Náfplion, omringd door 3 forten, is een mooie basis om in Epidaurus en Mycene de oudheid te verkennen. Mistrás bloeide in de Byzantijnse tijd. Tot de bewoners naar de Mani vluchtten, waar ze hoge torens bouwden. Na het Taigetosgebergte komt de oudheid weer in zicht in Messene. En in Olympa en Nemea, waar spelen werden gehouden. In Arcadië liggen kerken en kloosters tegen de wanden van de groene Louisoskloof.
Vanaf vliegveld Athene rijden we met onze huurauto naar Náfplion op de Pelopónnesos. We nemen eerst de snelweg langs de kust en buigen dan af naar kleinere wegen door het veel groenere binnenland met citrus- en olijfbomen. Ons hotelletje ligt een paar km buiten Náfplion, met vanaf onze kamer een mooi uitzicht op het heuvelachtige landschap onder ons.
Náfplion is een havenstadje aan de Golf van Argolís met een sfeervolle boulevard en gezellige winkelstraatjes. De stad met 33.000 inwoners telt drie forten. Het grootst is de Venetiaans-Turkse Palamidi-vesting, die op een 229 meter hoge rots boven de stad uit torent. Oorspronkelijk waren dit 7 forten maar in de 18e eeuw zijn ze door een gezamenlijke muur omgeven.
De Akronafplia, op een 85 meter hoge rots, is de oude citadel van Náfplion. De lagere delen van de muren dateren uit de bronstijd maar het grootste deel van wat van de vesting bewaard is gebleven is in de 15e eeuw door de Venetianen gebouwd.
Als je de auto bij de haven parkeert en de pier oploopt, heb je het mooiste uitzicht op het vestingeiland Bourzi. De Venetianen bouwden dit fort in de 15e eeuw om de haven van Náfplion te verdedigen. Vanaf Bourzi kon de haven afgesloten worden voor vijandelijke schepen door kettingen naar beide uiteinden van de pieren te spannen.
We slenteren door de winkelstraatjes en drinken wat op het grote Syntagmatos-plein, dat wordt omringd door Turkse moskeeën en Venetiaanse huizen. Daarboven is zowel de Palamidi-vesting als de Akronafplia zichtbaar.
Palamidi is bereikbaar via 999 traptreden maar je kunt er ook goed met de auto komen. Vanaf het indrukwekkende fort heb je een prachtig uitzicht op Náfplion en omgeving. Aan het eind van de middag is het er lekker rustig en kun je alles op je gemak bekijken.
Zo’n 20 km ten noorden van Náfplion ligt het ommuurde paleiscomplex van Mycene, dat uit de late bronstijd stamt. Dit was het centrum van de Myceense beschaving, die zich tussen de 16e en 12e eeuw v.Chr. over een groot deel van Griekenland uitstrekte.
Het is de opvolger van de Minoïsche beschaving, waarvan Kreta het centrum vormde en die ten onder ging na een vulkaanuitbarsting die amper iets van Santorini over liet, een enorme tsunami veroorzaakte en het slechts 140 km verderop gelegen Kreta onder een dikke aslaag bedolf.
Aan de toegangsweg naar de akropolis van Mycene ligt de Schatkamer van Atreus, het koninklijke tholosgraf van de vader van Agamemnon uit 1250 v.Chr., die bedekt is door een soort terp.
In het paleis woonden uit de mythologie bekende koningen als Perseus (die Mycene volgens de legenden stichtte) en Agamemnon, die het leger aanvoerde dat tegen Troje ten strijde trok. Als je erbij stilstaat hoe lang dat geleden is, dan is het geheel nog indrukwekkender.
De toegang tot het centrum van de koningsburcht vormt de beroemde Leeuwenpoort. Alleen de heersers woonden binnen de 6 meter dikke cyclopenmuren. De rest van de stad lag erbuiten. Binnen de muren ligt een van de twee schachtgraven van koninklijke families, die nog dateren van voor de burcht.
Bínnen de muren functioneerde een ingenieus watersysteem. Onderaan een tap van 99 treden is op een diepte van 18 meter een cisterne uitgehouwen die werd gevoed door een hoger gelegen natuurlijke bron buiten de citadel. Via kanaaltjes in een tunnel werd het water naar de cisterne gevoerd.
Je kunt de trap naar de cisterne een stuk inlopen maar het is wel pikkedonker. Een zaklantaarn is absoluut nodig als je verder wilt kijken.
