×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Toerisme onderontwikkeld, platheid gemeden

Fietsen langs de schatten van de Pelopónnesos

Reisverslag: Piet de Geus
Foto's: Piet de Geus

Fietsen op de Pelopónnesos is kennismaken met een heel scala aan berglandschappen, het ene nog mooier dan het andere. Maar het is ook een ontmoeting met oude culturen: Venetiaanse en Turkse huizen en vestingen, typisch Maniotische woontorens, Byzantijnse steden en -kerken. En dan zijn er de overblijfselen van het klassieke Griekenland: het beroemde theater van Epidauros, de cyclopenburcht in Tyrins en de citadel van Agamemnon in Micene, waar de doden in koepelgraven met goud werden overladen.

Links glijden de groene bergen van Kefaloniá voorbij. Voor de boeg ligt Kilíni. We genieten op het bovendek van de middagzon. Is er een gepaster manier om de Pelopónnesos te benaderen dan per veerboot? Zákinthos voldoet dan ook uitstekend als aanvlieghaven.

In drie weken de Pelopónnesos rond fietsen betekent scherp selecteren.

Zonder blikken of blozen fietsen we afslag Olympia voorbij. De tocht is zo gepland dat we genoeg te zien krijgen uit de verschillende perioden, met daartussen mooie routes door afwisselende landschappen. Op fietsvakantie is het onderweg zijn immers net zo belangrijk als de bestemming.

Na twee lange etappen dalen we via haarspelden Pílos binnen. Alleen de kade en het plein zijn vlak. Trapstraatjes kronkelen in alle richtingen omhoog. Aan het eind van de haven zit een oude man onder een bordje ‘domátia/rooms for rent’ over het water te turen. Hij heeft niet alleen een kamer, we mogen tevens gebruik maken van een salon met balkon. Even later zitten we op dat balkon en kijken uit over de prachtige Baai van Navarínou.

Methóni en Koróni

De ogen van Venetië

De volgende morgen klimmen we achter het kustgebergte langs. De beloning: een lange afdaling tot op het strand van Methóni. Daar drinken we koffie bij een kafeneíon. Alle andere gasten zijn vissers. Af en toe komt er een op z’n brommer aantuffen, hangt een plastic tas vol vis in de boom zodat de katten er niet bij kunnen, drinkt een bakje, maakt een praatje en tuft weer verder.

Methóni en Koróni waren van strategisch belang voor Venetië, dat er in de 12e eeuw sterke vestingen bouwde. Een lange brug leidt over twee drooggevallen grachten naar die van Methóni. We stallen de fietsen achter de poort en wandelen tot aan de Bourzi-toren, een achthoekig kruitmagazijn.

Van Methóni naar zusterstad Koróni moeten we wat flinke heuvels over. Het meest gebruikte voertuig is hier de ezel. De berijders groeten vriendelijk, stoppen even, vragen waar we vandaan komen en waar we naartoe gaan.

Als we weer eens een paar honderd meter zijn geklommen ligt in de diepte voor ons de Messeense golf. Even later dalen we door Koróni, waar op de kade inktvissen in de zon hangen te drogen.

Alweer lacht het geluk ons toe. Bij een strandje aan het eind van de kade staat een kamer leeg. Op het terras ervan zit je zowat met je voeten in zee. Om dat te vieren haal ik ouzo, koud water en worst ‘from Kalamáta, with pork and orange, very spicy, very nice’ – aldus de oude baas die het rommelige winkeltje runt.

Trapstraatjes waarin visnetten liggen opgestapeld leiden naar de vesting. Binnen de muren kerken, een nonnenklooster, een begraafplaats en kleine huisjes met grote tuinen. Als ik langs de haven huiswaarts struin roept een visser me. Hij repareert op de kade zijn boot. Snel verlegt hij een paar houten blokken. Als ik nou help een zetje te geven… krakend rolt de boot op haar andere zijde. Aan de overkant van de golf zijn de besneeuwde toppen van het Taígetosgebergte vaag zichtbaar.

De Máni

Woontorens in een ruw berglandschap

Tussen Taígetos en zee geklemd ligt een streek met een heel eigen karakter: de Máni. Kenmerkend zijn de woontorens, vanaf 1600 gebouwd als vestingen die de van piraterij levende bevolking zowel beschermden tegen vijanden van buiten als tegen rivaliserende familieclans.

De weg erheen voert door de imposante Kámboskloof. Daarna leiden haarspelden verschillende keren tot 500 meter hoogte, om vervolgens weer naar zeeniveau te dalen. Soms lijken de tot 2407 meter oprijzende toppen aan het eind van de weg te liggen. Nog één keer dalen we met lange slagen het Taígetos af, naar de prachtige blauwe baai van Limeníou.

