Met de rugzak van karaktervol Havana naar Viñales, waar in de vallei cowboys en ossenkarren tussen tabaksvelden bewegen. Salsales in Trinidad, waar koloniale huizen aan straatjes met kinderkopjes staan. Via Camagüey en Santiago naar de palmenstranden rond de turkooizen baai van Baracoa. Via Holguin naar Guardalavaca. Overal in Cuba klinkt muziek op straat.
In de taxi van het vliegveld naar onze casa in Havana Vieja zien we al het typische Cubaanse straatleven: iedereen maakt een praatje met elkaar en er rijden veel oldtimers rond. Een eerste verkenning van Havana bevestigt dat het hier prachtig is, één groot openluchtmuseum.
We lopen naar zee via de Prado, een slenterboulevard à la de Rambla in Barcelona. Over de beroemde Malecón lopen we vervolgens een stuk langs zee. Als we halverwege weer een straat in lopen, zitten we in de wijk Centro. Dit is een armoedige volkswijk, volgens de Trotter-gids zelfs een soort Beirut in oorlogstijd.
Overal klinkt salsamuziek uit de luiken en worden feestjes gevierd. Uiteindelijk komen we uit in de barrio Chino en drinken een drankje bij een van de vele Chinese restaurantjes. We hebben totaal geen honger. Voor ons gevoel is het ook allang nacht.
De volgende ochtend zijn we erg vroeg wakker. Cubaans gezien dan, want in Nederland is het al lunchtijd. We zoeken een pastilleria op aan het Parque Central, deze heeft prima koffie en croissants.
We wandelen in Havana Vieja door de leukste straatjes en langs de mooiste pleinen, zoals Plaza Vieja en Plaza des Armas. Ook gaan we langs een boerenmarkt. Je schrikt als je ziet hoe weinig er te koop is: alleen wat aardappels, uien, paprika’s en met een beetje geluk wat groenige tomaten. Het fruit is ook niet geweldig: banaantjes, papaya, sinaasappels en wat ananas. De markten in Azië zijn hierbij vergeleken een walhalla. Dit is een andere vorm van armoede. In India slapen mensen op straat, maar hier is toch ook geen lol aan.
Waar Cubanen wel veel plezier aan beleven is muziek. Als je ‘s avonds een huis binnenkijkt waar muziek vandaan komt, zie je heel vaak mensen dansen. Ook in bars wordt live muziek gespeeld, op kwaliteitsniveau van ‘Buena Vista Social Club’.
‘s Middags lopen we via de Malecón naar de wijk Vedado. Er is overdag niet veel te zien maar het schijnt ‘s avonds het uitgaansgebied te zijn. We eten in de barrio Chino. De loempia is een gebakken ei gevuld met groenten. Tja, je moet roeien met de riemen die je hebt als kok in Cuba.
Na een kopje koffie op het Parque Central zoeken we de muziek op. We gaan naar een café maar helaas speelt de band net de laatste nummers als wij aankomen, dus echt mazzel hebben we niet.
Om de hoek van onze casa zit een fietsenwinkel annex -verhuur. We fietsen eerst naar het Viazul-busstation om voor morgen plaatsen in de bus naar Viñales te reserveren. Onderweg komen we langs het Plaza de la Revolution, waar een megagrote tekening van Che Guevara aan het gebouw van het Ministerie van Binnenlandse Zaken prijkt.
We fietsen door de oude straatjes van Havana Vieja, brengen de fietsen terug en lopen naar het Plaza des Armas waar we op een bankje mensen gaan kijken. Een Cubaan wil ons een leuke muziekbar laten zien. Het is een aardige beschaafde jongen, dus we lopen met hem mee. Dan wordt hij opeens aangehouden door een politieman.
Cubanen mogen alleen optrekken met toeristen als zij daarvoor een vergunning hebben. We lopen maar even onopvallend door, alsof we per toeval naast elkaar liepen. Vanuit de verte zien we dat hij nog steeds met de politieman praat.
‘s Avonds lopen we wat door de oude straatjes totdat we erg swingende muziek horen. Het blijkt hetzelfde muziekcafé waar we gisteren waren: Lluvias del Oro. Wat een goede band, dit swingt de pan uit! Chan chan, Guantanamera, Oye Como Va, allemaal komen ze voorbij. We bestellen onze eerste mojito, de beroemde Cubaanse cocktail van spuitwater met citroen, rum en muntblaadjes.
