Kenia’s natuur is heel afwisselend: savanne, woestijn, tropisch regenwoud en zelfs palmenstranden langs de meren. Je kunt er alle bekende Afrikaanse dieren spotten. Even gevarieerd als de natuur is de gastvrije bevolking, die uit veel verschillende stammen bestaat, zoals de aan de Massai verwante Samburu en de Turkana, die leven van de visvangst in het immense Lake Turkana.
Je merkt meteen dat je in Afrika bent door de zwoele, zanderige, ietwat muffe lucht die er op het vliegveld hangt. Tussen de Afrikanen die staan te wachten op klanten of familie, ontdek ik het witte hoofd van mijn reisgenoot. Hij is een dag eerder aangekomen vanuit Zuid-Afrika, waar hij aan een project werkt.
Met een taxi op weg naar het hotel in Nairobi. Wat een drukte en lawaai. Ik was bijna vergeten hoeveel mensen er in een busje passen.
De volgende dag rijden we met matatubusjes door de stad om een bus te regelen naar Isiolo morgen. Met een matatu kun je werkelijk overal komen, als je het systeem maar snapt. De busjes zijn opzichtig beschilderd en hebben enge namen als ‘way to hell’, ‘dead’, ‘hellraiser’, ‘your last day’.
Hoe meer lawaai er uit een busje komt, hoe meer klanten het trekt. Een jongen schreeuwt de prijs om zo veel mogelijk mensen binnen te halen. Ze geven hun routes aan met nummers op de matatu. De busjes worden zo vol mogelijk gepropt en als klant moet je erin springen (soms al rijdend) en zorgen dat je er binnen een seconde weer uit bent als je uit wilt stappen, anders rijdt hij door. Dit is erg lastig als je achterin zit en er voor je minimaal 19 mensen staan en hangen.
Nairobi stinkt. De helft van de wegen is niet geasfalteerd, er zijn te veel auto’s voor de wegen, constante file dus, en overal zijn brandjes op straat om vuil te verbranden.
Het is een merkwaardige wereld die je vanuit een matatu ziet. Onder de kleinste struikjes langs de kant van de weg wonen mensen. Vrouwen met kinderen op hun arm bedelen langs de auto’s. Straatverkopers om de 5 meter, lijmsnuivers alom. Er wordt gedanst en gelachen. Arm en rijk door elkaar.
We vinden de bushalte, maar het blijkt dat de Akamba bus niet meer naar Isiolo gaat. Een mannetje biedt aan om ons de volgende dag om 11 uur naar een bus te brengen die daar wel heen gaat.
De volgende dag gaan we met het mannetje mee, we komen in een buurt waar we ons heel onveilig voelen. Nairobi heet niet voor niets ‘new robbery’, maar het mannetje zorgt ervoor dat we in de goede bus terechtkomen.
Het is een mooie rit. Eerst is alles nog groen en is het niet echt warm. De bus rijdt langs Mount Kenia, de een na hoogste berg van Afrika, met sneeuw op de toppen.
Na een tijdje wordt het landschap droger en de temperatuur stijgt. Uiteindelijk zie je de savanne en voel je je echt in Afrika.
Als we in Isiolo uitstappen, worden we belaagd door mensen op zoek naar werk. Het is even wennen aan zo veel mensen die schreeuwen en allemaal iets van je willen. We vinden een camping en sluiten een deal met een jongen die wel onze gids wil zijn morgen bij ons bezoek aan Samburu National Reserve.
Isiolo lijkt het einde van de wereld. Hierna houden de asfaltwegen op en zijn er alleen nog maar kiezelwegen. Er is niets speciaals te zien voor toeristen. Maar als je van Afrika houdt, is de sfeer erg prettig, veel verschillende soorten mensen (Samburu, Rendille, Boran, Turkana en Somali’s), een leuke markt en Afrikaanse eetplekjes.
De volgende dag vertrekken we vroeg met een 4wd naar Samburu National Reserve. De autosleutel zijn ze kwijt, maar met een schroevendraaier start hij ook. De rit duurt een uur.
Je stuitert alle kanten op en de chauffeur rijdt verschrikkelijk hard, omdat je dan volgens hem over de bumps heen vliegt en dus minder hobbelt. De deuren van de auto springen constant open en wij vallen er dan bijna uit. Als de achterklep opengaat, dan staat de chauffeur gewoon even op de rem, dan klapt hij vanzelf weer dicht.
