‘s Avonds klinkt live muziek in de vervallen straten. Als het licht uitvalt spelen de muzikanten in het donker verder. Is er vlees dan schuiven tientallen aan bij de slager. Bejaarden zitten in de schaduw de voorbijgangers gade te slaan, een dikke sigaar tussen de lippen. Ondanks alles vergeet men niet om echt te leven.
Na een rit door duister Havana arriveren we bij ons hotel in het oude stadscentrum. De straten zijn verlaten. Het Plaza de la Revolucion dat we onderweg passeren oogt bizar met zijn brede lanen en nauwelijks verkeer.
‘s Ochtends wandelen we door het oude Havana, vanaf het Plaza de Armas, waar het allemaal begon nadat de Spanjaarden hier voet aan wal zetten. We slenteren door naar Plaza de la Catedral en via kleine straatjes naar Plaza Viejo.
We passeren de fameuze Hemingway-bar La Bodeguita del Medio maar omdat het daar vol zit, nuttigen we onze Mojito op het dakterras van hotel Ambos Mundos.
Na een lunch van kip met rijst, het nationale gerecht in Cuba, gaan we naar het kerkhof Colón, dat voor Havana is wat Père Lachaise is voor Parijs. Hoe groter de graftombe, des te aanzienlijker de overledene.
Verder naar het Plaza de la Revolución: een groot en slecht onderhouden plein waar aan de ene kant op het Ministerie van Binnenlandse Zaken een enorme bronzen afbeelding hangt van Che Guevara en aan de overkant een nog imposanter beeld van José Marti staat.
Dan lopen we via het Prado, een met marmer geplaveide wandelweg met zitbankjes in de schaduw van grote bomen, naar de ingang van de baai. Daar ligt de Malecon, de zeedijk van 7 kilometer lang waarlangs bij valavond talrijke wandelaars flaneren.
‘s Avonds gaan we naar de Obispo, de smalle ‘winkel’-straat van oud Havana. Er klinkt live muziek. In de Lluvia del Oro – de gouden regen – is de muziek echt goed en de sfeer ook. Er wordt flink gedanst en vele heupen draaien op het ritme van de opzwepende tonen.
Onderweg de volgende dag zien we Russische motoren met zijspan, oude Amerikaanse benzinezuipers en nog oudere vrachtwagens waarop in de open laadruimte Cubanen en rugzaktoeristen genieten van het met palmen versierde groene landschap.
Het verkeer is een chaos: iedereen rijdt waar het hem het beste uitkomt. En mocht er iets verkeerd lopen, dan ruimen de gieren, die hoog boven de velden in cirkels rondzweven, alles vlug op.
Er staan veel wachtenden langs de weg, hopend op een gastvrije chauffeur met vrije zetels. Sommigen zwaaien met bankbiljetten in de hoop eerst te worden meegenomen.
De botanische tuin die we bezoeken ziet er onverzorgd uit maar daardoor wel natuurlijk. Het mooiste is de Japanse tuin. Ik zou hier uren kunnen luisteren naar de vogels, maar we moeten terug de bus op richting Marina Hemingway, die een teleurstelling is: alle gebouwen zijn nieuw en de opzichtige jachten komen uit het buitenland.
In de namiddag gaan we nog eens het oude Havana verkennen. Twee straten verwijderd van de platgetreden toeristische paden ontdek je het echte leven in deze oude stad. Kinderen spelen baseball op straat, volwassenen schuiven met tientallen aan bij de slager omdat er vlees is gearriveerd en bejaarden zitten in de schaduw de voorbijgangers gade te slaan. De meesten met een dikke sigaar geklemd tussen de lippen.
Je ziet de vervallen huizen en voelt de armoede maar toch lachen de mensen je toe en nooit heb je een gevoel van onveiligheid – maar dat kan ook zijn omdat er veel politie rondloopt.
Na het ontbijt vinden we een briefje van het kamermeisje met de boodschap haar niet te vergeten. Later zal blijken dat dit in alle hotels gebeurt. