×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Fiji

Een groep van maar liefst 330 bounty-eilanden

Reisverslag: Richard Otten
Foto's: Anje Hatzmann

De eilandengroep van Fiji bestaat zowel uit vulkaaneilanden als uit atol-eilanden. Tot de toeristenindustrie ze ontdekte waren veel van de piepkleine eilandjes onbewoond. Hoofdeiland Viti Levu biedt een bijzondere culturele mix van de gewoontes van de traditionele bevolking van Fiji en de Hindoe-beschaving van de Indiërs.

Vliegend van Honolulu naar Fiji passeren we de datumgrens. Op 17 januari vertrekken we om 00:40 uur uit Honolulu en na een vlucht van slechts 6,5 uur landen we 19 januari om 6:10 uur op Fiji . We verliezen onderweg op een rare manier een hele dag. De ovulatiecyclus blijkt er zelfs chronisch door verstoord te raken.

We overnachten de eerste vijf dagen in Club Fiji te Nadi, de derde stad van Fiji. De laatste kilometers naar het hotel blijken niet geasfalteerd, behoorlijk door elkaar geschud komen we bij de receptie. Het hotel ligt inderdaad, conform de beschrijving die we van Internet plukten, aan de kust. Dat wel, maar helaas zonder enige vorm van strand. We slikken deze teleurstelling weg en lopen naar de kamer.

Hoewel het uitzicht vanuit de kamer erg mooi is, is vooral het zicht op het meubilair in de kamer erg bijzonder. Overal liggen kleine strontjes. We zien poepjes op het bed, kakjes op de wasbak en donkerbruine viezigheidjes op de tafel. Het lijkt wel of er onlangs een kudde duiven in de kamer is losgelaten. Omdat die optie hier erg onwaarschijnlijk is, gaan we op onderzoek uit. We vinden al snel de daders van de gekleurde klonten; gekko’s!

Gekko’s zijn een soort salamanders, van maximaal 15 centimeter, die ‘s avonds met veel kabaal op vliegenjacht gaan. Ze logeren met tientallen familieleden in onze kamer. Gelukkig is het maar voor vijf nachten.

Na een heerlijke maaltijd in het restaurant van het hoofdzakelijk op backpakkers gerichte hotel, schuifelen we door de duisternis terug naar onze kamer. Het gras beweegt heftig onder onze voeten, ritselend zoeken honderden kikkers of padden een veiliger heenkomen.

Terug op de kamer zien we natuurlijk weer de vele gekko’s op de muren, maar ook een wezen van 12 centimeter met lange voelsprieten; een kakkerlak. Omdat het niet zo’n rustgevend gevoel is om met zo’n ding te gaan slapen besluiten we het beest te gaan vertellen wie de baas is.

Met een bus haarlak in de hand klimmen we op de bank, om te merken dat we er net niet bij kunnen. Een paar goedgemikte worpen met een paar niet al te schone sokken brengen het beest binnen ons bereik. Na een paar flinke spuiten haarlak voelt de engerd wat onwennig aan zijn sprieten om snel weer het plafond op te zoeken. De truc met de sokken dan maar weer.

Uiteindelijk, na een lange jacht, kruipt hij in een spleet en verdwijnt uit zicht. Omdat we hem niet echt hebben uitgeschakeld pakken we ons muggennet uit de zak en hangen de sluier aan de ventilator. We slapen waakzaam in en voelen regelmatig rare bewegingen aan de buitenkant van het net.

Robinson Crusoe Island

Rieten rokken, ukeleles en een welkomstliedje

Omdat ons hotel niet echt een strand heeft, besluiten we mee te gaan met een dagtocht naar een onbewoond eiland. Met het busje van het hotel rijden we een uurtje over Viti Levu en komen na een lang stuk niet geasfalteerde weg bij een rivier. We rijden over een erg smalle brug waar ook de suikerriet-trein gebruik van maakt.

