Fietstocht van Pak Beng, een zandpad met guesthouses, langs rivierdalen en rijstvelden naar Muang Houn, met twee straten een wat grotere plaats. Luang Prabang, met ruim 60 tempels, is een mengeling van Laotiaanse sfeer en Franse grandeur. Via het karstgebergte en de grotten van Vang Vieng naar Vientiane, de bescheiden hoofdstad aan de Mekong. Tot slot een stukje Thailand.
Deze week gaat onze reis van de grensovergang Chiang Khong in Noord-Thailand via de Mekong rivier naar Pak Beng. Vandaar fietsen we we in noordelijke richting naar Udon Xai en in oostelijke richting naar Pak Mong. Vervolgens zakken we in zuidelijke richting af naar Luang Prabang, een van de toeritische hoogtepunten van Laos.
Een groter kontrast in een week is haast niet denkbaar. Dagen geen westerling te zien en in Luang Prabang barst het ervan. Verschillende nachten slapen we in guesthouses waar we het badhok delen met Laotiaanse vrachtwagenchauffeurs en dan zitten we in Luang Prabang ineens in een luxe hotel.
De wekker gaat al vroeg af. De eigenaar van ons guesthouse heeft zich verslapen dus moeten we sneetjes toast en koffie snel naar binnen schrokken. De boot die ons vanuit Noord-Thailand naar Pak Beng in Laos brengt wacht niet op ons.
Uiteindelijk zijn we nog ruim op tijd bij de ‘haven’; een glibberige, steile, zanderige helling. Maar eerst nog een paspoortcontrole hier en een paspoortcontrole daar. Tot drie keer toe. Ja, die Laotianen pakken het grondig aan. Het lijkt wel alsof ze elke letter in het rode boekje spellen. Nog snel even wat kippen gehaald (munteenheid in Laos). 100 dollar levert ruim een miljoen kippen op in coupures van 500 kip. Een weekendtas vol.
Tegen negenen zitten we op de boot. Fietsen op het dak; met kromme tenen kijken we hoe er met onze troetellapjes wordt omgesprongen. De boot is een soort lange smalle open veilingschuit met een dakje er op. Appelgroen geschilderd en als finishing touch roze gordijntjes tegen de zon. Links en rechts zo’n dertig bankjes waar krap drie billen (anderhalf paar) op passen. De bemanning gaat uit van vier billen. De stroom passagiers houdt aan totdat er een paar toeristen protesteren en roepen dat het te gevaarlijk wordt.
Tegen tienen steken we van wal. Het belooft een lange zit te worden maar niet onaangenaam. Het uitzicht is prachtig. Het varen op de Mekong vraagt wel wat stuurmanskunst. Op veel plaatsen steken rotspunten uit het water. We hopen maar dat de stuurman weet wat er onder water zit. Om de boot drijvende te houden, zijn twee jongens de hele reis bezig om water uit de bilge van de boot te scheppen en overboord te kieperen. Waarschijnlijk goedkoper dan een pompje.
Na drie uur is er een stop. De boot stroomt leeg. Binnen een mum van tijd kijken we aan tegen tientallen mannenruggen verspreid over de schuine oever. De vrouwen zoeken zorgvuldig een plekje achter de rotsen.
De tocht gaat verder en om vijf uur meren we af in Pak Beng, een dorpje van niet meer dan een straat (zandpad). Links en rechts wat kraampjes. Het overgrote deel is guesthouse. Het dorp leeft van de toeristen die per boot naar naar Luang Prabang (nog eens zeven uur) varen en halverwege nou eenmaal ergens moeten overnachten. Wij zijn de enigen die niet doorvaren.
Als het mee zit is er in het dorp elektriciteit van 18.00-22.00 uur. Het zit niet mee. Om de haverklap worden de kaarsen te voorschijn gehaald. Romantisch maar ook wat onwerkelijk.
De volgende morgen stappen we om een uur of half negen op de fiets. De boot naar Luang Prabang is net vertrokken. We hebben heel Pak Beng voor onszelf. Uit de beschrijving van de tocht maken we op dat de kwaliteit van het eerste stuk van de weg naar Udon Xai te wensen over laat maar dat de omgeving schitterend is.