We wandelen de hele site door en zien ook grafcirkels die tussen 1650 en 1550 v.Chr. zijn aangelegd, dus nog voor de koepelgraven. Niet alleen de opgravingen zijn mooi, ook het uitzicht van de akropolis op het omringende landschap is fantastisch.
Daarna duiken we het museum in, waar een deel is uitgestald van wat hier is opgegraven. De mooiste stukken, zoals het gouden dodenmasker van Agamemnon, liggen in het Nationaal Archeologisch Museum van Athene maar ook hier is genoeg te zien. Verbazingwekkend hoeveel dingen ze nagenoeg onbeschadigd hebben gevonden. Prachtige potten maar bijvoorbeeld ook sierraden en offerbeeldjes.
Zo’n 25 km ten oosten van Náfplion ligt het antieke Epidaurus oftewel Archéa Epidavros. Het is een mooi ritje door een heuvelachtig en groen landschap. Het beroemde theater van Epidaurus stamt uit de Griekse oudheid. De onderste 34 rijen van het mooie theater werden in de 4e eeuw v.Chr. tegen een heuvel gebouwd. De overige 21 rijen, boven het middenpad, zijn later door de Romeinen toegevoegd. In totaal levert dat maar liefst 14.000 zitplaatsen op.
We klimmen helemaal naar boven en genieten van het uitzicht over het theater en het landschap erachter. De akoestiek is hier super: als iemand op het podium normaal praat versta je het tot helemaal bovenin. In de zomer worden hier nog steeds Griekse tragedies opgevoerd.
Het theater hoort bij het heiligdom van Asklepios, de Griekse halfgod van de geneeskunde die een staf droeg waarom een slang kronkelt. Deze esculaap is nog steeds het symbool voor de geneeskunde. De ruïnes zijn vanaf de 19e eeuw opgegraven en dateren niet alleen uit de Hellenistische periode maar ook uit de Romeinse tijd.
Het Asklepieion fungeerde als een soort antiek sanatorium en deed onder de Romeinen dienst als luxe kuuroord.
Opgegraven zijn onder andere de ruïnes van een tempel van Artemis, een tempel van Aphrodite, een hardloopstadion en een witmarmeren tholos. Achter een groot centraal plein liggen ziekenkamers. Tussen het noordelijke en zuidelijke deel was geen verbinding, mogelijk om delen af te kunnen sluiten voor besmettelijke ziekten.
Aan de kust ligt Paliá Epídavros, de oude haven van Epidaurus. Het is een mooie route en het is van bovenaf gezien een idyllisch plaatsje aan een blauwe baai, omringd door groene bergen. Hier ligt een kleiner theater dat er op foto’s ook heel fraai uitziet, maar dat valt in de praktijk behoorlijk tegen. Het grootste deel van de bankjes bestaat uit betonnen replica’s. De wandeling vanaf de haven erheen gaat door sinaasappelboomgaarden en is wel weer leuk.
We drinken wat in het haventje en gaan dan via een mooie route via Adarni door de bergen terug naar Náfplion. Onderweg passeren we het Kalamiou-klooster, dat we alleen van de buitenkant zien omdat het gesloten is.
We verlaten Náfplion en het schiereiland Argolis en rijden zuidwaarts richting Xirokambi. We volgen de weg rond de Golf van Argolís die vervolgens als een galerijweg hoog boven de zee naar Leonidio loopt.
Omdat Leonidio niet zo bijzonder lijkt als we hebben gelezen, stoppen we daar niet om iets te drinken maar rijden meteen het Parnongebergte in Arcadië in. Door een indrukwekkend berglandschap gaan we via de Dafnonkloof naar Kosmas.
Op een stuk met veel haarspeldbochten zien we hoog in de bergen het Eloniklooster liggen. Om het plaatje nog mooier te maken heeft de bergwand prachtige rode marmertinten.
Kosmas ligt op 1.140 meter hoogte in het Parnongebergte en wordt vanwege de ligging wel het balkon van de regio Kynouria genoemd. Het is een erg leuk dorp en we stoppen even voor een kopje koffie met een stuk cake op het grote plein met oude platanen en natuurstenen huizen.
Rond de bergen hangen imposante donkere wolken. Hier en daar komt de zon wel door maar door de laaghangende wolken zien we niet zoveel van het panoramische uitzicht dat je hier zou moeten hebben. Via Geraki dalen we af naar de vallei van Sparta in Laconië. Ons hotel is in Xirokambi, dat 15 km onder Sparta en Mistrás in de vallei van Sparta ligt.