Op een groot gedeelte van Viti Levu wordt suikerriet geteeld. De Indiase bevolking is daarvoor zo’n 200 jaar geleden als slaaf door de Engelsen naar Fiji getransporteerd. Ze zouden eigenlijk maar 5 jaar blijven. De suikerriet-trein bestaat uit een geelblauwe locomotief en honderd karretjes van een meter lang. Het riet ligt in grote bundels overdwars op de karretjes.

We bekijken nog even snel het mooiste strand van Viti Levu; Natadolo Beach. Het is een echt bounty-strand van een paar kilometer lang met bijna wit zand en veel palmbomen. Omdat het zo afgelegen ligt komen er weinig bezoekers. We lopen met zijn tweeën langs het kristalheldere water.

Na dit korte intermezzo rijden we met het busje terug naar de spoorbrug, om daar te zien dat onze dagtocht een ware familie-happening zal worden. We gaan de komende uren namelijk doorbrengen met een aantal Australische ouders en hun kinderen. ‘Fucking great, mate!’

Met een platbodem varen we de rivier af en zien uiteindelijk in de oceaan een hoop goudgeel zand met een paar palmbomen; Robinson Crusoe Island. Op het strand staan een paar Fijianen en een blanke jongen met rieten rokken en ukeleles een welkomstliedje voor ons te zingen. Gezellig. De blanke jongen stelt zich later voor als Frank. Frank, een hovenier uit Friesland, is al acht maanden op reis en heeft op het eilandje overnacht.

Op het Robinson Crusoe-eiland is gelegenheid tot volleyballen, vissen met een lijntje, kokosnoten plukken en echt gezellig doen. Wij beperken ons tot een snorkeltripje en het Fiji buffet. Het varkensvlees wordt onder de grond gestoofd en smaakt niet zo goed. Als we van een wandeling over het volledig verlaten strand terugkomen, zien we de ouders en hun kinderen volleyballen met de Fijianen. Om niet lullig te doen gaan we wel in het kringetje staan om hand-in-hand het Fijiaanse afscheidslied mee te zingen. Als onze ouders ons zo zouden zien!

Viti Levu

Door de blubberige binnenlanden naar Suva

We verlaten vandaag Club Fiji en gaan het binnenland van Viti Levu in. We stappen bepakt en bezakt in het openbaar vervoer. Het blijkt niet de meest luxe bus en hij is bovendien overvol. We zitten als enige twee allochtonen tussen dikke en dunne zwetende Fijianen.

De Indiase vrouwen hebben hun zondagse jurk aan. De rest niet. De ‘laat me eruit’-bel is een ouderwetse fietsbel. Als achterin de bus aan het touwtje wordt getrokken gaat het voorin van ‘tringeling tringeling.’ Erg leuk.

Het traject loopt vandaag van Nadi naar Suva, oftewel van het noordwesten van Viti Levu naar het zuidoosten. Vanaf gisteren is het echter niet significant droog geworden, en dat speelt ons parten tijdens de busrit. Van de verwachte mooie omgeving zien we wel iets door de natgespetterde ramen, maar het meeste blijft toch verborgen achter de grauwe damp die boven de oceaan en de bergen hangt.

De eerste helft van de rit gaat redelijk voorspoedig maar na Rakiraki is de weg niet meer geasfalteerd. We rijden urenlang over een blubberig nat karrenspoor. De omgeving heeft iets mysterieus met het tropisch regenwoud in de regen en de zwarte Fijianen die ons vanonder hun paraplu toelachen.

Na het vierde dorpje is de weg versperd door een minibusje dat vast zit in de blubber. Ondanks trek- en duwpogingen verandert er weinig. Onze buschauffeur krijgt ineens een goed idee. Er gaat een touw om de achterbumper van de minibus en om de voorbumper van onze bus, waarna onze bus achteruit probeert te rijden. Het minibusje komt door deze actie inderdaad los, maar ligt uiteindelijk gekanteld langs de weg in een andere modderpoel. Het scheelt dat we nu wel kunnen passeren. We laten de minibus ontredderd achter en vervolgen onze weg.