Beide kwalificaties zijn niet overdreven. De weg is een soort grindpad; niet een, maar alle 65 kilometers naar Muang Houn, onze eerste overnachtingplaats. Hobbelen en schudden; wandelende nieren. Een voordeel: er rijden maar heel weinig auto’s. Alleen wat pick-up busjes.
De omgeving waar we door fietsen is prachtig. Heuvels met in de beek- en rivierdalen wat landbouw. De dorpjes die we tegenkomen bestaan uit een verzameling van een stuk of 10-30 hutjes van hout, bamboe en riet. Geen elektriciteit, geen waterleiding.
Kinderen en varkens zat. Niks geen pampers; de kleinere kinderen lopen in hun blootje.
Een deel van de ouderen is in exotische kleren gehuld die per dorp (per stam; er zijn hier veel verschillende bergstammen) verschillen. Vrouwen en kinderen die met bundels hout sjouwen, mannen die boomstammen in de lengte doorzagen om planken te maken, drogen en bewerken van rietpluimen. In het algemeen een bezige bedoening.
Bij alle dorpjes waar we doorheen fietsen is er eenzelfde ritueel. Als iemand ons ziet aankomen horen we ‘falang’ (vreemdeling) roepen en voordat we het dorp bereiken staat er een comité van in- en uitgeleide dat Sawaaj-dee (goedendag) roept. Hello kennen ze hier niet; waarschijnlijk omdat ze geen tv hebben.
In een van de eerste dorpjes waar we met iets te veel snelheid voor een grindpad doorheen fietsen, raakt een band lek. Tassen er af, fiets op de kop en plakken maar. Voor de tassen er af zijn, staat het hele dorp om ons heen.
Vrouwen met kind aan de borst, blote kinderen, mannen met een kindje in een draagdoek op de rug (zien we veel). Iedereen kijkt met verbazing naar wat er gebeurt. Niet eventjes maar een uur lang. Het wil niet zo vlotten met het plakken van de band.
Ook als we stoppen om ergens te kijken of een foto te maken, staan er binnen de kortste keren tientallen mensen om ons heen.
Kraampjes of stalletjes waar we iets te eten kunnen scoren zijn er onderweg niet. ‘s Morgens hebben we gelukkig wat in olie gebakken deegballetjes met rijstvulling gekocht. Om een uur of een eten we die op met uitzicht op rijstveldjes waar de rijst net gepoot wordt.
Een prachtig tafereel: het geblubber bij het egaliseren van de veldjes, het poten van de rijst door tientallen vrouwen en, als het dan gepoot is, het spiegelgladde water met de fris groene rijstplantjes die hun kop boven het water uitsteken.
Het feit dat veldjes op verschillende niveau’s liggen maakt het nog mooier om te zien. Het enige verschil met het traditionele plaatje uit het aardrijkskundeboek is dat de meisjes die de rijst poten geen schuine hoed van rijstestro op hebben maar een baseball pet.
Muang Houn, waar we ‘s avonds aankomen, is een wat grotere plaats (twee straten) met ook wat stenen huizen. Er is elektriciteit en een guesthouse waar we voor 20.000 kip ( 1,5-2 euro) een kamer huren. Niet echt luxe. Het matras mag geen naam hebben, de lattenbodem is goed te voelen. Om bij de badkamer te komen (koud water uit een mandibak) moeten we door de huiskamer van de familie die het guesthouse en het bijbehorende winkeltje exploiteert.
De volgende morgen vroeg op. In het hele dorp zitten de mensen bij houtvuurtjes om zich te warmen en om het ontbijt klaar te maken. De lucht is een vreemde mengeling van stof, mist en rook van de houtvuurtjes.
Vier dagen lang fietsen we door. Het blijft genieten. Zeker als na anderhalve dag de wegen beter worden. Voor een klim naar 1500 meter hoogte draaien we onze hand niet meer om. Vooral omdat het niet zo steil is.
En dan zijn we in Luang Prabang. Een mengeling van Laotiaanse sfeer, Franse grandeur en toeristenplaats. Het heeft een hoog wereldwinkel-gehalte. We bezoeken een aantal van de meer dan 60 tempels, praten wat met monniken en liggen ook wat meer dan gewoonlijk op bed om de effecten van het eten van verkeerd voedsel te boven te komen. Was dat bij het restaurant waar we die ratten zagen rondlopen?
