×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

De vele gezichten van Sumatra

Stranden, dessa's, jungles en vulkanen

Reisverslag: Helen Stigter
Foto's: Helen Stigter

Sumatra heeft veel te bieden, zo blijkt tijdens een reis van Bukit Lawang naar Palembang: rijstvelden, afgelegen stranden, rustige dessa’s, de cultuur van onder andere de Minangkabauers en de Bataks. En uitgestrekte natuurgebieden bestaande uit jungles, vulkanen, bergen en meren.

Meteen na de landing in Medan nemen we een taxi naar Bukit Lawang in het Gunung Leuser Nationaal Park. In dit park, met een oppervlakte van circa 10.000 km2, leven olifanten, tijgers, orang utans en andere apensoorten. De rit door een jungle-achtig landschap duurt bijna drie uur.

De chauffeur rijdt als een idioot over slechte wegen vol hobbels en kuilen. Het blijkt een voorproefje van wat ons te wachten staat, want over het algemeen is de rijstijl in Indonesië aanzienlijk wilder en roekelozer dan in Nederland.

Bukit Lawang is een klein plaatsje met goedkope guesthouses en eethuisjes midden in de jungle. Er staan veel durian-bomen; de doordringende geur van de durians ruik je hier overal.

Het dorp ligt bij een wild stromende rivier, er staan huisjes op palen en daartussen zijn kleine paden. Aan de oevers van de rivier is het een drukke bedoening: vrouwen doen de was, mensen zijn aan het baden.

We logeren een paar nachten in een klein huisje aan de rivier maar brengen ook een nacht door in het oerwoud, als onderdeel van een trektocht. Veel inwoners organiseren hier trektochten, variërend van één dag tot een week. Je wordt vanzelf aangesproken door jongeren, die je hun schriften laten zien met foto’s en verhalen van toeristen die al een dergelijke tocht hebben ondernomen.

Leuser Nationaal Park

Op handen en voeten klauteren over de glibberige grond

We kiezen een tocht van twee dagen, die we met nog twee andere toeristen en met twee gidsen maken. Het is zwaar, maar het geeft een enorme kick.

Het woud is heuvelachtig, soms klimmen en klauteren we op handen en voeten over de glibberige grond, ons onderwijl vasthoudend aan boomwortels en takken. Iedereen, behalve de gidsen, glijdt wel een paar keer uit en na een tijdje zijn we allemaal lekker smerig. Het gekke is dat je je daar niet druk om kunt maken. Ook niet om de bloedzuigers, de slangen en de insekten.

Het enige wat je wilt, is volhouden, de uiteindelijke bestemming bereiken èn orang utans zien, want die leven in dit beschermde natuurgebied. We krijgen allerlei instructies van de gidsen, onder andere wat te doen als er opeens een agressieve orang utan voor je staat. Apen met jongen kunnen zich namelijk bedreigd voelen. Dan moet je rustig stil blijven staan en nooit wegrennen.

We vinden het allemaal erg spannend en zijn super alert maar krijgen helaas geen orang utans te zien. Wel andere apen (gibbons) en slaapplaatsen van orang utans, maar dat maakt de teleurstelling niet echt minder. Je kunt de orang utans overigens ook bekijken in het opvangcentrum van het Wereld Natuurfonds, waar ze elke ochtend en middag op een platform worden gevoederd.

Wel of geen orang utan, wij gaan verder met onze survival. Na al dat vermoeiende klim- en klauterwerk moeten we ook nog vier keer een wildstromende rivier oversteken. Een paar keer zwemmend – vanwege de stroming vertellen de gidsen je in welke richting je het water in moet duiken – en een paar keer min of meer lopend, waarbij je alle krachten moet bijzetten. Zonder gids ben je hier werkelijk niks, want de stroming is erg sterk. Door één of twee man word je met kracht door de rivier geloodst, in je eentje redt je dat nooit.

Langs de oever koken de gidsen op een vuur een maaltijd van rijst, vis en groenten en op een hoger gelegen punt maken ze van stokken en zeil een open tent.

Reeds om half 7, het is al pikdonker, liggen we op de keiharde grond in ons logement. Absoluut niet comfortabel en niemand (alweer: behalve de gidsen) slaapt deze nacht. Om de tent is zout gestrooid tegen de slangen, maar we zijn nog maar net binnen of het begint keihard te regenen. Tja en wat dan? De gidsen slapen gewoon door, dus houden wij in het pikkedonker dapper de wacht, onze oren gespitst op alle junglegeluiden.