Na een rit van 300 kilometer en ongeveer zo’n tien uur rijden, bereiken we Suva. De hoofdstad van Fiji is uitgestorven op deze druilerige zondagavond.

Wanneer we de volgende dag het hotel verlaten is het gelukkig wat droger. Het is alleen bijzonder heet en benauwd. De luchtvochtigheid is tegen de 100%. Zelfs het knipperen van de ogen levert een zweetstroom van kruin tot grote teen op.

Deze maandagochtend is het wel druk in Suva. De stad is een belangrijke havenstad en distributiecentrum voor de diverse eilanden in de zuidelijke Pacific. We bekijken de markt, het parlementsgebouw en het paleis.

Overheidsgebouwen worden bewaakt door agenten met een ‘skirt.’ Ze dragen tot kniehoogte een witte of rode rok met een kartelrandje.

Na de stadswandeling verlaten we het statige Suva weer. We nemen de bus langs de zuidelijke kant van Viti Levu voor een bezoek aan Navua. Door Navua stroomt een rivier met, heel verrassend, de naam ‘Navua River.’ We stappen met al onze bagage in een smalle lange boot.

De lucht wordt alweer erg donker maar de kapitein heeft gelukkig plastic om over onze bagage te leggen. Ongeveer 3 seconden na de afvaart begint het op een onbehoorlijke manier te stortregenen. We trekken wat plastic zeil over onszelf en de bagage. Door onze natte zonnebrillen heen kunnen we nog net iets van de mooie omgeving zien. De kapitein geeft gas.

Na een kwartier wordt het weer droog en zien we een aantal stroomversnellingen in de rivier. In de rivier kan erg goed met bamboe-kano’s gevaren worden, maar dan vooral op een stuk van de rivier waar wij vandaag niet zullen komen. De tocht is erg mooi. Na een klein uur bereiken we een waterval, waar we weer omkeren.

Vanaf Navua is het daarna niet ver meer naar Pacific Harbour, waar we overnachten aan een soort Loosdrechtse Plassen. Het vlakbij gelegen Beqa Reef moet een van de mooiste duikplekken ter wereld zijn. Als we bij het hotel aankomen plenst het weer.

Sigatoka

Een grote boot met drijvend restaurant voor onszelf

We reizen verder in de richting van Sigatoka, een behoorlijk grote stad met een kleurrijke markt waar de lokale boeren hun groenten, fruit en mosselen verkopen. De Indiase snuisterijen-verkopers zijn een beetje te assertief.

Vanaf de kade zoeken we naar een mogelijkheid om een boottocht op de Sigatoka River te maken. Een klein loket met twee jongens biedt uitkomst. Ze willen ons wel een uurtje rondvaren op de Millenniumboot, een redelijk grote boot met drijvend restaurant. Als koning en koningin nemen we plaats en krijgen we, omdat we de enige passagiers zijn, een privé-gids.

Wise is een erg sympathieke gids en hij vertelt veel over Fiji terwijl we stroomopwaarts varen. Hij legt uit dat langs de rivier veel traditionele dorpjes zijn. Het opperhoofd van het dorp verdeelt het land onder de dorpelingen. Er zijn vier groepen in ieder dorp, waaronder de boeren, de vissers en de bouwvakkers. Iedere groep bestaat uit zo’n 7 families. Op het omkeerpunt heeft vroeger een kannibalendorp gelegen met inwoners van het eiland Tonga.

Na een halfuur zien we mannen tot hun middel in de rivier staan. Ze zijn aan het vissen. Verderop zitten zwarte vrouwen tot hun nek in de rivier. Het zijn mosselvissers die met hun voeten voelen of er mosselen zitten, die ze er vervolgens met hun handen uithalen. Het is een vreemd gezicht.

Ze zijn allemaal erg vriendelijk en roepen met een brede glimlach ‘bula bula’ naar ons, oftewel ‘hallo hallo’. Na bijna twee uur varen zijn weer terug in Sigatoka.