Als buik en darmen het toelaten, gaan we weer op stap. In zuidelijke richting naar Vang Vieng en Vientiane, de hoofdstad van Laos.
Het traject gaat eerst van Luang Prabang naar Vang Vieng. De teller geeft ruim 200 kilometer aan; de gevoelsafstand is duidelijk groter. We fietsen de hele route op de hoofdverkeersslagader van Laos, Rt 13. Een keurig geasfalteerde anderhalfbaans weg waar we meer varkens aantreffen dan auto’s. Zo eens in het kwartier passeert ons een auto. Meestal een bus, soms een 4 WD van een hulporganisatie of een vrachtauto.
Twee dagen lang jojoot de weg op en neer tussen 600 en 1500 meter. Om gek van te worden. Zit je net op het hoogste punt en dan volgt er weer een afdaling van 20 kilometer. Die daling gaat dan nog wel maar twee keer op een dag 20 kilometer met 5-7 procent klimmen is voor ons vrij veel. De volgende keer maar wat minder boeken meenemen.
De uitzichten die we hebben maken veel goed. De Lord of the Rings zou hier opgenomen kunnen zijn. Beboste hellingen met klaterende beekjes en watervallen. Later in de week geheimzinnige landschappen met de grillige vormen van karstgebergte. De mensen en de dorpjes blijven hetzelfde: primitief en vriendelijk. Hier en daar zien we, ook in de kleine dorpjes, een schotelantenne opduiken. Er is hier ook elekriciteit.
De geweren die we voor Luang Prabang zien, ogen wat minder vriendelijk. Duidelijk bedoeld voor iets meer dan om een konijn mee dood te schieten. Het schijnt dat er in dit gebied tussen Luang Prabang en Vang Vieng soms schermutselingen zijn tussen etnische groepen onderling en tussen rebellen en het regeringsleger.
Op een bepaald punt staat een man met een kalasnikoff. We zien dat een auto stopt, raampje gaat open, er wordt wat geld uitgestoken en aangepakt en verder gaat de rit. Wij volstaan met sabaajdi (goedendag). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert reizigers in dit gebied in groepsverband en alleen bij daglicht te reizen. Dat komt dus goed uit. Wij zijn een groep van twee en door al dat geklim liggen we al in bed voordat de zon ondergaat. Nou ja, bijna.
De guesthouses verschillen op dit traject niet veel van de dagen hiervoor. Behalve dan het guesthouse in Muang Phu Khun; een gat van niks op een hoogte van ruim 1500 meter. Dit slaat alles. Na een zware etappe komen we moe en bezweet aan bij een keurig wit geverfd gebouw.
De properheid van de kamer en het sanitair (twee deuren verder) laat te wensen over. We nemen het maar voor lief; we hebben trouwens ook geen keus.
Er hangt een boiler. Een lekkere warme douche denken we. Klaar voor het genot gaat de kraan open. Geen drup. Misschien staat de hoofdkraan dicht. Aankleden en naar de chef. No ‘nam’ (water). Dat klopt, gebaart hij: geen water. Hij loopt mee en wijst naar de oliedrum in de doucheruimte die gevuld is met smerig water. Dat moeten we maar over ons heen kieperen.
Nou nee, ons wassen met koud water is geen probleem maar ons wassen met, naar het uitziet, eerder gebruikt waswater gaat ons iets te ver. We gaan wel naar het dorp om drinkwater te kopen. Daar zien we dat geen van de kranen in het dorp het doet. Overal staan oliedrums.
Er komt een wagen langs met gevulde drums van waaruit de vaten bij de huizen gevuld worden. Het dorp ligt boven op de berg en in droge tijden moeten ze het dus van (een flink eind) lager halen. Het water stroomt nou eenmaal niet van beneden naar boven. Met drie liter drinkwater en een bidon als douche zijn we een tijdje later weer spic en span.
Als om zes uur de zon onder gaat is het binnen een half uur donker. Het leven verplaatst zich van buiten naar binnen. Op onze avondwandeling piegen we zo her en der naar binnen. In een hoek van het hutje ligt een groot matras voor het hele gezin. In het midden hangt aan een touw een mand; de wieg voor de baby. Soms in een bijgebouwtje maar soms ook in de kamer zelf brandt een open houtvuurtje. De keuken. De rook ontsnapt via gaten in wand en dak. Het is een wonder dat we maar zelden een afgebrand hutje zien.