Het busstation van Viazul is net een luchthaven. Je moet een uur van tevoren ‘inchecken’. Je levert je backpack in, die gaat met de lopende band richting bus. Er is een wachtruimte compleet met koffieshop, winkeltje en de ‘gates’.
Stipt 9.00 uur vertrekt de bus en al snel zijn we op het platteland. Langs de kant van de weg overal borden met Che Guevara en leuzen als: ‘Victoria hasta siempre’. Als we bij een stop even de bus uitstappen, merken we het al: schone lucht!
Als we in Viñales, een kleine 200 km ten westen van Havanna in de provincie Pinar del Río, een casa vinden krijgen we als welkomstdrankje heerlijk fris grapefruitsap.
We lopen ‘s middags over de plattelandsweggetjes rond Viñales. Het is alsof je in een western rondloopt: cowboys te paard, houten huisjes en ossenkarren. De mogotes (grote kale kalksteenrotsen) liggen overal in het landschap, een prachtig gezicht.
Na de douche zitten we een uurtje in schommelstoelen op de veranda voor onze casa. Dan is het eten klaar. Onze gastvrouw heeft onwijs haar best gedaan, er staan wel twaalf verschillende gerechten op tafel. Ik heb kip en Saskia visfilet. Vooraf hebben we aardappelsoep, die is nog het lekkerst van allemaal. Daarnaast boontjes, komkommer, tomaat, brood, rijst en worteltjes. Als nagerecht zijn er bordjes vers fruit: ananas, sinaasappel, grapefruit en banaan.
‘s Avonds luisteren we naar muziek bij een van de twee bars van Viñales. Deze zijn dringend aan uitbreiding toe, de helft staat op de stoep te luisteren.
De volgende dag krijgen we een overvloedig ontbijt met koffie, thee, grapefruitsap, brood, soort beschuit, boter, jam, kaas en honing. En weer borden vol vers fruit. En dan heeft ze op ons verzoek de gebakken eieren nog achterwege gelaten.
Al vroeg gaan we naar de vallei van Viñales. Op de weg is het nog heel rustig, slechts af en toe passeert een tractor, huurauto of bus. Als we een zijweggetje inslaan, lopen we zo tussen de boerderijtjes door de vallei met mogotes in. Wat een mooie uitzichten: lapjes rode aarde, akkers met tabaksplanten, rieten schuren waar tabaksbladeren hangen te drogen en natuurlijk de mogotes zelf.
We passeren een cowboy die lachend vraagt of wij een stukje op zijn paard willen rijden. Het is hier zalig wandelen, ook omdat het vrij vlak is in de vallei.
We komen uit bij de ‘Palenque’, een restaurant annex disco. Na de gele rijst met ham, chorizo en paprika lopen we met nieuwe energie door naar Rancho del Vincente, een hotel waar veel groepen verblijven. We mogen gebruik maken van het zwembad, mits we een drankje bestellen. Heerlijk, zo’n duik na een lange wandeling.
Tijdens het avondeten is een belastinginspecteur in de casa. Ons wordt op het hart gedrukt om als ernaar wordt gevraagd te zeggen dat onze kamer 10 dollar per nacht kost, in plaats van 15 dollar. De kamerverhuurders moeten namelijk 50% van hun verdiende geld aan de belasting afstaan, daar houden ze dus weinig van over.
In het muziekcafé speelt ‘s avonds weer een band swingende salsa. Op de dansvloer dansen Cubanen en toeristen door elkaar en met elkaar.
Onze laatste dag in Viñales wandelen we door de vallei ten zuiden van het dorp. We lopen eerst naar Mural de la Prehistorica, een enorme rotsschildering die Fidel Castro heeft laten maken om toeristen te trekken. Dan lopen we de vallei in. Ook hier weer akkertjes met rode aarde, ossen met een ploeg erachter en schattige boerderijtjes met een rieten dak.
Een vrouw nodigt ons in haar huis om wat fruit te eten. Daarna lopen we verder door de vallei, aan het einde moeten we wat klimmen naar de weg. Bovenaan gekomen genieten we van een prachtig uitzicht over de vallei.
Het is alweer lunchtijd, dus we lopen naar hotel Los Jasmines, verderop aan de weg. Hier is het uitzicht vanaf het zwembadterras nog mooier. Na een omelet met brood en patat duiken we het water in.