‘s Middags gaan we een eindje voorbij Sigatoka naar het Sand Dunes nationaal park. We blijken wederom de enige geïnteresseerden. Het wandelpad is redelijk goed aangegeven, maar na een kwartiertje lijken we verkeerd te lopen. Voor ons verschijnt een zandheuvel van zo’n dertig meter hoog zonder wandelpad. We proberen het obstakel te nemen, maar op sandalen en zonder sokken is het een ware kwelling. Het zand is gloeiend heet en vooral het steeds terug- en wegzakken in de witte lava is geen pretje.

Na een tijdje ploeteren bereiken we de top. Het lijkt alsof we op een skipiste staan: voor ons ligt een onberoerde helling met fijn zand dat doet denken aan poedersneeuw. De wandeling duurt uiteindelijk maar een klein uur, omdat de zandduinen wel mooi maar niet zo talrijk zijn.

Op het naburige, niet zo frisse strand spoelen we het zand van onze bezwete lichamen. Omdat er niemand te zien is kunnen we zelfs de edele delen even ongegeneerd schoonspoelen.

Vanuit Sigatoka nemen we de Express-bus met de toepasselijke naam ‘The Sunset Express’ naar Nadi. Omdat we als laatsten in de volle bus stappen lijkt het erop dat we de hele weg moeten staan, maar daar hebben ze op Fiji iets op gevonden. De passagiers die aan het gangpad zitten verrassen ons door in het gangpad een extra stoeltje uit te klappen. We zitten zo prinsheerlijk op onze klapstoeltjes en zien, gestoord door James Bond op de video, door het raam een prachtig landschap met links de oceaan met soms een baai met zeilboten en rechts de heuvels met regenwoud. De lucht wordt wel steeds dreigender en is inmiddels gitzwart.

Orkaan Jo

Het busstation lijkt wel een binnenhaven

De volgende ochtend horen we op de radio dat Orkaan Jo nu zo’n 400 kilometer buiten Nadi ligt en dat er nog veel meer regen wordt voorspeld. Als we Nadi binnenrijden stortregent het en zien we veel stukken ondergelopen land. Het busstation lijkt wel een binnenhaven: overal grote, diepe plassen waar mensen doorheen waden in de richting van de bussen, die ook vaak in het water staan. We ‘zwemmen’ met de tassen omhoog van de bus naar de droge kant.

Op het busstation vertelt een jongen dat er vandaag geen boten meer varen en geen vliegtuigen meer vliegen. We gaan op zoek naar een second-opinion. Gelukkig is het even droog als we door het centrum van Nadi lopen, waar het water nog niet doorheen stroomt.

In een reisbureau met de naam ‘Tourist Information’ vragen we naar de mogelijkheid om vandaag nog naar Plantation Island te varen. De mevrouw vertelt zonder haperen dat de boot vandaag wel degelijk vaart. Die jongen op het busstation heeft gelogen, vertelt ze ons. Bovendien probeert ze ons er heel assertief van te overtuigen dat we aan haar het hotel en de boot moeten betalen om naar Plantation Island te kunnen gaan. We besluiten er niet in te trappen.

Met een taxi rijden we door een plensbui naar de haven van Nadi. De chauffeur vertelt dat er een grote kans is dat zijn huis vol water loopt als het blijft regenen. Vorig jaar is het hem ook al drie keer overkomen. Langs de kant van de weg zien we een aantal houten hutjes waar het water al bijna doorheen stroomt.

Als we in de haven aankomen stormt het behoorlijk en blijven er dikke druppels vallen. De boot van 13:00 uur blijkt toch niet te gaan. We zijn er niet echt rouwig om als we de grauwe oceaan voor ons zien. De chauffeur lijkt zich al mentaal voor te bereiden op een evacuatie.

Dat wordt vandaag dus geen Plantation Island. De chauffeur rijdt ons naar een hotel buiten de gevarenzone. ‘s Middags regent en waait het soms hard. Een zonnige snorkelpartij langs een goudgeel strandje op een droomeiland lijkt ver weg. Tot overmaat van ramp kunnen we niet eens naar de kapper omdat zij na de lunchpauze niet meer is terug gekomen. Ze vindt haar bijna ondergelopen huis waarschijnlijk belangrijker dan ons kapsel.