Dit is mijn favoriete natuurpark. Eigenlijk zijn het drie parken: Samburu, Buffalo Springs en Shaba National Reserve. Er stroomt een rivier doorheen (Ewaso Ngiro) die niet opdroogt. De kleur van het blauwgroene water tegen een achtergrond van groene palmen, droge vlakten en rotsen in de verte is werkelijk prachtig.
Het park is heel afwisselend, savanne, bijna woestijn, heuvels en vruchtbare groene vlakten met palmbomen langs de rivier. Het is ook goed bevolkt, zodat je niet lang hoeft te wachten tot je wild ziet. Alle Afrikaanse dieren zijn hier vertegenwoordigd, behalve de neushoorn.
We zien Grevy zebra’s, netgiraffen, impala’s, oryxen, dikdik, veel olifanten en leeuwen. Tijdens de rit staan we regelmatig stil omdat de motor afslaat.
Als de motor afslaat naast een troep van minimaal 30 olifanten is het even slikken, maar gelukkig lopen ze niet onze kant op. Mijn reisgenoot wil zelf ook rijden en dat mag. Dus de chauffeur en de gids achterin, de rancher blijft voorin, allemaal in afwachting van de rijkunsten van mijn reisgenoot. Binnen 5 minuten besluiten ze dat het wel goed zit en genieten ze alledrie van miraa, de plaatselijke drug.
Ik wil graag langs bij een Samburudorp dat ik vorig jaar bezocht met een groepsreis. Het is even zoeken, we vragen verschillende mensen naar de Samburu gids van vorig jaar en uiteindelijk vinden we hem. Hij herkent mij ook meteen.
De Samburu zijn verwant aan de Massai. Ze dragen dezelfde kleurrijke kettingen en hebben dezelfde gebruiken. Omdat wij er nu speciaal voor hem zijn, zijn we geen mzungu’s (blanken) meer, maar rafiki’s (vrienden). We worden dus officieel welkom geheten door het dorp. De vrouwen zingen een welkomstlied waarbij ze langzaam dichterbij komen tot we uiteindelijk in de groep opgenomen zijn en gezamenlijk het dorp in kunnen lopen.
Daar krijg ik een stapel kettingen om en kan ik met de vrouwen meedansen. Mijn reisgenoot is hier nog nooit geweest, dus krijgen we nog even de toeristenroutine. Die bestaat uit dansen, zingen, hutje bezichtigen en vuur maken met een toeristenmarktje als afsluiter.
Ik deel schoolschriftjes en potloden uit aan alle families van deze manyatta (een groepje traditioneel gebouwde hutjes omringd door doornstruiken om het wild tegen te houden).
Daarna is het tijd om terug te gaan naar Isiolo voordat het donker wordt. Jospath de Samburu-krijger nodigt ons uit om de volgende dag terug te komen en een nacht of langer in hun dorp te verblijven. Dat doen we.
Dit keer is het een serieuzere aangelegenheid. We worden officieel aan alle belangrijke mensen van de familie voorgesteld. Bij het voorstellen wordt in het kort het levensverhaal van beide partijen verteld door degene die ze aan elkaar voorstelt. Pas als beide verhalen helemaal verteld zijn, wordt er gelachen en handen geschud.
We krijgen een rondleiding, bezoeken de lagere school en ontmoeten alle familieleden die niet meer in de manyatta wonen. We bezoeken een zus van de krijger, die een dag ervoor een kind heeft gekregen. Het is een jongetje en ter plekke wordt besloten dat hij Harold zal heten, naar mijn reisgenoot.
Weer terug in het dorp biedt de stamoudste mij zijn stoel aan. Dat is een grote eer, vooral voor een vrouw. Iedereen komt in de buurt zitten. De vrouwen en kinderen aan de zijkant op de grond en de belangrijke mensen van de familie en de stamoudsten van omliggende dorpjes om ons heen.
De krijger heeft voor alles gezorgd. Eten en drinken voor iedereen. Sigaretten voor mij en miraa voor alle mannen. Hij kiest een geit uit en de stamoudsten leggen hem voor mijn neus op de grond. Vol trots dat ze voor ons een geit gaan slachten.