Na het ontbijt in de binnentuin van ons hotelletje in Xirokambi rijden we via binnenweggetjes naar Mistrás. Het is een mooi gebied met steeds weer citrus- en olijfbomen, terwijl er ook veel in bloei staat.
Mistrás zien we al van ver liggen, tenminste het kasteel op de top van de berg. Even later zien we het hele Byzantijnse stadje met de roerige geschiedenis tegen de berg aan liggen. De andere kant van de berg is een afgrond, waardoor de stad goed te verdedigen viel.
De vesting op een 634 meter hoge uitloper van het Taigetosgebergte is 1249 gesticht door de Frankische kruisridder Willem II van Villehardouin maar tien jaar later kwam het al onder Byzantijns bestuur. Toen vormde zich aan de voet van de burcht een stadje waar inwoners van Sparta bescherming zochten tegen roversbenden.
Onder de Byzantijnse despoten die hier van 1350 tot 1460 resideerden groeide Mistrás uit tot een stad met 42.000 inwoners. Er werden kerken, kloosters en paleizen gebouwd en Mistrás werd een cultureel en economisch centrum. Na Constantinopel was het de belangrijkste stad van het Byzantijnse rijk.
Van 1460 tot 1687 viel Mistrás de eerste keer onder Turks gezag, daarna volgden van 1687 tot 1715 de Venetianen en van 1715 tot 1825 weer de Turken. Verschillende belegeringen werden goed doorstaan maar in 1770 kreeg Mistrás de nekslag.
Na een mislukte Griekse opstand tijdens de Russisch-Turkse Oorlog stuurden de Turken ongeregelde Albanese troepen op de Grieken af. Deze plunderende benden trokken Mistrás binnen en brandden alles plat.
Tot het begin van de Griekse onafhankelijkheidsoorlog in 1821 bleef Mistrás onder Ottomaans gezag. Datzelfde jaar trokken de laatste bewoners naar het nieuwe Sparta dat koning Otto liet bouwen. Alleen de nonnen van het Pantanassa-klooster bleven achter en die wonen er nog steeds.
We verkennen de oude stad Mistrás, die sinds 1989 op de Werelderfgoedlijst staat. Het is flink klimmen in de hitte maar het is wel de moeite waard. Er is nog best veel bewaard gebleven, vrij veel is al gerestaureerd en er wordt nog steeds druk gerestaureerd.
Als laatste komen we bij het Pantanassa-kloostertje waar de nonnen wonen, met daarboven een mooi kerkje met redelijk intacte fresco’s.
Als we alles hebben bekeken rijden we door het Taigetosgebergte zuidwaarts naar Gythio, dat aan de kust van de Laconische golf ligt. Aan het strand iets voorbij het plaatsje vinden we een taveerne waar we een heerlijk vers visje eten. Als bonus is er op het terras een zwaluwnestje met twee jongen erin. De ouders vliegen af en aan om ze te voeren.
Over binnenweggetjes door het Taigetosgebergte rijden we via Arna terug naar Xirokambi, met onderweg geregeld prachtige panorama’s. Aan het einde van elke warme dag zie je de wolken zich boven de bergen verzamelen, wat een mooi gezicht is. In de verte zien we een enorme regenbui, waarvan we later horen dat die in Xirokambi is gevallen.
De hoteleigenaar vraagt bezorgd of we er erg veel last van hebben gehad, maar wij hebben maar en druppel of drie gezien.
We verkassen naar Geroliménas, dat in het zuiden van de Mesa Mani ligt. Deze Binnen-Mani is de middelste van de drie ‘vingers’ van de Pelopónnesos. Het landschap wordt gedomineerd door het dorre Sangiásgebergte, een uitloper van het Taigetosgebergte.
We rijden langs de oostkant van de Mani. Het is hier vele malen droger dan in de gebieden waar we tot nu toe door zijn gereden. Hier geen olijf- en citrusboomgaarden maar kale bergen die steil in zee eindigen. Best indrukwekkend.
Al gauw zien we de eerste torendorpen waar deze streek om bekend staat. Vaak zie je ze pas laat omdat ze door de gebruikte stenen wegvallen in het landschap. De vier tot vijf verdiepingen hoge torens werden gebouwd door Byzantijnse families die in de 15e eeuw vanuit het door de Turken veroverde Mistrás naar de Mani vluchtten. Deze strijdlustige clans zagen zich als afstammelingen van de oude Spartanen.