Als we de volgende morgen om een uur of acht vertrekken is Phu Khun een grote wolk. Een zicht van minder dan twintig meter en een temperatuur van ruim onder de tien graden. Heel onwerkelijk. Spijt dat we geen handschoenen en sjaal hebben meegenomen.
Met het fietslicht aan (kunnen de varkens ons zien aankomen) zetten we de afdaling in. Daarmee wordt alles weer zoals het wezen moet: de wolken boven en de mensen beneden. De kou zijn we snel vergeten als de zon doorkomt en er weer een berg voor ons ligt. In de lichtste versnelling (1:1) maken de mistdruppels snel plaats voor zweetdruppels.
En dan komen we na vier dagen in Vang Vieng aan. Een wat shabby toeristenplaatsje aan de oever van een riviertje. Het hangt aan elkaar van de guesthouses, restaurants en andere faciliteiten waaraan een reiziger behoefte heeft. Het schijnt dat opium hier makkelijk te krijgen is.
In ieder geval is het een stadje dat alle gelegenheid biedt om onze voedselvoorziening weer wat op peil te brengen. Na vier dagen noodlesoep, bananen en pringels (wat een verrassing toen we die ergens in een gat van een dorp zagen) zijn we toe aan wat lekkers en wat voedzaams.
Waarschijnlijk zijn we toch niet helemaal geschikt voor wereldreiziger. Drie keer op een dag noodlesoep lukt ons echt niet. Hetzelfde geldt voor het eten van plakrijst (het alternatief voor noodlesoep).
Er wordt een graai gedaan in een rieten mandje en hup daar heb je een berg plakrijst waar je uit het vuistje van kan snoepen. Niet aan denken. Vooral niet omdat iedereen in de rieten mandje zit te graaien en als die genoeg heeft het restant weer terug doet.
Aangesterkt en wel gaan we morgen op weg naar Vientiane.
Op zaterdagmiddag gaan we nog even naar een van de grotten van Vang Vieng. We steken de rivier over via een tolbrug. Particulier initiatief. Een handige jongen heeft met bamboe en planken een brug in elkaar geflanst en daar kan je over tegen betaling van 3000 kip.
Veel lokalo’s hebben daar geen trek in. Ze nemen handel en fiets op de schouders en steken de rivier van zo’n meter of 75 niet over maar door het water over.
Na zo’n 6 kilometer hobbelen stuiten we op een volgende slimme Laotiaan. Een hokje met iemand waaraan we 2000 kip moeten betalen om de grot in te mogen. Tweehonderd meter klimmen als een berggeit en we zijn er.
Een gat in de bergwand die toegang geeft tot een grote grot met, het zal eens niet zo zijn, een liggende Boeddha. We kijken bij het licht van de zaklamp die we hebben meegenomen wat rond. De zijgangen in gaan durven we niet. Je weet maar nooit wat je tegenkomt.
We zijn weer net op tijd in Vang Vieng terug om met een drankje in de hand langs de oever van de rivier de zon achter het karstgebergte onder te zien gaan. Een kwartiertje later gevolgd door het uitvliegen van de vleermuizen uit de vele grotten in dat gebergte.
Een prachtig gezicht: schemering, een licht rode lucht en dan zwermen – echt tienduizenden – vleermuizen die op stap gaan.
‘s Avonds eten we in het restaurant dat hoort bij het resort waar we verblijven (een verzameling hutjes in een parkachtige omgeving). De baas pakt zijn gitaar en begint te zingen. Geen Laotiaanse nummers maar westerse jaren zestig-muziek waarvan hij drie imposante verzamelbundels heeft. We begrijpen later dat hij in Amerika heeft gestudeerd. Vandaar.
We gaan er bij zitten en zingen (en spelen) mee. Gitaar, eerste en tweede stem. Heel gezellig. Er wordt hier trouwens in de plaatsjes waar we komen heel veel gitaar gespeeld.
