Een treinreis met de Ghan brengt je comfortabel van Adelaïde naar Alice Springs. In het oneindige lege landschap van de Outback ligt MacDonnels Park, met Simsons Gap, Standley Chasm en Ellery Creek Big Hole. Eindeloze wegen leiden naar Ayers Rock, met de spectaculaire zonsopkomst.
Keswick in Adelaïde is het vertrekpunt van the Ghan, de trein die ons naar het midden van Australië moet brengen. We zijn veel te vroeg en besluiten om de stad in te gaan, een half uurtje lopen vanaf het station. Adelaïde is een mengeling van mooie oude gebouwen waar wolkenkrabbers tussen zijn gezet. We lopen wat door de grote, brede straten – hier hebben ze de breedste straten van heel Australië. Het geheel doet heel relaxed aan, alleen rond 12 uur komen de mensen en masse de straat op, lunchtime!
De trein vertrekt om 3 uur ‘s middags. De Ghan is een heel lange trein met aluminiumkleurige wagens en ruime, verstelbare stoelen. Muziekje op de achtergrond, achter ons de buffettrein voor het eten en drinken onderweg, moet lukken.
Langzaam verdwijnt Adelaïde uit het zicht en maakt plaats voor het grote niets. Dor grasland met af en toe een paar bomen, een boerderij met vee of een klein dorpje, dan weer kilometers niets. Als er een weg is en er rijdt een auto overheen, is het één grote stofwolk.
Half 8, de zon schijnt nog steeds volop en het landschap is nog steeds dor met af en toe wat bomen, huizen en vee. Rond 8 uur, we zijn inmiddels bij Port Augusta, gaat de zon onder en tovert een geeloranje lucht boven het oneindige landschap.
Redelijk geslapen, weliswaar met schoenen en jas aan en een grote handdoek over me heengeslagen, want het was erg koud. De dikke Amerikaan naast ons lag vreselijk te snurken maar verder ging het wel.
Rond 6 uur weer wakker, net op tijd voor de zonsopkomst. Eigenlijk een kopie van gisteravond, dezelfde geeloranje gloed. De omgeving is nog steeds niet wezenlijk veranderd, het aantal huizen is alleen gereduceerd tot nul.
De tweede ronde koffie giet ik half over mijn spijkerbroek, mooi moment voor de korte broek. Omdat de zon weer is gaan schijnen is het direct weer opgewarmd. Er gebeurt vrij weinig, iedereen zit een beetje duf uit het raam te kijken of loopt wat heen en weer. Hier zie ik wel de eerste kangaroes; twee bijna perfect gecamoufleerde grijsbeige exemplaren, beetje dom voor zich uit kijkend vlak naast een paar struiken.
Van het spoorboekje klopt niet echt veel, in plaats van 11 uur zijn we al om tien voor tien in Alice Springs en aangezien we hier in een ander tijdzone zitten is het tien voor negen.
Op het station staat een dame van Hertz die ons naar onze ‘large sedan’ brengt. In Australië rijden ze links, dus dat is even wennen; ook de richtingaanwijzer en de ruitenwissers zitten voor ons gevoel omgedraaid en dat geeft nogal wat verwarring!
De hotelkamer is nog niet klaar dus eerst maar even fruit, brood en yoghurt halen, even gezond doen na al dat treinvoedsel. Dan op de kamer heerlijk douchen, want dat is tenslotte ook alweer meer dan een dag geleden.
We rijden MacDonnels-park, een nationaal park, in over een grote heuvelachtige weg met links en rechts verschillende viewpoints. Het geheel doet erg aan Amerika denken. Erg rustig, soms duurt het minuten voor we een auto tegenkomen. Eerst stoppen we bij Simsons Gap, een brede drooggevallen rivier die uit een gat tussen twee erg hoge bergdelen vandaan komt, verderop staat nog wel wat water.
Kilometers verder de volgende stop: Standley Chasm. Het is ongeveer 10 minuten lopen voordat we bij ‘het’ punt komen, ook weer een doorkliefde berg met wanden van wel 80 meter hoog. De doorgang wordt belemmerd door een paar enorme stenen, erachter moet ook water zijn maar dat zie je niet.