De volgende ochtend vroeg ontbijten we weer met rijst, vis en groenten, daarna gaan we op weg terug naar Bukit Lawang. Dit keer niet over land maar over de rivier, in vlotten van grote banden, het zogenaamde raften. Het lijkt wel een soort pretpark, maar dan in het echt. Je beleeft de natuur heel intens en het is tevens een soort overwinning op jezelf vanwege de inspanningen die je moet leveren en de kick die je hiervan krijgt.

Voor vertrek krijg je het advies om je regelmatig goed in te smeren tegen de muggen. Ik houd me uiteraard ook aan dit advies maar zit een dag later toch helemaal onder de bulten. Waarschijnlijk omdat ik slechts gekleed in mijn badpak door het oerwoud liep toen we een aantal malen de rivier moesten oversteken (het Tarzan-en-Jane-gevoel). Doe dit dus niet maar trek meteen je kleren aan als je uit het water komt.

Samosir

Eiland in het mysterieuze Tobameer

Via Rusli, één van onze gidsen, regelen we een busje dat ons naar Parapat aan het Tobameer brengt. De rit duurt ongeveer zeven uur en gaat weer over zeer slechte wegen, deels door de bergen.

Ook nu compenseert het mooie landschap de ellende van de hobbelige en eindeloze rit. Soms rijden we stapvoets, dus het schiet niet echt op.

In Parapat nemen we de boot naar het plaatsje Tuk Tuk op eiland Samosir. Op de boot word je continu aangesproken door jongens, die je één of ander guesthouse of hotel aanbevelen. Verbazing alom als enkele jongens luidkeels ‘oh denneboom, oh denneboom’ gaan zingen. Tja, de Nederlandse invloed gaat erg ver.

Je moet overigens wel weten waar je wilt overnachten. Voordat de boot een stop maakt, wordt de naam omgeroepen van een bekend guesthouse. Natuurlijk kun je ook aan één van de jongens vragen waar je eruit moet. Als je weer terug gaat naar Parapat, hou er dan rekening mee dat de boten niet zondermeer bij elke aanlegsteiger stoppen. Als je mee wilt, maak dat dan kenbaar – door te zwaaien bijvoorbeeld – want anders stopt ie niet!

We logeren in Abadi’s, waar ze ook een goed restaurant hebben. De kamers zijn schoon, met hete douche en een ruim balkon aan het meer.

Het Tobameer is een sprookje. Het is enorm groot en donker, gelegen in een bergachtig, groen landschap met hier en daar typische Batakhuizen. Er hangt vaak een mist boven het water, wat er nog meer mysterie aan geeft.

Zittend op het balkon nemen we het meer in ons op en luisteren naar de geluiden op de achtergrond: de krekels, de vogels en iemand die zingt en zichzelf begeleidt op de gitaar. In de vroege ochtend of avond moet je daarbij wel wat warms aantrekken, want het klimaat is aanzienlijk koeler hier.

De bewoners van het eiland Samosir en het gebied rondom het Tobameer maken deel uit van de Bataks. De Bataks zijn onderverdeeld in zes hoofdgroepen en wonen in een gebied dat zich uitstrekt tot 200 kilometer ten noorden en 300 kilometer ten zuiden van het meer. Eén van hun culturele kenmerken is de bouwstijl: het hoge dak van een Batakhuis is sikkelvormig, met de punten aan de voor- en achterzijde naar boven wijzend.

Om de Batakdorpen en het eiland zelf te verkennen huren we een brommer. In Tomok staan veel traditionele huizen, een paar oude exemplaren zijn omgevormd tot een museum.

Wat verder opvalt op Samosir zijn de vele kleine kerken (het merendeel van de Bataks is protestants), de sirih kauwende vrouwen (bijna alle oude vrouwen lopen rond met een vuurrode mond van de sirih), de karbouwen die gebruikt worden in de landbouw (op de rest van Sumatra en ook op de eilanden Java en Bali heb ik lang niet zoveel karbouwen gezien als op Samosir) en de heerlijke kerriegerechten.