Het is de Turken nooit gelukt de Mani echt onder controle te krijgen, ze meden het gebied liever. Onderlinge vetes werden door de clans beslecht door elkaar vanuit de woontorens te beschieten. Wie het hoogste dak had was het machtigst, want die had een voordeel bij het met de katapult belagen van zijn buren. Toen de clans zich in 1821 verenigden begon hier op de Mani die Griekse onafhankelijkheidsstrijd tegen de Turken.
Geroliménas is een schattig natuurstenen havendorpje onderaan een berg. Ons hotelletje is idyllisch en ligt direct aan zee. We lunchen in het dorpje, op een terrasje aan het glasheldere water, met een Griekse salade en tzaziki. Dan lopen we terug naar ons hotel en lezen nog wat op ons terras. ‘s Avonds eten we met uitzicht op de baai en de sterrenhemel boven ons.
We verkennen eerst het zuidelijkste deel van Mani en rijden van Geroliménas naar Váthia, een mooi maar wel aardig vervallen torendorp. We lopen door het spaarzaam bewoonde plaatsje en zien dat er hier en daar druk wordt gebouwd om de oude huizen in ere te herstellen.
Nadat we Váthia hebben bekeken rijden we door naar Kaap Ténaro, de zuidpunt van het schiereiland. Het is hier gortdroog, maar op zijn manier wel indrukwekkend met steeds de kale bergen op de achtergrond. Het valt op dat hier veel nieuwe huizen in oude toren-stijl worden gebouwd. Dat schijnen tweede huizen van Atheners te zijn.
We rijden dezelfde weg terug en gaan meteen door naar de Pyrgos Dirou-grotten, circa 15 km ten noorden van Geroliménas. Het is even zoeken omdat aan deze kant van de weg geen verkeersbord staat. Als we even doorrijden en omdraaien staat er aan die kant wel een richtingsbord. Eigenlijk voelden we het al aan ons water dat we de afslag zouden moeten nemen zijn bij de hoeveelheid goedbedoelde toeristenprullaria langs de weg.
De Pyrgos Dirou-grotten zijn een van de grootste en kleurrijkste grottenstelsels van Griekenland, met indrukwekkende stalactieten en stalagmieten. Het is nu rustig zodat we vrij snel naar een bootje worden geleid voor een mooie tocht van een half uur over de ondergrondse rivier, waarvan 5 km toegankelijk is.
Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat deze grotten in de paleolithische en neolithische tijd als heiligdom fungeerden en dat de bewoners meenden dat de rivier de toegang tot de onderwereld was.
Na afloop van het boottochtje wandelen we nog een eindje op eigen gelegenheid door de grotten richting uitgang, wat lang niet verkeerd is omdat je zo wat langer stil kunt staan om alles van dichtbij te bekijken.
We trekken noordwaarts naar Kardamíli, waar we voor twee nachten een appartementje aan zee hebben geboekt. Voorbij Aéropolis zien we het landschap langzaam weer groener worden.
Als we voorbij de baai van Limeníou in de Exo Mani of Buiten-Mani belanden maken de imposante kale bergen van het Sangiásgebergte plaats voor de groenere van het Taigetosgebergte. Er zijn weer volop olijfbomen te zien en de typische torendorpjes maken plaats voor gewone huizen.
Kardamíli bestaat voor een groot deel uit een aantal hotelletjes en restaurantjes, met iets verderop een klein vissershaventje.
We vinden een terrasje waar we iets kleins eten bij een biertje. ‘s Avonds om een uur of 9 eten we op het terras ernaast, dat van Lela’s Taverna, waar we niet alleen mooi onder de bomen aan zee zitten maar waar het eten ook nog eens erg lekker is. We kiezen allebei voor een typisch Grieks gerecht: pastitio en moussaka.
We beginnen de dag met een ontbijt van yoghurt, honing en walnoten op ons terras, met het geluid van golven die onder ons tegen de rotsen kabbelen en zicht op de vissersbootjes die op het water dobberen.
Daarna rijden we een route door de bergen in het achterland van Kardamíli. Mooie groene velden met olijfbomen, vergezichten over de bergen van het Taigetos en de kustlijn van de Messeense golf. Af en toe passeren we een dorpje.
Tegen tweeën dalen we weer af naar de kust. In een van de baaitjes onder Kalamata vinden we een plek om te lunchen: Griekse salade met tzaziki (verveelt nooit) en gefrituurde kleine visjes (ook altijd weer lekker). Even met de voeten in het heerlijk heldere water en dan weer terug naar ons appartement.