Na een uurtje internetten lopen we terug naar Viñales. Het is weer heel rustig op de weg. Af en toe passeert een auto. Het is prima wandelen zo.
‘s Avonds lopen we een rondje door het dorp en gaan naar het muziekcafé waar het weer heel druk is.
In Havana moeten we overstappen op een andere bus. De weg naar Trinidad is erg saai, rechttoe rechtaan langs suikerrietvelden met af en toe een boomgaard. Trinidad ligt in midden-Cuba aan de zuidkust. Het Spaanse koloniale verleden is er nog duidelijk zichtbaar. De casa waar we onderdak vinden is een van die mooie koloniale huizen.
‘s Ochtends lopen we door het web van kleine straatjes, de meeste met kinderkopjes geplaveid. Wat een bedrijvigheid en alles en iedereen loopt door elkaar: cowboys te paard, fietstaxi’s, een man met een ezel. De huisjes staan hier allemaal strak in de verf, omdat ze op de werelderfgoedlijst van Unesco staan.
We zijn al een paar keer aangesproken of we salsales willen. Van een Nederlander horen we dat Curi de beste salsadanser/leraar van Trinidad is. Als we Curi tegenkomen vragen we of hij nu tijd heeft om salsales te geven. Hij doet quasi-nonchalant, maar vindt het best. De les gaat wel aardig en het half uur is zo om. Morgenavond gaan we weer op les.
Als we ‘s avonds bij een muziekbar zitten, wordt er een Las Vegas-achtige show met dansers opgevoerd. Daarna nog even naar het Casa de la Musica, waar in de buitenlucht een band speelt, terwijl er weer flink salsa wordt gedanst. Opeens ontdekken we Curi op de dansvloer, hij is met een Cubaanse schone aan het dansen. Nu zien we pas hoe goed hij is.
De volgende dag gaan we naar Parque Natural El Cubano, op circa 8 km van Trinidad. We lopen langs een mooie onverharde weg langs een rivier, schaduwrijk door grote bomen langs de weg. Onderweg komen we een cowboy met drie paarden tegen, een mooi plaatje.
Bij het park drinken we vers grapefruitsap en kleden ons om in badpak voor de waterval. De weg naar de waterval is klauterwerk over rotspartijen en hangbruggen, echt een junglepad. De waterval is supermooi en het water glashelder. We gaan het water in. Koud! Maar oh, wat is het mooi zwemmen hier.
Daarna terug naar huis, zo’n twee uur lopen. Na het avondeten weer naar de salsales. We hebben nu vier technieken onder de knie en kunnen een heel liedje met de goede pasjes dansen. Wel stijfjes, maar toch. We hebben de smaak nu echt goed te pakken, dus we spreken voor nog een les af. Daarna gaan we naar Casa de la Musica, waar in de buitenlucht weer een feestje wordt gemaakt.
Onze laatste dag in Trinidad zoeken we een taxi naar Sierra del Escambray. Dit moet rond de 25 dollar kosten, heen en terug. Uiteraard vragen de taxi’s weer meer, 30 dollar. Altijd hetzelfde liedje. Als we verder lopen, biedt een man aan het ritje voor 25 dollar te doen. Iets te laat beseffen we dat het een illegale taxi betreft.
Dan had het ook wel voor minder gekund, dit is bijna twee maandsalarissen. Maar goed, we komen wel waar we heen willen. De illegale taxi is een heuse oldtimer Chevrolet, met de achterste ramen geblindeerd. Dat is nu wel handig, met oog op de politie. Een Cubaan mag immers geen toeristen meenemen; de staatstaxi’s lopen nu inkomsten mis. Als we politie tegenkomen, zullen we moeten duiken. Het stinkt op de achterbank naar benzine, een oldtimer heeft zo z’n nadelen.
Na een slingerweggetje door de bergen worden we bij een achterstraatje van Tope de Collantes gedropt, zodat deze zwartverdienerij niet te zien is. We spreken om 15.30 uur af voor de terugweg en lopen richting Codina-natuurpark, wat op 5 km afstand moet liggen. Langs de weg lopen we al zeker 3 km, dan moeten we een zandweg inslaan, waar een bord staat dat het park nog 5 km lopen is. De weg gaat dwars door de bergen, het is alleen maar stijgen en dalen. Het laatste stuk gaat heel steil naar beneden. We moeten voor de terugweg een lift regelen, dit is lopend bijna niet te doen.