We rijden weer verder maar kunnen niet overal inrijden omdat we een gewone auto hebben en geen 4WD; een deel van de wegen is hier onverhard en daar mogen wij niet op rijden van meneer Hertz. En dus zijn wij genoodzaakt om bij onze derde stop zo’n 20 minuten door de hitte te lopen (het is zeker 30 graden) voordat we hét zien, de Ellery Creek Big Hole. Een meer dat tegen de achtergrond van weer zo’n doorkliefde berg ligt. Erg mooi, je ziet de blauwe lucht tussen de rode bergdelen door.
Rond half 6 zijn we weer terug bij het hotel en gaan nog even lekker bij het zwembad in de zon zitten. Hoewel het deels bewolkt was vandaag was het toch wel zo’n 35 graden, kun je nagaan hoe heet het zou zijn geweest als het de hele dag stralend blauw was geweest.
Al om half 7 zitten we al in de auto op weg naar Kings Canyon. Buiten ruikt het heerlijk naar eucalyptus, hét voer voor de koala’s, alleen zijn die hier niet. De Stuart Highway loopt dwars door Australië van boven naar beneden en is een brede weg met links en rechts helemaal niets.
Slechts zelden komen we een auto tegen, wel veel vogels: een groene zwerm die recht op je afkomt, er sneuvelen er ook wel een paar! Soms wat vee, een droge rivierbedding, een picknickplaats en dan weer kilometers niets. De vrachtwagens hebben hier een oplegger en twee aanhangers en zijn soms wel 50 meter lang, niet voor niets worden ze hier dan ook roadtrains genoemd. Om de 200 kilometer is er een tankstation. Er zijn geen speedlimits in dit deel van het land en dus kunnen we flink doorrijden, wel iets van 475 kilometer en 2 tankstops in ruim 3 uur.
‘s Middags 1 uur, even bijkomen: wat een hitte! We hebben de Kings Canyon-walk gelopen, 6 kilometer dwars door de bergen, eigenlijk een rondje om de creek heen.
Het is een soort amfitheater met 100 meter hoge wanden, je loopt langs de bovenkant van de berg, de canyon zelf is steeds duidelijk zichtbaar, gigantisch diep, erg mooi gezicht. En voor geoefende wandelaars goed te doen. In twee uur tijd doen wij het rondje terwijl er 3 tot 4 uur voor staat. Wie is er nu gek? Wel bloedheet en erg zweten. Terug in de auto is het daar ook wel 40 graden, leve de airco!
We rijden terug deels dezelfde weg (dat krijg je als er maar een paar wegen zijn) en gaan dan naar Yulara, het plaatsje bij Ayers Rock.
Eerst zien we Mount Connell, waarvan ik even denk dat het Ayers Rock is. Het is namelijk net zo’n grote losstaande klomp steen. Even verder zien we wel de echte ‘Uluru’ (de aboriginal-naam voor Ayers Rock), die is ronder dan Mount Connell.
Ayers Rock is de grootste monoliet ter wereld en er hangt een heel verhaal van Aboriginals omheen. De berg is een complete attractie geworden, vanuit elke plek kun je tours hier naartoe maken – of dat nu per auto, helikopter, ballon of kameel is, het kan allemaal. Er is een nationaal park van de omgeving gemaakt.
Alle accommodatie is bijeengebracht in het AR-Resort, een soort Center Parcs-idee dat naast 5 hotels, 9 restaurants, 4 zwembaden etcetera ook een camping en een bieb omvat. Op zich wel slim, zo houd je alles een beetje in de hand. We blijven hier twee nachten en ik moet zeggen dat het er allemaal prima uitziet.
We gaan even een uurtje bij het zwembad liggen en daarna douchen (om al dat opgedroogde zweet van de klim van vanmorgen er af te spoelen) en dan wachten op de zonsondergang (7.15 p.m.). Het schijnt dat the Rock dan allerlei kleuren krijgt. We zien er wel iets van maar omdat er best wat wolken zijn is het niet optimaal. Je ziet wel dat hij eerst donker wordt en dan weer lichter, maar het is niet als op de standaardfoto’s in de boeken.
Na het eten in het hotel lopen we nog een rondje onder een super heldere sterrenhemel, het is nog steeds iets van 25 tot 30 graden.
Het is nu 7.45 uur en ik heb er al een halve dag opzitten… Om 4.50 uur gewekt, snel een douche en dan op naar Ayers Rock voor de zonsopkomst. Eerst $ 15 betalen, dan aansluiten op de parkeerplaats (het is best al druk zo vroeg) en wachten tot de zon opkomt. In het hotel stond het al aangegeven; 5.49 uur (er vertrekken zelfs speciale bussen om dit te zien). De Rock kleurt van donker naar paars en uiteindelijk oranjerood, okerachtig, wel mooi om te zien.