Malolo-lai

Goudgele stranden met palmbomen

Met een dag vertraging nemen we alsnog de boot naar Plantation Island. Eigenlijk is Plantation Island de naam van ons hotel, want het eiland zelf heet Malolo-lai, het kleine Malolo.

De orkaan is gelukkig wat afgezwakt, maar de golven zijn nog hoog genoeg om ons nat te krijgen en om een aantal andere passagiers het hoofd in een zakje te laten zakken. Afgaand op het geluid van de hoofden in de zakken concluderen we dat er heftig gespuugd wordt.

We varen een halfuurtje over de onstuimige oceaan en zien de donkere vlekken in het water steeds groter worden. Wanneer we nog dichterbij komen lijkt het alsof een wel zeer getalenteerde schilder wat goudgele spetters op de kristalheldere oceaan heeft gepenseeld. Onwerkelijk mooi. De piepkleine eilanden lijken boven het water te zweven.

Dit is het Fiji uit de reisfolders. Meestal maken reisgidsen de bestemming wat mooier, maar dat is hier onmogelijk. Goudgele stranden met palmbomen waar grote donkergroene bladeren ons tegemoet wuiven. We horen zachtjes ‘bula’ ritselen. We passeren de eilandjes Aqua Land, het onder jongeren populaire Beachcomber en het zeer mondaine Treasure Island. De eilanden zijn in maximaal 10 minuten rond te lopen en voorzien van dure slaapgelegenheden. Het lijkt soms alsof er eerst een hotel dreef waar later een eilandje omheen is gelegd.

Na een uur varen meren we af op Plantation Island. Wij krijgen er een mooie hotelkamer met een prachtig uitzicht op de azuurblauwe oceaan en het spierwitte strand met de metershoge palmbomen.

Het eilandje heeft een omtrek van 8 kilometer. Tijdens een spaarzame sportieve manoeuvre merken we na 7 kilometer dat het op blote voeten net niet helemaal rond te lopen is. Op een aantal plaatsen moeten we door het water naar het volgende stukje strand en onze heldhaftigheid én de stenen in het water bezorgen ons bloedende voeten.

De onderwaterwereld rond Plantation Island is prachtig, met veelkleurig koraal en veel tropische vissen. Onder water zien we voor het eerst violetsproetige roggen, blauwe zeesterren en eng uitziende zwarte stekels die uit het koraal steken. Het blijkt een zeester waar niet mee te spotten valt en waar we beter niet met onze flippers op kunnen gaan staan.

Het luie verblijf op het eiland bevalt zo goed dat we er nog een paar dagen aan vastknopen. We snorkelen, zonnen, snorkelen, zonnen en eten Bounty’s. We voelen ons reuze paradijselijk. De honderd euro die we per nacht betalen storen ons niet.

Op het strand maken we ‘s avonds kennis met Anil Chand. Hij is veertig jaar en werkt als bouwvakker op Plantation Island. Hij mag om de twee weken een paar dagen naar huis en verdient 50 euro per week. Dat komt overeen met de euro per uur die de lokale schoonmakers, obers, serveersters, bootmannen en zwembadstofzuigeraars verdienen.

Fiji is het perfecte land voor Australische en Japanse touroperators; de Westerse toeristen betalen gemakkelijk een paar honderd euro per nacht, terwijl de lokale bevolking genoegen moet nemen met een grijpstuiver.

Wanneer we Anil ‘s avonds in de bar van het hotel wat te drinken aan willen bieden krijgen we ruzie met het barpersoneel. Het is niet de bedoeling dat de lokale bouwvakkers tussen de toeristen zitten. Regels van het huis. Ondanks protest onzerzijds lukt het niet om Anil een alcoholische versnapering te geven. Uiteindelijk halen wij twee flesjes bier die we stiekem bij het zwembad aan hem geven.

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!
Banner Stem & Win