Als we bij het park aankomen, staat er net een truckje met Amerikaanse toeristen op het punt te vertrekken naar Tope de Collantes. Gelukkig kunnen we meeliften, want voor het park hebben we geen tijd meer, de wandeling duurde veel langer dan gedacht.
Het groepje toeristen zit ons meewarig aan te kijken en vraagt of we verdwaald zijn. Dat wandelen doe je toch niet voor je lol? De vrouwen zitten onderweg hun nagels te bespreken.
Om 15.30 uur staat de auto weer klaar om ons terug te brengen naar Trinidad. Daar hebben we nog onze laatste salsales. Het salsadansen gaat vrij goed, af en toe ben ik wat pasjes kwijt maar die pik ik vrij snel weer op. Ik had nooit gedacht dat ik dit zo leuk zo vinden.
We nemen de bus naar Camagüey, dat een heel stuk oostelijk in het binnenland van centraal Cuba ligt en een historisch centrum heeft dat op de werelderfgoedlijst staat.
Als we Camagüey verkennen belanden we al snel in de winkelstraat. We lopen wat winkels in die er redelijk modern uitzien, maar de keuze is nog steeds erg beperkt.
De volgende ochtend slapen we uit tot 9.30 uur, ondanks de herrie van een haan, een varken en twee honden van de buren. Na het ontbijt doen we een wandeling door de door de leukste straatjes, kerken en pleinen van het koloniale gedeelte van Camagüey. Onderweg komen we de grote markt aan de rivier tegen.
‘s Middags gaan we op zoek naar een internetadres. Dat valt nog niet mee, pas na een uur hebben we er een gevonden. Terwijl wij in de casa zijn voor een douche en ons gereed maken voor de avond, begint het te regenen en barst er onweer los. Dat is weer wat anders na twee weken zon.
Onderweg naar Santiago de Cuba, dat aan de zuidkust ligt, krijgen we een gigantische hoosbui met onweer maar als we rond 20.30 uur aankomen is het weer droog. We eten op een terras op het gezellige Plaza Dolores.
De volgende dag maken we een historische wandeling uit de reisgids. Santiago is leuk, maar Havana vonden we mooier. Wel een andere sfeer hier, zo lopen er geregeld vrouwen met krulspelden in over straat.
‘s Middags wandelen we naar de haven en over een schattig marktje met rieten overdekkingen. ‘s Avonds nemen we een kijkje in Sala Dolores, aan het gelijknamige plein, waar een klassiek concert aan de gang is. Het concert is gratis, dus er zijn merendeels Cubanen aanwezig. Omdat deze concertzaal een voormalige kerk is, is de akoestiek geweldig.
Daarna zoeken we een café waar leuke livemuziek wordt gespeeld. Dat kunnen we niet vinden, terwijl het toch zaterdag is. Dan maar op een bankje in het Parque Cespedes Cubanen bekijken. Kinderen spelen op het plein met skateboards, driewielers, enzovoorts. Er rijdt zelfs een fietskar, waarin kinderen voor een peso een rondje mogen meerijden.
De volgende ochtend stappen we op het Plaza del Marte op een camione (een truck die wordt volgepropt met mensen) naar Punta la Gorda, waar we de ferry nemen naar Cayo Granma.
We lopen een rondje over het eilandje in de baai van Santiago. We poedelen bij het enige piepkleine kiezelstrandje van het eiland. Het water is heerlijk warm. Van een paar jochies die hier snorkelen krijgen we een mooie schelp.
De bus naar Baracoa, op de zuidoostpunt van Cuba, vertrekt keurig op tijd. Onderweg hebben we pech. De bus wordt ter plekke gerepareerd met touwtjes die langs de weg liggen.
Je hebt in Baracoa af en toe mooie vergezichten op de baai en het turkooizen water. Baracoa ligt achter een bergketen en heeft een tropisch microklimaat. Het is hier veel groener dan de rest van Cuba, met vooral heel veel kokospalmen.
De volgende dag trekken we de wandelschoenen aan om een flink stuk langs de Toarivier te wandelen die bij Baracoa in de Atlantische Oceaan stroomt. Hier zijn we pas echt in de tropen. Af en toe passeert een boer te paard of met een os. Verder alleen maar palmen, het riviertje en heel veel groen.