Negentien uur in de bus

Door gepik in mijn benen word ik gewekt

Na drie dagen Tobameer gaan we op weg naar Bukittinggi, West Sumatra. Op de boot terug naar Parapat, alwaar we de bus naar Bukittinggi willen nemen, worden we door een groepje jongens en meisjes aangesproken.

Ze willen Engels met ons praten: ‘How are you, where are you from, are you married, do you like our country?’ Dit gebeurt wel vaker in Indonesië, meestal vragen ze ook naar je adres en willen met je op de foto. Hilariteit en verontwaardiging alom als je met z’n tweeën als stel bent en eerlijk zegt dat je niet getrouwd bent. Aangezien je dan heel wat uit te leggen hebt en, als je een vrouw bent, door de mannen meteen op een heel andere, minder aangename manier wordt aangesproken, kun je maar beter altijd zeggen dat je wel getrouwd bent.

De busreis zou naar Bukittinggi ongeveer dertien uur duren, maar uiteindelijk worden dat er negentien. Het is, op z’n zachtst uitgedrukt, een zéér vervelende ervaring. De eerste twee uur moeten we staan, de verdere zestien uur zit ik voorin en mijn vriend helemaal achterin. Ik zit naast een oud vrouwtje, dat een kip heeft meegenomen. Ik kom daar pas achter als ik door pinnig gepik in mijn benen word gewekt uit een hazenslaapje.

De bus zit tjokvol met Indonesische passagiers, waarvan de meesten in Medan zijn opgestapt en helemaal doorreizen naar Jakarta, Java. Een tocht van circa vijfenvijftig uur!

De lucht die in de bus hangt is een mengsel van kots, urine, sigarettenrook, tijgerbalsem en gekookte eieren, die veelvuldig worden genuttigd. Dus aan die zogenaamd frisse airco heb je ook helemaal niks.

Midden in de nacht staan we drie uur stil omdat er rotsblokken op de weg zijn gevallen. Als ik even een frisse neus wil halen, word ik meteen weer naar binnen gestuurd. Volgens enige mannelijke medepassagiers zijn we in een gevaarlijk gebied, waar regelmatig sprake is van beroving en moord.

Dat gebeurt volgens hen door de Bataks. De geschiedenis leert dat de Bataks in vroegere tijden een oorlogszuchtig volk waren, die hun vijanden en gevangenen opaten. Wie weet is er bij hun nakomelingen nog iets van deze wreedheid overgebleven, of misschien is het gewoon bangmakerij.

Bukittinggi

Centrum van Minangkabau-cultuur

Vanuit Bukittinggi, het centrum van de Minangkabau-cultuur waar we twee dagen blijven, kun je allerlei trektochten maken in de bergachtige omgeving. Ook kun je er een Minangkabau muziek- en dansvoorstelling bijwonen.

Er zijn verschillende soorten dansen, onder andere de indrukwekkende Tari Piring, waarbij gebroken aardewerk op de vloer wordt gestrooid. Ook is Pencak Silat verweven in diverse dansen. De muziek bestaat uit gamelan, ritmische drums en snerpende bamboe fluiten.

Bukittinggi is ook een leuke plaats om gewoon rond te wandelen. Er is een markt en er zijn veel antiekwinkels, souvenirshops, muziekwinkels en kledingwinkels. Een groot en divers aanbod voor heel weinig geld. Een aandenken aan het koloniale Nederlandse verleden is Fort de Kock, gebouwd aan het begin van de 19e eeuw.

Padangpanjang

Onderweg kun je oude koloniale sfeer proeven

Naar Padang is een rit van circa twee uur. Wij doen er bijna een hele dag over, want de omgeving tussen Bukittinggi en Padang is zeer zeker de moeite waard.

Er zijn uitgestrekte rijstvelden, prachtige uitzichten op de vulkanen Gunung Merapi en Gunung Singgalang, een natuurgebied met indrukwekkende watervallen en jungle.

In Padangpanjang is een groot Minangkabau-museum. Hier en daar zijn nog huizen bewaard gebleven die uit de koloniale tijd stammen.

We bezoeken zelfs een dorp waar bijna alleen maar grote houten huizen uit de koloniale tijd staan.

Als je hier rondwandelt ervaar je de sfeer van vroeger. Die Hollanders hadden vast een mooi leven hier. We komen een echtpaar van gemengd Nederlands-Indonesische afkomst tegen dat nog Nederlands spreekt. Ze laten ons trots hun huis zien, dat de vrouw heeft geërfd.

