Hier en daar ligt een dorpje in de heuvels. De Caribische kuststreek in West-Panama is groen en ongerept, voor de kust liggen eilandjes. Aan de zuidkant van de centrale bergketen is het warm en droog. De stad David blijkt groter dan verwacht. Parque National Volcan Baru is niet ver, evenals de stranden van de Pacific. Via kustplaatsjes naar San José in Costa Rica.
De grensovergang van Costa Rica naar Panama bij Sixuola is niet te beschrijven. Een grote vieze modderzooi. De grensovergang wordt gevormd door een niet meer voor de bananentrein in gebruik zijnde spoorbrug over de grensrivier. Eén smalspoor. In de lengterichting zijn dikke planken over de spoorbielzen gespijkerd.
Afwisselend gaan daar de voetgangers en de opleggers met bananen overheen. Aan de Panamese kant is het even smal en even blubberig. In een kot zit één douane-ambtenaar die voor iedereen die de grens oversteekt met een pen in keurig handschrift een formulier invult.
We staan ruim een uur te wachten. Volledig afhankelijk van wat de ambtenaar achter het bureau behaagt te doen. Dan komen de verlossende stempels en handtekening. We zijn in Panama.
Een ander land; ander volk. Veel mensen in dit gebied lijken van indiaanse afkomst. Als we bij een kruising linksaf gaan wordt er van drie kanten geroepen dat we de andere kant op moeten. Komt dus wel goed hier.
We vertrekken niet al te vroeg uit Changuinola. Het is meteen goed raak. Op de kaart is de kleur die de hoogte van het terrein aangeeft de hele route hetzelfde: groen. Lekker vlak, denk je dan. Maar in het gebied tussen nul en 600 meter kan je, zo blijkt, toch nog heel wat flinke heuvels hebben.
Dat is peentjes zweten, ook door de stralende zon. Hele stukken tussen de 10-15% stijging. En bij dat laatste percentage trekken onze benen het niet meer en moeten we lopen. Maar dat gaat ook niet vanzelf. Daar staat tegenover dat, anders dan de kaart aangeeft, de weg verhard is.
Bijna honderd kilometer weg met weinig verkeer en zonder stad of dorp. Alleen wat verspreid liggende huisjes van indianen en soms een verzameling van zo’n twintig van die huisjes. Verder alles groen en ongerept. Soms met prachtig uitzicht op de Caribische zee en de vele eilandjes die voor de kust liggen.
Onderweg komen we nog zo’n zelfde brug tegen als die over de grensrivier tussen Costa Rica en Panama. Alleen is deze in reparatie. Dat betekent geduldig wachten tot de mensen die de houten planken vervangen er even mee stoppen.
We eindigen enigszins gebroken en flauw door de vele liters water die we gedronken hebben in Chiriqui Grande. Dit kustplaatsje van een paar honderd inwoners diende tot voor kort, toen de weg die wij gefietst hebben nog niet was geasfalteerd, als aanlegplaats voor een ferry naar Changuinola.
Nu is Chiriqui Grande een wat doods stadje waar gelukkig nog wel een hotel en een eethuisje open is.
Voor de tocht zuidwaarts over de bergketen naar David besluiten we een pickup taxi te nemen. Het patroon van de hoogtekleuren en de berichten die we er over horen van localo’s maken duidelijk dat het wel heel mooi maar niet leuk is om te fietsen.
Als we aan de andere kant van de bergketen aankomen zijn we blij dat we deze keuze hebben gemaakt. Kilometerslange stukken waar de auto moet terugschakelen naar zijn 2, en rond de top nat en koud met een stormachtige wind. Maar mooi dat het is, niet te beschrijven. Alles zo wild begroeid, overal water in de vorm van druipende wanden, watervallen en beekjes. Her en der grondverschuivingen. We worden er stil van.
Eenmaal de bergketen over zijn we weer in een totaal andere wereld. Relatief vlak, heel warm en heel droog. Regent het aan de Caribische kant in de droge maanden nog zo’n 200 mm per maand, aan Pacifische kant regent het rond de jaarwisseling een aantal maanden helemaal niet.
We fietsen nog een kleine veertig kilometer door veeteelt- en landbouwgebied en dan zijn we in David. Vanuit dit gebied wordt heel Panama voorzien van groente, vlees en melk.
In David brengen wij een bezoek aan de familie Anguizola waar onze dochter Dorrith een jaar heeft doorgebracht. Van deze plaats hadden we ons een beeld gevormd aan de hand van de verhalen en foto’s van Dorrith: zoiets als stadjes die we eerder op de route bezocht hebben.