Kennelijk kijk ik zo benauwd dat ze hem, nadat het hele dorp is uitgelachen, om de hoek van het hutje brengen en hem daar slachten. Zo gauw het dier dood is, wordt het bloed uit de aderen opgedronken.
Deze eer gaat naar degene die het beest aangeboden heeft (of de gasten). De krijgers gaan buiten de manyatta eten, omdat volgens gebruik ongetrouwde mannen niet in de buurt van vrouwen mogen eten.
De vrouwen maken het eten klaar en de mannen stoken een vuurtje om de geit te roosteren. Omdat het nog even duurt voordat het feest kan beginnen (de krijgers zijn immers weg), wordt er een gettoblaster gebracht en dan schalt Bob Marley via Nairobi FM de lucht in.
Het is een bizar moment. Daar zit je dan, zo uit Nederland aan de rand van Samburu National Reserve, tussen hutjes, omringd door prachtig opgedofte traditioneel geklede mensen aan de Coca Cola met Bob Marley op de achtergrond te kijken hoe de zon ondergaat en de maan opkomt.
Als de krijgers terugkomen, gaan we dansen. Ik krijg weer kettingen om. Het is inmiddels middernacht en volle maan.
De mannen klappen in hun handen en produceren lage klanken. De vrouwen vullen dat aan met hun geklap en hogere klanken. De mannen springen in de lucht, de vrouwen maken nekbewegingen die benadrukt worden door de prachtige kettingen die ze dragen.
Iedereen beleeft lol aan het dansen. Er worden ook heel wat steelse blikken over en weer tussen de krijgers en vrouwen geworpen. Mijn reisgenoot blijkt een fantastische springer en volgens de krijgers heb ik een betere nekbeweging dan de meeste vrouwen. Na het dansen krijg ik een huwelijksaanzoek van de krijger, dat ik afwijs; hij gaat daar heel netjes mee om.
Na een paar uur slapen steken we de rivier over om in het park te wandelen. Overal zijn sporen van olifanten, hyena’s, enz. die ‘s nachts de rivier oversteken en zich bij mensen in de buurt wagen.
Als we terug zijn, komt de broer van de krijger met een Engels ontbijt. We zitten aan de oever van de rivier met thee, koffie, omeletjes en brood met blue band. Na een wandeling is het tijd om afscheid te nemen van het dorp. Van elke vrouw in het dorp krijgen we beiden een armband of een ketting.
De gids en de chauffeur komen om ons terug te brengen naar Isiolo. En met de auto volgepropt met krijgers die een lift willen, nemen we afscheid van deze prachtige mensen. Een geweldige warme ervaring die we nooit meer zullen vergeten.
Terug in Isiolo wil mijn reisgenoot op bezoek bij een Somalische healer. Ik heb geen puf, dus de gids brengt me bij zijn zus en de komende 6 uur besteden we aan henna aanbrengen op mijn handen, voeten en benen.
Dan ben ik mooi genoeg om naar de disco in Isiolo te gaan. Dit is een grote schuur, waar je kunt eten, drinken en poolspelen. Het is geen aanrader om daar als blanke alleen heen te gaan. Maar onze vrienden beschermen ons tegen zakkenrollers, hoeren en andere verdachte types.
Er waren nog nooit mzungu’s geweest en alle vrouwen proberen net zo te dansen als ik. De dj heeft 1 cassettebandje, dat om de zoveel tijd teruggespoeld moet worden waardoor er een tijdelijke stilte valt, gevolgd door de liedjes die je die avond al minimaal vier keer hebt gehoord.
De volgende ochtend nemen we afscheid van de twee jongens die in de afgelopen dagen echte vrienden zijn geworden. Mijn reisgenoot krijgt een dolk van hen en ik een haarspeld en een ketting. Het verbaast me hoe snel je een hechte vriendschap voelt. Volgens mij kan dat alleen in Afrika.
Op naar Nakuru. De jongens hebben een lange afstands matatu geregeld. We hebben de hele achterbank afgehuurd (vier plekken) zodat we onze bagage bij ons kunnen houden. Dat is wel zo prettig.
Onderweg verandert het landschap. Van droog en geel wordt het nat en groen. Overal op heuveltjes kleine groepjes huizen, met maïsveldjes en hier en daar wat geitjes. We moeten een paar keer overstappen in een andere matatu, maar de matatu business is zo goed georganiseerd dat ze je gewoon naar de volgende brengen. Echt goede service.