We moeten een paar keer de rivier oversteken. De mensen die hier wonen doen dat met kaplaarzen aan, te paard of ze stappen behendig over de stenen naar de overkant. De eerste keer lukt ons dat ook prima, er liggen grote stenen. De tweede keer is veel lastiger, de stenen zijn kleiner en liggen verder uit elkaar. Dan maar met blote voeten door het water, denken we. Maar de stenen onder water zijn heel glibberig, dat wordt benen breken. Een paar jongens willen ons wel helpen. Eentje gaat zelfs met gymschoenen en al in het water zodat hij ons bij de hand droog over de rivier kan begeleiden. Muchas gracias, amigos!
Het wandelen gaat steeds moeilijker, we moeten steeds weer die rivier oversteken. Een keer met blote voeten, hier liggen alleen kleine steentjes op de bodem. De volgende keer houden we het voor gezien en keren om. Het water is trouwens kristalhelder, je ziet zo de visjes zwemmen.
Bij de moeilijke oversteekplek weten we even niet hoe we, dit keer zonder hulp, droog aan de overkant moeten komen. We vinden twee grote stokken van een palmboom, waarmee we naar de overkant komen.
Terug in het dorp gaan we naar het zwembad van het hotel op de heuvel waar we gisteravond aten. Vanavond eten bij Walter, van onze casa. Hij had vroeger een palador. Paladors zijn particulier restaurants die maar 12 zitplaatsen mogen hebben, zodat ze niet concurreren met de staatsrestaurants. Het eten is goed: visfilet in kokossaus (de lokale specialiteit van Baracoa), met rijst, zoete aardappel en salade erbij.
‘s Avonds luisteren we naar een goede live band bij Cafetaria Rumbos. Gelukkig is dit geen toeristenheisa, er zitten ook veel Cubanen. Voor de dollar entree krijg je ook nog een drankje. We proberen eens een typisch Cubaanse malta, een niet-alcoholisch drankje met een caramelsmaak, heel apart. Ze drinken het ook veel met melk. De vloeistof doet wel aan bier denken (met schuimkraag), maar smaakt er niet naar.
De volgende dag zitten we aan het ontbijt op het dakterras het ene moment nog van het zonnetje te genieten, het volgende moment barst een hoosbui los. Gelukkig zitten we onder een afdakje. De bui is zo weer over, maar het blijft nog wel bewolkt. Dat lijkt ons een goed fietsweertje, dus gaan we fietsen huren.
De fietsen zijn niet erg geschikt voor heuvelachtig gebied. Heuvel op moeten we lopen en als we dalen kunnen we niet meetrappen. Toch is het lekker om weer eens te fietsen.
Langs de wegen van Baracoa zijn veel leuzen geschilderd, op huizen of op grote borden. De meeste gaan natuurlijk over hoe goed de revolutie voor Cuba was en over de CDR, de partij van Fidel Castro. De Cubanen worden ermee gehersenspoeld. Ze hebben verder ook geen keus, de CDR is de enige partij op Cuba.
We fietsen langs het dorpje Jamal. Gewoon een typisch Cubaans dorpje met een kathedraal aan een pleintje. We fietsen verder, richting de kust. De weg stijgt en daalt de hele tijd. Om 12.30 uur komen we bij een strandje, waar een kleine ondernemer ons wel een drankje wil verkopen. Hij maakt een heerlijk citroensapje. We hebben het wat over muziek en hij begint natuurlijk over de populairste soort onder de jongeren: reggaeton. Ik vraag hem of hij weet hoe dat populaire liedje heet wat we steeds horen. Hij schrijft het voor ons op: ‘Pichea’ van Eminencia Clasica.
‘s Avonds speelt de band bij Cafetaria Rumbas ongeveer hetzelfde repertoire als gisteren. Daarna neemt een soort schlagerzanger het over en is er niets meer aan. Wel krijgen we nog de tip van een openlucht disco, verderop op de heuvel. Daar vermaken we ons nog een paar uurtjes op de dansvloer.
De volgende dag fietsen we naar het strand, het is weer zonnig. Deze weg is iets vlakker en gaat weer door een tropische omgeving met duizenden palmbomen en rieten huisjes. ‘s Avonds pakken we eerst de rugzak in voor morgen, want het vertier begint pas na tienen.
De eerste twee uur rijdt het taxibusje naar Holguin over een heel slechte weg met veel kuilen, dus ontspannen uit het raampje kijken is er niet bij. In Holguin worden we bij een van de twee centrale pleinen afgezet.