Eenmaal in Padang aangekomen willen we meteen weer weg, vanwege de drukte en de vervuiling. Onze chauffeur brengt ons naar een dorpje aan de zee, 20 kilometer zuidelijker. Even buiten het dorpje, aan het strand van Bungus Bay, is welgeteld één hotel en wij zijn de enige gasten.

Dit is niet de plek om languit in je bikini of zwembroek op het strand te gaan liggen.

Niet omdat het strand niet mooi is, maar wel vanwege de vissers die er aan het werk zijn, de dorpsjeugd die er rondhangt en de vele dagjesmensen die het drukke Padang even willen ontvluchten.

Voor de kust ligt een klein eilandje waar we met een bootje naartoe varen. Maar ook hier vinden we geen rust, want vlak na ons komen er allemaal bootjes met lokale bewoners aan, die ons kennelijk een geweldige attractie vinden. Binnen een uur ziet het kleine eilandje zwart van de mensen. We zijn nog nooit zo vaak op de foto gegaan als op deze plek.

Padang-food

Je betaalt alleen wat je echt opeet

Met een bemo-busje – met z’n allen opgepropt in een mini voertuigje dat hooguit 30 tot 40 kilometer per uur rijdt – gaan we terug naar Padang en vandaar door naar Bangko in Zuid-West Sumatra, nog eens tien uur in een gewone bus.

Een leuke bijkomstigheid van het reizen met lokaal openbaar vervoer is dat er voor eetpauzes gestopt wordt bij restaurants waar de gewone bevolking eet.

Daar wordt dus geen rekening gehouden met westerse toeristen. Een aanrader is het zogenaamde Padang-food dat je in West- en Zuid-Sumatra overal kunt eten. Op tafel staan schalen met verschillende gerechten: groenten, vlees, vis, kip, rijst en fruit. Je betaalt alleen voor wat je daadwerkelijk uit de schalen neemt en opeet. Alles is meestal wel koud en wellicht is het in vergelijking met onze maatstaven niet zo hygiënisch, maar het is wel erg lekker.

Al het eten is wel gekookt of gebakken en de schalen worden tussendoor bijgevuld met nieuwe, vers gemaakte porties. Enige kennis van de Indonesische taal is gewenst, aangezien je niet aan alle gerechten kunt zien wat het is.

Er wordt ook een glas water voor je ingeschonken, maar dat kun je maar beter niet drinken, tenzij het water net gekookt is. Dit is natuurlijk makkelijk te merken, want je glas moet heet zijn.

In Bangko regelen we een auto met chauffeur om ons naar Surulangun Rawas te brengen. Het is geen probleem om er een te vinden – tenslotte willen ze allemaal wel geld aan je verdienen – maar de route naar Surulangan Rawas blijkt onbekend te zijn. Het staat heel duidelijk aangegeven op de kaart, maar niemand schijnt het te begrijpen. Na veel geharrewar en ‘getarrewar’ (tawarren = afdingen, dat moet je echt doen in Indonesië), vinden we eindelijk iemand die het wel begrijpt en die voor circa 40 euro een hele dag met ons op pad wil met zijn airco-minibus.

Door een gemoedelijk landschap van rijstvelden en kleine dorpjes komen we uiteindelijk bij de afslag ‘dessa Surulangun’. Na deze afslag gaat de asfaltweg over in een onverharde hobbelweg.

In Surulangun Rawas komen slechts af en toe toeristen, er is één guesthouse (een complex van kleine bungalows). Hier ervaar je het alledaagse dessa-leven op het Indonesische platteland, ver weg van alle westerse invloeden. Je kunt wat rondwandelen in het dorpje en kennismaken met de bewoners, maar daarnaast kun je ook allerlei tochten ondernemen, onder andere naar de Rawas-rivier en naar nabij gelegen junglegebieden.

Palembang

Houten paalwoningen langs de rivier

Vanuit Surulangun gaan we met de auto naar Lubuk Linggau, waar we in ons hotel twee Nederlanders ontmoeten die in Palembang ontwikkelingswerk doen. Ze hebben van hieruit een tocht gemaakt naar de Kubu-stam, die afgezonderd leeft in een beschermd bosgebied dat hen is toegewezen door de Indonesische overheid.