In Nakuru overnachten we en reizen de volgende ochtend door naar Kisumu. We zullen nog een aantal malen terugkomen in Nakuru. Kisumu ligt aan Lake Victoria. Het is een heel andere stad dan de andere steden die ik in Kenia heb gezien.
De hoofdstraten zijn heel breed, overal is bewaking. Heel overzichtelijk gebouwd. Het voelt heel westers aan. De meeste mensen zijn ook rijker, er wonen ook veel blanken. Nadeel van de plaatselijke rijkdom is dat bijna ieder gesprek over geld gaat. Je voelt je hierdoor wel eens vervelend. Heel erg blank, zeg maar.
In ieder geval is Kisumu een stadje waar je alles kunt vinden wat je nodig hebt. Internetshop, alle soorten eten (Italiaans, Indiaas, Afrikaans, Frans), grote supermarkten, moskeeën, musea, vliegveld en een prachtig uitzicht op Lake Victoria.
Daar zijn kleine eethuisjes met terrasjes waar je heerlijk vers gevangen tilapia (vis) met ugali of rijst kunt eten. De temperatuur is heerlijk. Helaas kun je niet zwemmen in Lake Victoria i.v.m. bilharzia. Dus zoeken we een duur hotel met zwembad en geven de bewaker een fooi, zodat we gasten voor een dag zijn en een beetje bij kunnen komen in het koele water, omringd door palmbomen.
De hoofdstraten zijn ‘s avonds goed bewaakt door askari’s zodat je op stap kunt gaan en lekker laat eten of op een terrasje blijven hangen. Er zijn hier boda boda’s, fietsen met een kussentje achterop. Je kunt voor weinig geld overal komen. Ideale uitvinding.
Vlakbij Kisumu ligt Kakamega Forest Reserve. Het is een tropisch regenwoud met veel verschillende soorten vogels en apen. Weer een heel ander aspect van Kenia. Eerst het droge noorden en nu het groene, vochtige regenwoud. Je hoeft geen entree te betalen en je kunt op eigen houtje in het woud wandelen.
Nakuru is een leuk stadje. Groot genoeg om alles te vinden wat je nodig hebt en klein genoeg om het overzicht te behouden. De mensen zijn heel aardig. Vlakbij liggen het Lake Nakuru National Park en de Menengai Krater.
Vanuit Nakuru is het slechts een paar kilometer naar de Menengai Krater. De weg ernaar toe is echter behoorlijk steil en stoffig. De stadstaxi moet zich flink door alle kuilen en modderige stukken worstelen.
Eenmaal boven vraag je je af waar de krater eigenlijk is. We praten hier over de op twee na grootste vulkanische krater van het continent met een doorsnee van zo’n 90 kilometer. Vooral als het wat mistig is, is de overkant niet goed te zien, maar dat maakt het uitzicht niet minder spectaculair.
Vanaf de parkeerplaats kun je via wandelpaadjes bij de rand komen. Midden op de parkeerplaats heeft de Rotary Club van Nakuru een volkomen overbodige kilometerpaal neergezet, met verwijzingen naar de meeste wereldsteden. De krater is behoorlijk diep. Het wrak van de auto van een roomskatholieke priester die zich vorige week in de diepte heeft gestort, versterkt dit gevoel nog eens extra.
De tocht naar beneden is ook een unieke ervaring. Halverwege de krater heb je een perfect uitzicht over Lake Nakuru met zijn door de vele flamingo’s knalroze stranden.
Nakuru heeft een geweldige toeristenmarkt midden in de stad tegenover het postkantoor. Ik breng er heel wat uurtjes door en heb ontzettend veel lol met de marktverkopers.
Als je de tijd neemt om te onderhandelen en een goed gesprek te voeren, waarderen ze dat erg. Daarbij komt dat je dan de leukste dingen vindt en de beste prijzen krijgt. Als zij merken dat je respect voor hen hebt en de tijd neemt, nemen zij dat ook voor jou en zijn ze enorm gastvrij. Krukjes worden erbij gehaald, traktaties van suikerriet.
Onderhandelen (on-hollands) hoort erbij en draait voornamelijk om het contact met elkaar. Een stukje van de Keniase cultuur waardoor je op een leuke manier mensen leert kennen.