De volgende dag gaan we weer op stap. Verder richting Vientiane. Niet rechtstreeks maar enigszins zigzaggend. Het is gedaan met het steile klimmen. Makkie voor onze getrainde kuiten. De eerste etappe van deze serie eindigt in Hin Heup. Een simpel guesthouse maar een prachtige rivier om aan te zitten.
Dat doen we dan ook, met een boekje en uitzicht op de plaatselijke bevolking die zich in de rivier wast. Allemaal heel kuis: de sarong wordt wat hoger opgetrokken en daaronder vindt de schoonmaak van lijf en leden plaats.
Op hun beurt vergaapt de plaatselijke bevolking zich aan ons. Witte benen die in korte broeken verdwijnen blijken zeker voor de jongetjes zeer interessant te zijn. Ze gaan zonder gene op hun buik liggen om te ontdekken hoe die benen samenkomen.
De volgende dagen zien we het landschap en de mensen verder veranderen: steeds vlakker, de rijstteelt grootschaliger en de huizen groter. Sarongs maken plaats voor spijkerbroeken en de brommers en auto’s nemen in aantal toe. Het is duidelijk; we naderen de hoofdstad.
Wat stel je je voor bij een hoofdstad van een land dat zesmaal groter is dan Nederland? Zoiets als Amsterdam of op zijn minst Leiden? Niets van dat alles. De Fransen zullen ooit wel hun best hebben gedaan om er iets moois van te maken.
Het enige wat daarvan nog te zien is is een aantal – vaak vervallen – koloniale gebouwen en een grote avenue van het presidentiele paleis tot een in de jaren zestig door de Laotianen zelf neergezette ‘Arc de Triomph’.
Als de president of een van zijn gasten (er is een bijeenkomst van Aziatische landen in Vientiane) een luchtje gaat scheppen wordt de avenue van begin tot eind afgezet en dan scheuren de geblindeerde auto’s over de gladde betonweg, geëscorteerd door politie met zwaailicht.
Langs deze weg staat ook een aantal ministeries en ambassades. De rest van de stad is tamelijk rommelig en troeperig. De straten zijn verhard, dat wel, maar langs de randen, waar ook het riool loopt, ligt een brede strook zand en stof.
Er wordt niet van gemeentewege voorzien in trottoirs; elk huis of winkeltje zorgt naar het lijkt zelf voor zijn eigen stoepje. De een hoog de ander laag, dus het is opletten geblazen. En voordat je het weet stap je in een gat waaronder het open riool loopt.
Het veiligst is dan ook maar op de straat te lopen. Verder allemaal laagbouw. Geen flats of hoge gebouwen; bij een of twee woonlagen houdt het op.
Vientiane is prachtig gelegen langs de Mekong. In Europa zou er een mooie boulevard van gemaakt worden met palmen en terrasjes. Hier ziet de oever er uit als een combinatie van een slootkant in Friesland en de Maasvlakte. Het is laagwater, waardoor een grote zandvlakte is drooggevallen.
De markt is een een bonteverzameling van kleine ‘luxe’ winkeltjes in een grote hal. Ook hier heel veel kleding en karaoke cd’s. Daarnaast ook tientallen winkeltjes met gouden sieraden. Veel leuker is de ‘dagmarkt’. Kleurrijke groentestalletjes, vlees en vis is er ook te kust en te keur. Van karbonade tot complete varkenskoppen.
Donderdagavond gaan we naar het culturele centrum van Vientiane. Een Cubaanse balletdanseres vertoont haar kunsten. Gratis. Ja, wat doe je dan als Hollander. Half acht begint het volgens de aankondiging. Dat wordt dus iets over achten.
Als eerste mogen we genieten van een half uur durende inleiding door een Laotiaan en de Cubaanse ambassadeur met simultaan vertaling. Dan is het zover.
We verwachten opzwepende Latijns-Amerikaanse muziek en dans. Niks daarvan. Het zwanenmeer met alleen de zwaan. Na vijf minuten is dat afgelopen. Vervolgens komt er een aantal karaokesterren die live het een en ander ten gehore brengt. Maar dan zonder ondertiteling. Genre Zangeres zonder naam.
De expressie blijft beperkt tot een zwaaiend handje. MTV kan hier nog zendelingenwerk verrichten. Gelukkig is er in de zaal ook een grote schare (honderden) kleine kinderen die voor wat leven in de brouwerij zorgen.