Grappig om te zien dat dit beeld totaal niet klopt. Niks klein stadje. Het begint als met de borden die we zien langs de Panamerican Highway: Urbanico Centro 1 km. Het is een druk centrum met de allures van een stad. Winkelstraten met veel winkels van hetzelfde, bankgebouwen, hotels, een park met een kerk en zo meer van die dingen die een stad een stad maken.
De komende dagen hebben we volop de tijd om het Dorrith-gevoel te ervaren. Behalve dan dat wij samen zijn terwijl zij er moederziel alleen voor stond in zo’n vreemde stad met een totaal andere cultuur en waar je bovendien de taal niet spreekt.
Zondag hebben we afgesproken bij de familie Anguizola. Na de handleiding nog even te hebben doorgenomen over wie er allemaal bij de familie horen gaan we op zoek naar Calle Octava (straatnummer 8).
Dat valt niet mee. Huisnummers hebben ze hier niet. Alleen in het centrum worden de straten aangeduid. Op de straatbordjes staan namen maar geen nummers. Bij navraag blijkt dat de nummering oploopt vanaf het centrum. Avenidas met haaks daarop de Calles.
Mocht je de tel kwijt zijn dan zit er niets anders op dan teruggaan naar het centrum en opnieuw tellen. Of vragen.
Aangekomen in Calle Octava weet de kruidenier ons te vertellen waar het huis is dat we zoeken. Daar volgt, letterlijk en figuurlijk, een warm onthaal door Lucy, Ulises, Fransisco en zo nog wat familieleden. Alleen Fransisco spreekt een paar woorden Engels. De cursus Spaans van Gerrie blijkt niet voor niets te zijn geweest.
Het wordt een gezellige middag met geklets over Dorrith, onze reis en voetbal.
Voor we er erg hebben organiseert Fransisco een heel programma voor de rest van de middag en de volgende dag. Eigenlijk moeten we ook blijven logeren. Met moeite komen we daar onderuit. Wel lief aangeboden, maar de verhalen van Dorrith over het slapen met oma en Rosita op een kamer en veel lawaai om het huis liggen nog vers in het geheugen.
Met zijn zevenen in de PC Cabeza tractora rijden we eerst langs de familie van Fransisco. Zij willen ook allemaal even de ouders van Dorrith zien. Veel namen, veel Ola!, bienvenido en niet te volgen Spaans. Er heerst een hechte familieband waar veel warmte van uitstraalt, dat voel je. Hup weer in de auto naar het huis van Lucy en Fransisco.
Dan sjezen we naar zee, zo’n dertig kilometer van David. Kilometers zand met een paar rieten hutjes en een restaurantje waar we met zijn allen twee gebakken vissen afpulken. Heerlijk hoor! Snel nog een wandelingetje van 300m waarna Fransisco de auto alweer start om huiswaarts te gaan.
De plannen voor morgen worden onderweg wat concreter gemaakt. We gaan een wandeling maken in het vulkaangebied Baru Nationaal Park zo’n 70 km van David. (wat we aanvankelijk van plan waren om met z’n tweeën te gaan doen). Om een uur of acht fietsen we uitgeput weer richting hotel. Zo’n middag met Fransisco en zijn familie die we maar gedeeltelijk kunnen verstaan, kan vermoeiender zijn dan een bergetappe fietsen.
De volgende ochtend om even over zessen, het is nog pikdonker, zitten we met Fransisco en Ulises in de bus richting Cerro Punta. Een belevenis op zich, zo’n rit. Anders georganiseerd dan bij ons. Volledig geprivatiseerd.
De bus, een kleine waar 30 mensen in kunnen, stopt zo’n beetje bij elke dikke boom, ook als er tussen de een en de volgende maar 10 meter zit. Dat maakt dat we over het traject wel twee en half uur doen. En dat voor maar vier dollar; wat doen we hier eigenlijk op de fiets.
De wandeling is adembenemend mooi. Bomen, planten, bloemen, vogels zien we, zo bijzonder, niet te beschrijven. Zes uur klimmen en klauteren we, meestal achter elkaar. Ditmaal toch fysiek behoorlijk inspannend. We zijn dan ook blij dat aan het eind van de tocht Lucy met de auto klaarstaat.
‘s Avonds is er een speciaal diner in huize Anguizola. Het zondagse servies wordt uit de kast gehaald, compleet met wijnglazen. Het lukt jammer genoeg niet om de wijn uit de fles te krijgen; niemand weet hoe de kurkentrekker (ooit een relatiegeschenk) werkt.
Gerrie krijgt van Ulises les in het bakken van Platinas, een Panamese specialiteit met bananen. Echt lekker. Dat woord kennen zij inmiddels ook.