Maar we komen ook om the Climb te doen. De rots is 350 meter hoog en 9 km in omtrek en 600 miljoen jaar geleden ontstaan toen de aarde zich nog aan het ontwikkelen was. Volgens de info uit de boekjes mag je the Rock niet beklimmen uit respect voor het geloof van de Abby’s en moet je dus één van de andere wandelingen doen (bijvoorbeeld de 9 km walk er omheen).
Wij doen het toch, net als vele anderen overigens. Om 6 uur beginnen we; langs een deel is een stalen ketting aangebracht, maar driekwart moet je zelf doen. Er zitten een paar stukken bij waarvan ik denk: hoe kóm ik omhoog, dan zijn het van die heuveltjes waar je bijna niet tegen op kan komen. Het gesteente is maanachtig, glad, poreus, nergens houvast. Maar na een 50 minuten staan we er toch op, om je heen niets anders dan steen en beneden op de grond wat bomen en in de verte wat bergen (o.a. Mt Connell en Mt Olga).
De terugweg gaat ook weer gepaard met wat moeilijke stukken waar je half zittend en glijdend toch weer doorheen komt. Uiteindelijk doen we er nu ruim een half uur over om weer met de voetjes op de vloer te komen. Het is inmiddels steeds drukker geworden en steeds warmer. De verwachting voor vandaag is 38 graden, maar goed dat we zo vroeg waren anders hadden we niet eens meer mogen klimmen vanwege de hoge temperaturen!
Zo’n 45 km verderop liggen de Olga’s, een verzamelnaam voor een paar grote bergen, ook weer midden in het niets. Het is een complex van 36 bergtoppen die vroeger één berg vormden; vanuit de lucht is het net een zandkasteel. Hoogste top is 546 meter. Ook hier zijn wandelingen uitgezet maar al ver voordat we er zijn staat er een bord dat The valley of the winds-walk van 7,4 km vandaag gesloten is, due to temperature forecast.
Nou waren we niet van plan die walk te lopen, 2 grote wandelingen op 1 dag is iets overdreven toch? Wat we wel lopen is de Olga Gorge Walk, een wandeling van bijna 3 km over los gesteente naar een spleet in de bergen. Hier is wel veel groen en er loopt inderdaad een klein stroompje. Hier zijn ook de meeste vliegen. Uit voorzorg had ik al gaasnetjes gekocht die je over je hoofd kan dragen. De vliegen zijn erg brutaal, vliegen maar om je heen en zijn bijna niet weg te slaan en zitten steeds weer op je lip, bij je ogen of zelfs in je oren. Cees is het zat en doet zijn net op, ik laat me niet gek maken, tenslotte is het aantal nog te overzien. Het ziet er niet uit maar het werkt wel (zegt-ie).
‘s Avonds gaan we nogmaals naar het Park om de sunset over the Rock te bekijken. Het is bewolkter dan gisteren, dus echt spectaculair is het niet maar het blijft leuk om te kijken. We zijn weer niet de enigen, er staan wel 40 auto’s en verderop een 20-tal bussen om dit te aanschouwen. Vreemd, overdag zie je die aantallen niet terug.
De mensen die Australië ‘doen’ zijn in 2 groepen verdeeld, de backpackers-achtigen tot een jaar of 25 en de ouderen (50+). Er zijn er maar weinig in de leeftijdscategorie daartussen zoals wij. Sommigen kopen met een stel een auto en rossen daarmee het land door. Je ziet veel landrovers en minicampers en vooral veel VW-busjes op leeftijd. En veel bussen met aanhangers. Die aanhangers zijn voorraadkarren en worden tevens gebruikt als keukentrolley, ze slapen dan ergens op een campground, niets voor mij dus.
Volgens het weerbericht wordt het hier vandaag 39 graden en is het om 7 uur al 29 graden. Het koelt hier dus niet erg af ‘s nachts. We laten het ontbijt op de kamer komen (‘have a nice breaky’) en gaan dan om half 9 richting airport. Bij de Herz balie zit niemand; je kan je autosleutel in een envelop doen, waarop je de kilometerstand en de tijd invult en deze in een brievenbus in de balie stoppen.
Op dezelfde reis bezoekt Cees Geuzebroek ook Sydney en de Eastcoast