Deels door de bergen en het laatste deel langs zee rijden we naar Marathopoli, iets ten noorden van Pilos in Messenië, het zuidwestelijke deel van de Pelopónnesos. Het landschap blijft indrukwekkend. Hoge bergen met kale toppen maar verder heel veel olijfbomen en later ook sinaasappelbomen en wat druivenranken.
Bij ons appartement aan zee halen we snel de koffers uit de auto en rijden dan naar Marathopoli voor een late lunch. Pilos staat in de boekjes als een leuk oord maar wij vinden er niet veel aan: stads, lege terrasjes en ongezellig. Gialova, dat iets noordelijker aan de Baai van Navarínou ligt, spreekt ons meer aan. Daar vinden we al snel een leuk terrasje aan het strandje waar we een heerlijk vers visje verorberen.
We snappen niet waarom de opgravingen van antiek Messene (door de bergen 60 km oostelijk van Pilos) niet bekender zijn. De ruïnes van de stad uit de 4e eeuw v.Chr. zijn best indrukwekkend. Er is nog vrij veel over van de 9 km lange stadsmuren, van de theaters, het stadion en de tempels van Asclepius en Zeus.
Van de twee theaters is die helemaal achteraan op het terrein volgens het foldertje een van de grootste uit die tijd. De Romaanse façades waren vroeger met marmer bekleed, terwijl er beelden zouden hebben gestaan van diverse keizers en vooraanstaande burgers.
Als altijd heb je hier een prachtig uitzicht op de omgeving. We bekijken alles op ons gemak, al is een boom die schaduw biedt op zijn tijd erg welkom. Het is ‘s morgens al 36 graden.
In Mavromati, vlak boven de opgravingen, vinden we een leuk terras met uitzicht op de oudheden. Daar drinken we een grote fles water leeg en nemen we een salade als lunch. Via de snellere route langs Messini rijden we terug naar Marathopoli.
We verplaatsten ons vandaag naar Stemnitsa, in de bergen van Arcadië. De wekker gaat om 07:00 uur omdat het best een paar uur rijden is en we onderweg ook Olympia willen bezoeken. Olympia is een heiligdom van Zeus, waar in de oudheid om de vier jaar ter ere van hem Panhelleense Spelen werden gehouden.
Vanwege de nogal wisselende berichten wisten we vooraf niet goed wat we ervan moesten verwachten, maar we vinden het zeker de moeite waard. Wel is er op vrij veel plekken geprobeerd met nieuwe bakstenen aan te geven hoe het er vroeger uit moet hebben gezien.
Het oudste gebouw op het terrein is een Hera-tempel uit 600 v. Chr. maar de spelen zouden al vanaf 776 v. Chr. hebben plaatsgevonden op de vlakte waar de rivieren Alpheüs en Kladeos samenkomen. Eerst was het beperkt tot hardloopwedstrijden. Later kwamen daar worstelen, boksen en ruiterspelen bij. Alleen Griekse mannen mochten meedoen.
In de loop der eeuwen werd de omgeving volgebouwd met tempels, standbeelden en sportfaciliteiten. De Romeinen gingen daar aanvankelijk mee door en stelden de spelen ook open voor niet-Griekse mannen. Totdat keizer Theodosius I, die van het opkomende christendom de staatsgodsdienst maakte, de heidense spelen in 393 verbood.
Daarna werden de tempels vernield, richten aardbevingen en overstromingen nog meer schade aan en werd Olympia uiteindelijk helemaal overgeleverd aan de elementen. Totdat Duitse archeologen in 1875 aan de opgravingen begonnen. In 1896 werden (in Athene) voor het eerst weer Olympische Spelen gehouden.
Op het uitgestrekte terrein van de opgravingen staan lekker veel bomen, die voor veel schaduw zorgen. We slenteren relaxed langs de opgravingen, eindigend bij het stadion. De kleine tribune was alleen voor belangrijke mensen, de rest moest op het gras zitten.
Als we alles gezien hebben lopen we de winkelstraat van het moderne Olympia in voor een ijsje en vervolgen dan onze weg naar Stemnitsa. Het Arcadische landschap is mooi, met begroeide bergen en diepen dalen en dus ook mooie panorama’s.
In het leuke plaatsje Dimitsana vinden we een gezellig terras waar we iets eten. Het is daarna nog maar een paar km naar onze B&B voor de komende twee nachten, hoog tegen de berg boven Stemnitsa, met uitzicht over het dorpje. Het is een sfeervol plekje.