Aan de overkant beklimmen we de eerste helling van het Sangiásgebergte, het hart van de Máni. Het is lager dan het Taígetos maar ruiger. Op 250 meter draaien we Areópoli binnen, de borden ‘old city’ leiden naar smalle straten vol woontorens. In zo’n toren huren we een kamer, recht tegenover de Taxiarhiskerk met haar zes verdiepingen tellende klokketoren.

In een steeg vlakbij de kerk vinden we het ultieme Griekse eethuis. Aan het plafond hangt een kanarie in een kooi. Pa staat in z’n hemd houtskool aan te steken, sigaret in de mondhoek.

Wijn? luidt zijn verwelkoming. Zonder op antwoord te wachten vult hij een roodkoperen karaf uit een enorm houten vat.

Ma tilt achter het fornuis deksels van pannen om te tonen wat de pot vandaag schaft. Het te grillen vlees wordt uit een jaren ’50 vrieskast gehaald en op een groot houten blok platgeslagen met een koperen vijzel. Als er patates besteld worden treedt de schilmachine in werking: twee in het zwart geklede omaatjes, die vanuit hun hoekje alles in de gaten houden en van commentaar voorzien.

Vanuit Areópoli maken we zonder bagage een tocht door de Máni. Wegen en schaarse olijfgaarden worden omzoomd door muren van opeengestapelde keien, die doorlopen tot hoogten waar niets groeit dan wat kruiden. Rond de toppen hangen schapewolken. Af en toe moeten we uitwijken omdat een schildpad op z’n dooie akkertje oversteekt. In de berm ritselen hagedissen en slangen. Verder is het stil, heel stil.

Verspreid door het ruwe landschap staan robuuste woontorens. Soms eenzaam op een klip of heuveltop, soms min of meer in groepen bij elkaar. Kíta is een prachtig torendorp dat schuilgaat achter hoge cactussen.

Op een 280 meter hoge rots ligt Váthia. Váthia is niet groot, maar de torens reiken tot 20 meter en staan dicht opeen. De steegjes zijn nauwelijks breder dan m’n fietsstuur. Steeds worden we getrakteerd op nieuwe doorkijkjes en ontdekken we nieuwe torens. Veel torens staan leeg en zijn half vervallen, maar zoals overal op de Máni worden er vele gerestaureerd om er kamers te verhuren.

Monemvasía

Byzantijns stadje op een rots in zee

Ruim honderd kilometer oostwaarts ligt het Byzantijnse Monemvasía op een kale rots in de diepblauwe zee. Vanaf het vasteland voert een lange brug naar de benedenstad die achter hoge muren ligt. Via een donkere poort kom je in een middeleeuwse steeg vol winkels, cafés en restaurants.

Monemvasía is het volgende bewijs dat toerisme de omgeving van de Middellandse zee niet hoeft te verpesten. In de 13e en 14e eeuw woonden hier 8000 mensen en was dit het commerciële centrum van de Pelopónnesos. In de 19e eeuw raakte de rots ontvolkt, maar in de jaren ’80 vestigden zich hier enkele kunstenaars die huizen restaureerden.

Na hen kwamen toeristen en middenstanders en nu komt het stadje weer tot leven. Je kunt ‘s avonds op straat eten onder een dak van druiveranken en het is heerlijk dwalen door het doolhof van steegjes en paadjes. Overal vinden restauratiewerkzaamheden plaats. De bouwmaterialen worden per paard of ezel aangevoerd, auto’s kunnen niet door de poort. Een lange ommuurde trap voert naar de bovenstad. Met uitzondering van de 13e eeuwse Ágia Sofíakerk bestaat die uit ruïnes, maar alleen al het uitzicht op de benedenstad maakt de klim de moeite waard.

Mistrás

Byzantijnse ruïnestad tegen een bergwand

Mistrás is eveneens Byzantijns. We fietsen erheen langs een trits dorpjes op de flanken van het Parnongebergte. Als we Goritsá binnenrijden roepen twee ballende jochies ‘toeristí, toeristí’. Overal verschijnen nieuwsgierige hoofden om hoeken. De meisjes van de minimarkt vechten er bijna om wie me een fles koud water en koekjes mag verkopen.