Na een tijdje willen ze je niet eens meer wat verkopen, maar willen weten hoe het met je gaat, wat het volgende plan is, hoe het vorige plan was en hoe het er nu eigenlijk aan toe gaat in Nederland. Na een paar keer terugkomen in dit stadje voelt het bijna als thuiskomen, je wordt herkend en je herkent zelf ook heel wat mensen.
Na Nakuru vertrekken we naar Lake Turkana. Voor het noorden van Kenia moet je je wel goed laten informeren. De situatie kan onveilig zijn i.v.m. stammenoorlogen. Daarom reizen we met een reisbureau, zodat beveiliging geregeld is. We vertrekken in een stadstaxi (wel met autoalarm) waarvan maar een schrokbreker kapot is.
In de omgeving van Kitale bezoeken we een Pokot-museum, heel aardig en een leuke gastvrouw. Ze hebben daar een pokot-dorpje nagebouwd met alle helden in de strijd voor onafhankelijk Kenia.
We rijden naar Mount Elgon om de zonsondergang te bekijken. Veel heuvels en bergen. Mooi groen met een geweldig uitzicht. Het is een prachtig en gezellig moment om samen met de plaatselijke kinderen de zonsondergang te bekijken.
Wel moet je weer terug in veilig gebied zijn voordat het helemaal donker is. De wegen buiten de stadjes en dorpen worden hier bewaakt door militairen en politie. En zonder askari kom je er in het donker niet door.
De volgende dag vroeg op weg richting Lodwar. De mensen die we spreken, kijken ons vol verbazing aan als we vertellen dat we op weg zijn naar Lodwar. Vooral de auto roept verbazing en medelijden op. Men wenst ons geluk met onze rit naar het noorden. Zo vaak dat we een beetje beginnen te twijfelen aan de haalbaarheid.
Op weg naar Lodwar kom je langs een militaire post. Hier mag je alleen door als je een askari meeneemt of in konvooi gaat rijden. Wij huren een askari met een groot geweer.
De rit gaat eerst door de groene heuvels omhoog, aan de andere kant is het een stuk droger en hoe lager je komt, hoe warmer het wordt. Het landschap verandert snel van groene heuvels in droge rotspartijen en weer in drogere steppen.
Inmiddels begrijpen we waarom al die mensen zo verbaasd reageerden en ons succes wensten. De weg is meer gat dan weg. We lossen dit op door om beurten pothole-navigator te zijn. Alles zit onder het stof, zelfs met de ramen dicht, die je dan ook maar beter open kan laten.
Onderweg is een dorpje (lokichar) waar we thee drinken. Je rijd door kilometers uitgestrekt landschap. Hier is werkelijk niets. Prachtig groot niets. Met heel hoge mierennesten van rode aarde. Het niets wordt steeds minder en op het laatst is het helemaal plat met een beetje droog gras.
In de verte zien we een grote rotspartij: een teken dat Lodwar in de buurt is. Het is hier echt heet. En dit is de wintertijd. Er is niets in Lodwar behalve wat eet- en drinkgelegenheden en benzine.
We willen kamperen aan Lake Turkana. Lodwar ligt daar een uurtje rijden vandaan. We willen naar Eliye Springs, wegens de prachtige beschrijvingen uit de reisboeken. Helaas is Eliye Springs alleen bereikbaar met een 4wd. Maar, zegt een plaatselijke gids, als je de weg weet dan kan het wel met een gewone auto. En ach, we zijn immers ook heelhuids aangekomen in Lodwar, dus waarom niet.
In Elye Springs is niets te krijgen, dus slaan we proviand in. De omgeving onderweg is mooi. Het is zinderend heet, hier en daar een boompje of struikje, maar het is vooral plat, droog en geel met veel kamelen. Na een tijd rijden komen we vast te zitten in een droge rivier.
We proberen de auto uit te graven, wat helaas niet lukt. De gids zegt dat hij even wat vrienden op gaat halen om ons te helpen. En zoef, hij gaat er als een speer vandoor.
Eerlijk gezegd denken we niet dat we hem nog terug zullen zien. Maar na een tijdje komt hij toch, op de voet gevolgd door mannen en jongens uit een Turkana dorpje. Zij graven heel vakkundig de auto uit en duwen hem op de oever, zodat we verder kunnen.