We hebben geluk, vertelt de eigenaresse, want tot twee dagen terug stormde het, was het koud en regende het flink in de bergen. Nu is het prachtig zonnig weer. Het is hier in de bergen wel frisser, dus de truien worden tevoorschijn gehaald als we ‘s avonds over trappen naar het dorp afdalen om te gaan eten.
Het hele dorp komt hier kennelijk ‘s avonds op het centrale plein bij elkaar voor een drankje en een praatje want het is knap druk. We eten lamskoteletten en geroosterde kip op het enige restaurantterras in het dorp dat open is.
De reden dat we in Stemnitsa zitten is de nabijgelegen 5 km lange Louisoskloof, die met een diepte van 300 meter erg spectaculair is. Tegen de steile hellingen geplakt staan middeleeuwse kerken en kloosters als Moni Prodromou en Moni Filosofou.
Met de gedetailleerde kaart en uitgebreide instructies van de eigenaresse van de B&B gaan we na het ontbijt op pad. We steken een oude brug over en dan begint de lichte wandeling. We lopen vrij hoog boven de rivier, die we onder ons horen ruisen.
Bij een klooster hogerop in de bergen hebben we een prachtig zicht op de bruisende en snelstromende rivier.
We hadden het idee dat we meer zicht op de rivier zouden hebben en dat we meer in het dal zouden wandelen, met zicht op de indrukwekkende hellingen aan beide kanten. Dat is helaas niet zo maar het is evengoed een leuke wandeling, met die kloosters hoog tegen de bergen geplakt.
Na de wandeling rijden we nog een stuk door de omgeving van de kloof. We belanden op een weg vol haarspeldbochten, waarvoor we waren gewaarschuwd vanwege het slechte wegdek. Hoewel er her en der hele grote gaten in het wegdek zitten valt het redelijk mee qua smalheid van de bergweggetjes. En je hebt wel prachtige panorama’s.
Via een prachtige route rijden we eerst door de bossen en later door mooi berglandschap naar de noordkust van de Pelopónnesos. Onderweg moeten we even wachten, omdat de weg in beslag wordt genomen door een herder en zijn schaapskudde.
Als we op de snelweg langs de Golf van Korinthe aankomen zijn we in no time in ons hotelletje aan zee in Melissi. Het heerlijke witte wijntje dat we bij de lunch drinken is een eigen productie van het hotel. We zitten hier dan ook in de Nemea-wijnstreek. ‘s Middags zwemmen we in de glasheldere zee en ‘s avonds eten we op een terras aan zee. Een lekker oord als afsluiting van de vakantie.
Na het ontbijt vertrekken we naar de opgravingen van antiek Nemea, voor de laatste ‘oude stenen’ deze vakantie. De route er naartoe is prachtig, vanuit het vlakke dal aan zee naar de bergen, die vol staan met wijnranken voor de heerlijke wijn die uit dit gebied komt.
Eenmaal in Nemea is het even zoeken voordat we de opgravingen vinden. De Grieken vinden het ook hier kennelijk genoeg om maar vanuit een richting een bord te plaatsen.
Net als Olympia werd Nemea in de oudheid niet permanent bewoond maar was het een heiligdom waar (om de twee jaar) spelen werden gehouden ter ere van Zeus: de Nemeïsche Spelen, die ook onderdeel uitmaakten van de Panhelleense Spelen.
De spelen zouden zijn ingevoerd nadat Herakles de Nemeïsche leeuw had verslagen, wat de eerste opdracht was die hij volgens de legende van koning Eurystheus kreeg. Historische bronnen dateren de eerste spelen echter in 573 v.Chr.
Op het opgravingsterrein zijn vooral de gang naar het stadion, de Tempel van Zeus uit 330 v.Chr. waarvan nog een aantal Dorische zuilen overeind staat en het badhuis nog goed te herkennen. We lopen ook even door het museum en gaan dan terug richting kust.
Als we even op de kaart zoeken waar we zijn, keert een zeer behulpzame jongen op zijn brommertje om en rijdt gewoon een stukje voor ons uit om de weg te wijzen. Na hem heel hartelijk te hebben bedankt vervolgen we onze weg, weer langs de eindeloze wijngaarden op de bergen.
Terug in het hotel nog even lekker zwemmen. Er is inmiddels een stevige wind opgestoken en het glasheldere, bijna rimpelloze water is vrij ruw geworden met flink opspattende golven. Morgen vertrekken we naar Athene om het vliegtuig terug naar huis te nemen.