Als we eindelijk Mistrás binnenrijden geeft mijn computer 108 km aan, waarmee dit de koninginnerit van deze rondtocht is. Tegen een akelig steile rots net buiten het dorp ligt de gelijknamige ruïnestad, die ooit met haar 42.000 inwoners Constantinopel als politiek, religieus en cultureel centrum van Byzantium naar de kroon stak.

Een smal pad van ongelijke gladde keien voert naar het Frankische kasteel bovenop de rots. Van daar dalen we langs ruïnes van huizen en poorten, genietend van het uitzicht op de vlakte van Spárti. Talrijke kerken, kloosters en paleizen zijn intact of worden gerestaureerd. De plafonds gaan schuil onder unieke fresco’s.

‘s Middags praat ik met de beheerder van een nabijgelegen camping, terwijl een aftandse bovenlader luid sputterend de was doet. De verhuur van kamers is deels een middel voor weduwen en gepensioneerden om hun schamele uitkering aan te vullen, vertelt hij.

In vergelijking met de eilanden is het toerisme hier onderontwikkeld. Op een gebied ter grootte van half Nederland is er maar één vliegveld, terwijl zelfs het Griekse Rottummerplaat er al een heeft.

Veel vertier is er evenmin, en dat is eigenlijk wel goed want zo wordt de negatieve spiraal gemeden van concurrentie in prijs en platheid die woedt tussen al die inwisselbare vakantiebestemmingen. De toeristen hier komen niet voor strand, drank en dans maar voor het landschap en de opgravingen. Vaak hebben ze gestudeerd en willen ze nu met eigen ogen zien waar de Griekse mythen zich afspeelden.

Náfplio

Venetiaanse en Turkse huizen

Voordat wij wat van die plaatsen kunnen bekijken moeten nog wat hindernissen overwonnen, zoals een klim van twintig kilometer naar een pas op duizend meter hoogte. Het is 34 graden en er staat geen zuchtje wind.

Als we in Voutiáni wat bijkomen in de schaduw brengt een oude man ons vier sappige sinaasappels en een roos. Voor de ‘kiría’, zegt hij met een charmante glimlach tegen mijn vriendin. Ondertussen passeert een prachtige stoet: voorop een man op een ezeltje, bedolven onder grote takkenbossen, dan drie geiten en tot slot nog een ezel, erop een vrouw in amazonezit met een lammetje op schoot. Gek, ineens voelen we onze benen niet meer en is de hitte verdwenen.

Een dag later fietsen we door het woeste berglandschap van Arkadía met de lieflijke groene dalen die de streeknaam tot een kwaliteitsaanduiding maakten. Overal echoën de bellen van grotendeels onzichtbaar blijvende kudden geiten en schapen. Als iemand op de vingers fluit kijken we om. Een herder zwaait vriendelijk. We hadden hem niet opgemerkt en waren dus vergeten hem te groeten. Nadat we om een 1150 meter hoge top draaien dalen we via eindeloze haarspelden naar de baai van Náfplio. We krijgen kramp in de vingers van het remmen in de vele bochten.

Náfplio is van een overdonderende schoonheid met zijn Venetiaanse en Turkse huizen. Veel terrassen zijn overdekt met de paarse bloemenpracht van de bougainvillea.

Door smalle straatjes en over pleintjes slalommen we langzaam omhoog. We kunnen alleen de straten parallel aan de boulevard gebruiken: de verbindingsstegen zijn steile trappen en om daar nu onze fietsen met bagage tegenop te slepen…

Via een poort komen we in een steeg waar we pal onder de burchtmuur een kamer huren. Vanaf ons privéterras kijken we uit over de baai met het vestingeiland Bourtzi. Vanuit deze fantastische uitvalsbasis bezoeken we per bus het wereldberoemde theater van Epídavros en de citadel van de legendarische Agamemnon in Mycene met de koepelgraven waarin de doden met goud werden overladen. De muren rond de citadel zijn gebouwd uit stenen die zo groot zijn dat de oude Grieken niet konden geloven dat dit mensenwerk was. De mythe wil dan ook dat Perseus, een zoon van Zeus, de Cyclopen te hulp riep om de stenen te stapelen.

De tijd dringt. Via de cyclopenburcht van Tiryns en onder de akropolis van Árgos door racen we noordwaarts.

Op weg naar de opgravingen van Arhaía Kórinthos strijken we neer bij een kafeneíon. We raken aan de praat met de kastelein. Wat? Zijn we niet in Olympia geweest? Dan hebben we de Pelopónnesos niet gezien!

Als we de volgende middag op de boot naar Zákinthos zitten en de contouren van de kust achter ons vervagen verkeren we in de waan dat hij in ieder geval een béétje ongelijk heeft.

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!