Dit is echter pas de eerste keer dat we vast komen te zitten. Dichtbij Lake Turkana wordt de zandweg een strandweg. Oftewel kilo’s mul zand waar de plaatselijke bewoners palmbladen op hebben gelegd zodat 4wd’s er overheen kunnen rijden.
Hier zitten we zeker, zonder overdrijven, tien keer vast. Tot grote hilariteit van de plaatselijke Turkanas, die met complete gezinnen komen helpen duwen. De temperatuur (boven de 40 graden) en het harde werk zorgen ervoor dat het net niet een gezellige middag is, maar bijzonder is het wel.
En dan zijn we eindelijk bij Elye Springs, oftewel op het strand van Lake Turkana. Al het harde werk en zweten vergeten we ter plekke. Na al die droge vlakten kom je hier ineens aan in een paradijs op aarde. Lake Turkana is net zo groot als de Noordzee. Dus aan de ene kant zie je alleen maar water en om je heen op het strand staan de mooiste palmbomen. Boven op de duinen achter je zie je nog de acacia’s staan op de droge vlakte.
Er is een bron die vers water levert. Hier heeft men een pijp aangelegd en heel vakkundig een douche gemaakt. Er was hier ooit een lodge voor toeristen. Die is inmiddels bijna vergaan.
Op het strand zijn hier en daar nog huisjes zonder dak te vinden. Het toilet is er nog en ook het zwembad, hoewel dat vol met algen zit. Maar wel stroomt er direct uit de bron vers water in. Dus heerlijk om te zwemmen, daar er gewaarschuwd wordt voor bilharzia in Lake Turkana.
Wij zoeken de mooiste palmboom uit om ons tentje onder te zetten. De gids heeft bij de plaatselijke bevolking houtskool, pannen en potten geregeld en zo kan er worden gekookt. De avond brengen we op het strand door bij maanlicht.
De volgende dag wordt er speciaal voor ons tweeën een toeristenmarkt opgebouwd. Alle vrouwen uit de buurt hebben wel iets dat verkocht kan worden. Vooral de manden zijn geweldig. Van minuscuul klein tot megagroot en prachtige kwaliteit. Ook verkopen ze de houten krukjes die de Turkana mannen allemaal bij zich hebben om op te zitten of om hun hoofd op te laten steunen.
Het is een absoluut niet toeristisch gebied. Er valt niets te krijgen, want, zei men, waarom een krat bier voor toeristen kopen als bier maar 5 jaar houdbaar is. De meeste mensen spreken zelfs geen Swahilli of Engels, alleen Turkana.
De Turkana langs het meer leven van visvangst. De vissen worden over alle families verdeeld en wat over is, wordt verkocht. Wij gaan met de vissers mee om de vis binnen te halen en kopen daarna verse vis.
Onze gids weet een mooi plekje om de zonsondergang te bekijken. Dus klimmen we de duinen op om van daar over de lege vlakten naar de zonsondergang te kijken. Onderweg naar boven kom je allemaal kleine Turkana hutjes tegen. Na het eten vertelt onze gids van alles over het leven van de Turkana.
We praten de hele avond op het strand onder de vallende sterren. Het is heet bij Lake Turkana, maar elke dag komt er op een bepaald moment een briesje vanaf het meer, dat het dragelijk maakt en muskietvrij.
De volgende ochtend vertrekken we. We nemen een paar mensen mee voor een lift naar Lodwar. We komen maar een keer vast te zitten.
In Lodwar eten we en neemt de gids mij mee om mij voor te stellen aan zijn familie. Hoewel hij eruit ziet als een rapper van MTV, woont zijn familie nog traditioneel. Wat heel goed de huidige situatie in Kenia weergeeft. Men komt steeds meer in contact met westerlingen en de westerse invloed rukt op.
Het nadeel van de gebrachte beschaving is dat deze o.a. zegt dat iedereen naar school moet. Nu moeten beschavingen die al eeuwen oud zijn, ineens geld gaan verdienen om dat waar te maken. Eerder waren zij zelfvoorzienend, nu moeten zij op zoek naar een bron van inkomsten.
De jongeren zien de mogelijkheden en horen de verhalen over het leven in de grote steden en willen dat ook. Deze groep is arm, want los van hun oude tradities vallen zij in een gat. Deze fase is volgens mij vergelijkbaar met onze industriële revolutie, maar dan zonder industrie.