Hierover vind je trouwens ook enige informatie in de Lonely Planet-gids, maar daarin staat alleen dat je vanuit Jambi en Bukittinggi tochten kunt boeken naar deze stam. Het is dus mogelijk om dit ook vanuit Lubuk Linggau te regelen. Vraag ernaar in hotel Transit (Jalan Yos Sudarso).

Wij reizen per trein door naar Palembang, een rit van ongeveer acht uur. De trein stopt zowat om elke vijf kilometer en lijkt dus nooit echt op gang te komen.

Hoe dichter de trein Palembang nadert, hoe troostelozer het landschap wordt: we rijden nu door de olievelden van Sumatra. De eerste aanblik van Palembang bestaat uit lange rijen houten huizen op palen langs de Musi-rivier, een intrigerend gezicht.

Palembang is een grote, drukke en vervuilde stad. Het is aan te bevelen om een hotel in de buitenwijken te nemen. Wij zitten daar in hotel Anida. De manager daarvan neemt ons mee naar zijn favoriete restaurantjes en maakt ons wegwijs in de stad. Het enige wat mij bevalt aan Palembang is de overvloed aan verschillende gerechten op de markten en bij de ontelbare eetstalletjes, waaronder veel visgerechten, krokant gebakken of gemengd met sago in de olie gefrituurd. Behalve lekker eten is hier niet veel te beleven.

Eiland Bangka

Geen hotelgast te bekennen op het mooie strand

Met een snelle ‘jet-boot’ gaan we vanuit Palembang, deels over de rivier en deels over de zee, naar het eiland Bangka, 25 kilometer ten oosten van Sumatra. Deze boot vliegt bijna over het water en brengt je in drie uur naar het eiland (de veerboot doet er twee keer zo lang over).

Het eiland is dunbevolkt en heeft een aantal mooie stranden. Toeristen zien we hier niet. Er zijn wel een paar dure strandhotels, die zijn voornamelijk gericht op zakenlui uit Maleisië en Singapore.

We blijven drie dagen in Pangkalpinang, een klein stadje, zo’n 2 uur rijden vanaf de haven van Mentok. Er zijn hier voldoende goedkope en schone guesthouses, inclusief ontbijt en gratis koffie en thee. We maken een paar tochten over het eiland, onder andere naar diverse stranden. Er rijdt een openbare bus tot het centrum van Sungailiat. Als je de stranden wilt bezoeken en ook wat meer van het eiland wilt zien, stap je gewoon op een privé-busje af en onderhandelt over de prijs.

Het mooiste strand is Pantai Parai Tenggiri, bij Sungailiat, ten noorden van Pangkalpinang. Dit strand hoort grotendeels bij een duur beach resort maar voor een vergoeding van een euro kun je hier een hele dag aan het strand en aan het zwembad doorbrengen.

Er is geen hotelgast te bekennen, dus we hebben het rijk voor ons alleen. Volgens het personeel is het hier slechts bij vlagen druk, wanneer er gasten komen via georganiseerde rondreizen.

We bezoeken ook het afgelegen en verlaten Pantai Matras en Pantai Pasir Padi, in de buurt van Pangkalpinang. Op dit strand staat een aantal houten strandtentjes waar je kokosmelk kunt drinken.

In Pangkalpinang vind je ook herinneringen aan de Nederlandse tijd, zoals een begraafplaats waar in de oorlog Nederlanders zijn begraven. Het is helemaal verwaarloosd is en veranderd in een soort plaatselijke vuilnisbelt. Veel grafstenen zijn onleesbaar geworden. Kennelijk bestaan er geen fondsen om dit soort plekken te onderhouden.

'Stamp money'

Vergeten we de douanier niet?

Onze laatste nacht op Sumatra brengen we weer in Palembang door. Op het vliegveld krijgen we te maken met een corrupte ambtenaar, die ons het hemd van het lijf vraagt. Met name op financieel gebied. Het is ons al vrij snel duidelijk dat hij geld van ons wil. Hij vraagt om ‘stamp money’ en zegt dat onze toeristenkaart (die krijg je als je Indonesië binnenkomt) niet goed is. Wij doen de hele tijd alsof wij totaal geen idee hebben waar de man het over heeft. Uiteindelijk geeft hij het op en laat hij ons gaan.

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!
Banner Stem & Win
Banner - Stem & Win