Morgen stappen we na drie prettige en ontspannen dagen weer op de fiets. De grens over naar Thailand. Daar fietsen we nog een paar dagen en dan is het afgelopen.
Vientiane-Udon Thani is met wat zigzag bewegingen goed voor twee etappes. De eerste voert het grootste deel langs de Mekong. Deels verharde- en deels niet verharde weg. We zijn in Vientiane iets te snel geweest met het schoonmaken van onze fietsen. Voor we het weten zijn ze weer helemaal rood van het stof. Hetzelfde geldt voor onszelf.
Uit het aantal tempels en het goud dat daar blinkt en het aantal huizen van steen leiden we af dat er met tabak, kool en kouseband nog wel wat te verdienen valt.
Via de Friendshipsbrug (door Australië geschonken aan Thailand en Laos en voor zover we weten de enige brug over de Mekong) fietsen we naar Thailand. Wat stempels in het paspoort erbij, van de rechterkant naar de linkerkant van de weg en voordat we het weten zitten we in Nong Khai.
Wat is dit deel van Thailand welvarend. Brede en gladde wegen. Rijkswaterstaat, met een gekort onderhoudsbudget, kan er jaloers op zijn. Winkels met alle luxe spullen die je je maar bedenken kunt en een hotel waar je op elk uur van de dag een masseur, visagist of kapper (m/v) kan laten langskomen. Wat wil je nog meer.
Voor het donker wordt fietsen we nog snel even naar een beeldenpark. Drie kilometer over de vluchtstrook van de snelweg. Het is een park met de meest fantastische beelden die allemaal iets met het Boeddhisme of Hindoeïsme te maken hebben.
Boeddha’s van tientallen meters hoog. Slangen met 7 koppen, danseressen met tien armen, een olifant met drie slurven die als een rattenvanger van Hamelen honderden stenen honden achter zich heeft lopen.
Wat het allemaal betekent of voor moet stellen weten we niet. Als er wat wordt toegelicht is dat in het Thai. Maar dat mag de pret niet drukken. Het is een prachtig en tegelijkertijd waanzinnig geheel. Als we al niet vrolijk zouden zijn dan werden we het hier wel.
De laatste fietsdag naar Udon Thani. We zien er van af om via de snelweg te gaan. Onze laatste kans om wat van de sfeer van het platteland van Thailand te proeven laten we niet lopen. Dus geen vijftig maar vijfennegentig kilometer. Het is de extra zweetdruppels waard.
Udon Thani blijkt een grote welvarende provinciehoofdstad te zijn. Geen spectaculaire dingen te zien. Hier geven we ons over aan rondslenteren in straten en op markten, kijken naar wat er langskomt sjeezen en wat lezen in een park. ‘s Avonds scoren we wat eten op de nightmarket.
Anders dan in Chiang Mai en Vientiane zijn de stalletjes hier niet op toeristen gericht. Westerlingen zijn hier niet of nauwelijks. Dus geen handicraft en andere mooie souveniers maar groente en fruit en T-shirts en spijkerbroeken. Tientallen stalletjes waar het merkenrecht geweld wordt aangedaan. Het opbrengen van het Nike-logo is een kwestie van een kwast over een mal halen en klaar is Kees. Ze doen het waar je bij staat.
Dat karaoke ook hier populair is blijkt uit de tientallen stalletjes waar beeld-cd’s met karaokemuziek wordt verkocht. Het mooiste is nog een overdekt deel van de markt waar we een stuk of vijftig, zestig groot uitgevallen telefooncellen zien staan.
In elke cel een televisietoestel, microfoons en een aantal jongeren die zittend of dansend met de muziek mee jodelen. Je weet niet wat je ziet. We overwegen deze formule in Nederland te introduceren. Gezien de populariteit van Idols moet daar in Nederland toch een markt voor zijn nietwaar?
Met bijna 1800 kilometers achter de rug pakken we morgenochtend de fietsen en onszelf in om weer op huis aan te gaan. Eens kijken of we Nederland nog binnen mogen uit deze door vogelgriep geteisterde regio. Wij hebben van deze fietstocht genoten.
De fietsreis begon in Noord-Thailand.