Ik vind het een hele eer om zijn familie te ontmoeten. Wederom worden we uitgenodigd om onze tent op te slaan en een tijd te verblijven bij deze familie in hun manyatta. Zodat we meer van de Turkana gewoonten, omgang en cultuur zouden leren. Helaas moeten we dit aanbod afslaan.
In het donker loop ik samen met de gids terug naar Lodwar, tot grote hilariteit van de plaatselijke bevolking. De locals vinden het prachtig een mzungu te zien lopen in het donker bij hun huizen en willen allemaal kennismaken.
Na een te warme slapeloze nacht vertrekken we bij zonsopkomst naar de politiepost om een askari op te halen om ons te vergezellen bij onze terugreis.
In Kitale zetten we de askari op de bus terug. Daarna direct door naar Eldoret en voor het donker komen we aan in het vertrouwde Nakuru. Een rare reis. Van het snikhete droge Lodwar in een dag terug in het regenachtige, groene en koude Nakuru.
De volgende ochtend huren we een taxi en gaan naar Lake Nakuru National Park. Een mooi park met veel wild dat makkelijk te spotten is, behalve het luipaard. Bij het meer mag je uit de auto en kun je kijken naar de roze wolk flamingo’s en je verbazen over de lelijkheid van de maraboes. We zien veel wild, giraffes, neushoorns, bavianen, allerlei soorten bokken en buffels.
Het is onze laatste dag in Nakuru. Als straatverkoper Andrew hoort dat we niet meer terugkomen, krijg ik van hem een zilveren armband omdat ik een goed hart heb en hem mijn tijd heb gegeven elke keer als ik in Nakuru was. We nemen afscheid van iedereen die we hebben ontmoet en die we zo gauw kunnen vinden.
De volgende ochtend gaat het afscheid nemen door. Een serveerster die we ontmoet hebben, heeft vrij genomen om ons uit te zwaaien, samen met haar dochtertje.
We gaan met de bus naar Nairobi. Na aankomst bellen we Jane, een vrouw die ik vorig jaar in Nakuru in haar internetshop heb ontmoet en die ons uitgenodigd heeft om de laatste dagen bij haar ouders in Nairobi door te brengen.
Nairobi heeft te veel auto’s, maar niet genoeg voor de hoeveelheid mensen die ergens heen moeten. De rijen bij de matatu zijn ellenlang en aangezien het snel donker wordt, nemen we een dure taxi naar de boerderij van Jane’s ouders buiten Nairobi, in Kikuyu.
Na veel zoeken vinden we de bestemming. We worden hartelijk ontvangen in het ouderlijk huis van Jane. Ze wonen op een veld met een gewoon huis voor Mzee en mama en twee huisjes van hout en golfplaten voor de zoons. De dochters zijn allemaal getrouwd en hebben het huis verlaten.
Ze hebben twee koeien en wat geiten en kippen en een veldje groente. De melk die ze overhouden wordt verkocht in het dorp. Ze zijn zelfvoorzienend en de extra’s zoals teenslippers kopen ze van het melkgeld.
We worden als vorsten ontvangen, heel gastvrij en die avond lig ik in bed bij Jane en Harold bij George, een broer van Jane.
De volgende ochtend moet Harold terug naar zijn onderzoeksgebied in Zuid-Afrika. Jane heeft een auto geregeld die ons naar Nairobi Airport brengt.
Mijn vliegtuig vertrekt pas de volgende avond, dus de rest van de dag bezoek ik samen met de familie omwonende familieleden en zit ik uren stil als ze mijn haren willen vlechten.
Ik vind het allemaal heel bijzonder en wil iets terugdoen, zoals in Oost-Afrika gebruikelijk is. Ik koop voor ieder familielid een cadeautje waarvan ik denk dat ze het nodig hebben. Boter en meel voor mama, truien voor iedereen, een bal voor de kinderen, sigaretten en slippers voor Mzee en een panga voor de oudste broer die het meeste werk doet op de farm.
De oudste broer legt me daarna een uur lang het belang van een goede panga uit en de hele familie glimt van vreugde en geluk. Een mooi afscheid van Kenia, het land waar ik mijn hart heb verloren aan de rijke cultuur en de warmte van de mensen. Mariska Riesewijk reisde verder door Uganda.