Hoewel Fransisco nog vergeefse pogingen doet om ons langer in David te houden is er dan het moment van afscheid nemen.
We zitten om half zeven weer op de fiets. Tropenrooster. We fietsen twee dagen langs de Panamerican Highway, op dit stuk een prachtige en rustige weg. Zeker in Costa Rica lijkt het meer op de lokale weg tussen Muggebeet en Ossezijl dan op de A1.
Via Ciudad Neily (net over de grens in Costa Rica) komen we in Palmar Norte. Voor het traject tussen Palmar Norte en San José zijn er niet zo heel veel smaken: of de Panamerican Highway (klinkt heftig maar valt mee als je niet te dicht bij een stad bent) of de kustroute. We kiezen voor de laatste.
Lekker drie dagen een licht glooiend traject, neerstrijken in een badplaatsje en ‘s avonds een duik in de Pacific. Een meevaller is dat de weg net geasfalteerd is. Het gaat bijna vanzelf. Glad asfalt (op de bobbels van de duizenden platgereden kreeften na) en licht glooiend; alle tijd om om ons heen te kijken. Gek veel anders kan je trouwens niet doen op de fiets.
Overal hetzelfde zou je denken. Maar nee, de kustplaatsjes hier verschillen net zo als Ter Heijden aan Zee en Saint Jupron in Bretagne.
Net als de andere dagen bereiken we rond het middaguur, als de temperatuur tot zo’n 35 graden is opgelopen, de eindbestemming: Dominical, het eerste kustplaatsje. Met een duik in zee spoelen we het zweet van ons af.
Dominical is niet meer dan een zandpad met wat restaurantjes, cabinas en een supermarkt. Een prachtige strand, helder water, de badgasten zijn op een hand te tellen. Voor ons een reden om nog wat langer te blijven. Zowaar zien we eindelijk na vier weken een paar toekans; het beeldmerk van de Van der Valk-keten.
De tocht naar het volgende plaatsje, Quepos, is letterlijk en figuurlijk een schok. We hadden een vlakke weg verwacht. Het blijkt een pad te zijn dat bestaat uit kiezelstenen, gaten, putten, kuilen en ander ongemak.
Vijfenveertig kilometer lang hobbelen we niet boven de tien kilometer per uur. Het komt ons op een gebroken spaak en een verstierde buitenband te staan. Gelukkig hebben we reservespullen bij ons. Maar verder geen problemen. Alleen hebben we geen kans om om ons heen te kijken. Alle aandacht is nodig voor de weg.
Quepos is een tamelijk grote badplaats. De kust is hier rotsachtig. Heel imposant om daar de zee tegenaan te zien klotsen. Het kleine stukje strand dat er is, is volgens de Lonely Planet te vies om te gebruiken. Alleen de localo’s durven er koppie onder te gaan.
Het stadje stinkt. Overal vuilnis en open riolen. Als we ‘s ochtends ontbijten zien we een rat over een richeltje lopen. De hele dag hebben we allebei een wat onbestemd gevoel in de maag. Gelukkig is het een uitzondering want meestal zijn de stadjes en dorpjes redelijk proper.
De laatste plaats aan de Pacific die we aandoen is Jaco, een toeristenstadje met alles erop en eraan. Als we ‘s avonds wat eten zien we op de tv (in elke restaurant minstens twee) beelden van de wedstrijd Feyenoord-Roosendaal.
Vanuit Quepos nemen we de bus naar San José. Voor twee dollar per persoon en twee voor de fiets die we onder in de bus kunnen schuiven, worden de 100 kilometer naar het Centrale Plateau van Costa Rica overbrugd. Ideaal dat je zo je fiets kunt meenemen in de bus. De eigenaar van de mooie gele tas die de hele weg tegen de ketting van onze fiets aan rammelde, denkt daar duidelijk anders over.
De laatste twee dagen in San José scharrelen we nog wat rond. We bekijken een kerkje, markt, wat oude gebouwen en mensen. Verder wonen we een uitvoering van La Traviata bij. Tenslotte je bent niet in Midden-Amerika geweest als je deze topper van Verdi niet hebt gehoord en gezien.
En daarmee is de denkbeeldige acht die we hebben gefietst door Costa Rica en Panama gesloten. We hebben verdeeld over 23 etappes ruim 1800 kilometer afgelegd. Vijftienhonderd daarvan met de fiets, de rest met bus en auto. In evenzovele dorpjes en stadjes hebben we overnacht. Mooie natuur, vriendelijke mensen, vrijheid; we hebben er van genoten.
De fietsvakantie begon vijf weken eerder in Costa Rica.