Van de buitenkant lijkt de casa een bouwval, achter de tralieramen zie je alleen kaal beton. Ze zijn zeker failliet gegaan, denken wij, totdat een vrouw naar buiten komt en ons wenkt. Achter de bouwvallige gevel zit nog een gevel en daarachter een gewoon huis.
‘s Avonds lopen we wat door het centrum van Holguin. We kijken met verbazing naar de populariteit van ijsjes. Mensen staan in de rij voor een tafeltje op het terras. Daar bestellen ze een coupe met zeker een halve liter ijs.
We ploffen op een bankje op het centrale plein om de uitgaande jeugd te bekijken. Ze staan te wachten tot een live band gaat spelen. Al die muziek op Cuba, echt geweldig. In afwachting van de band wordt er muziek gedraaid en er wordt al heel wat afgedanst. Cubanen kunnen gewoon niet stilzitten als ze muziek horen.
We zien geregeld mensen die het labeltje uit hun shirt of truitje hebben hangen. Wij vermoeden dat het in is om te laten zien dat je fabriekskleding draagt en geen zelfgemaakte, wat op Cuba natuurlijk veel gebeurd met het weinige aanbod in de winkels hier.
We regelen een autoritje naar Gibara, dat aan de noordkust ligt en als haven van Holguin fungeert. Na wat onderhandelen kunnen we voor 8 dollar met iemand meerijden. Om de politie te omzeilen nemen we de slechtste weggetjes. Er staat een boete van 5000 pesos op illegaal taxivervoer, meer dan een gemiddeld Cubaans jaarinkomen.
Gibara valt tegen. Het is een ingeslapen dorp met twee winkels, een cafetaria en een restaurant. De veerboot die naar het strand zou gaan vaart niet meer. Je kunt er alleen nog komen met een particuliere boot.
‘s Avonds is er op de Malecón muziek voor de jongeren. Natuurlijk wordt er weer gedanst en heeft elk groepje een fles Havana Club rum en plastic bekertjes bij zich. Wij krijgen ook een glaasje.
De volgende ochtend wandelen we eerst over een hangbrug en dan door een mooi natuurgebied naar een strandje. ‘s Middags relaxen we op het enige strandje bij Gibara zelf.
Direct na het ontbijt proberen we een lift te krijgen naar Holguin. Dit valt niet mee. Er rijdt haast geen auto hier. En als de politie 50 meter verderop gaat staan, is onze kans op een ritje helemaal verkeken. De vrouw van de casa kan gelukkig via via een auto voor ons regelen.
Terug in Holguin logeren we bij een arts pediatrie. We wandelen circa 8 km naar een toeristencomplex met een zwembad, Mirador de Mayabe. We zijn moe en bezweet van de klim, dus een duik in het zwembad is heerlijk.
Voor een dollar mogen we met de employee-bus mee terug naar het centrum. Het is een oude Nederlandse streekbus, zoals die hier veel rijden. We raken in gesprek met een entertainer die vraagt wat de Nederlandse teksten in de bus betekenen, zoals ‘Achter uitstappen’ en ‘Opstaan voor iemand, misstaat niemand’.
Na het eten is bij Casa de la Trova de livemuziek losgebarsten. Daar gaan we van de salsaklanken genieten. Het is erg gezellig, een leuke mix van Cubanen en toeristen. De salsales komt goed van pas, nu we ten dans worden gevraagd. Om 1.30 uur belanden we weer in onze bedjes. De eerste hanen kraaien al, rotbeesten!
De volgende ochtend nemen we een illegale taxi naar Guardalavaca voor een dagje strand. Guardalavaca is na Varadero de grootste Cubaanse badplaats. Onderweg worden we aangehouden door de politie. De chauffeur krijgt 20 dollar boete en baalt verschrikkelijk. Alle Spaanse scheldwoorden passeren de revue.
Guardalavaca heeft een wit zandstrand met het helderste zeewater in de mooiste kleur die ik ooit heb gezien. Het lijkt wel een Bounty-reclame. Hier zijn alleen all inclusive hotels en resorts. We moeten een beetje gniffelen om al die mensen met polsbandjes om.
Even verderop wordt door een groepje muziek gemaakt op een gitaar en een trommel. Hoe kan het ook anders in Cuba. Raar idee dat het vriest in Nederland, waar we morgen weer heengaan.
Cuba is een geweldige reisbestemming, met alle ingrediënten voor een geslaagde vakantie. Wij hebben hier zeer genoten van de cultuur en natuur, het warme klimaat en de muziek.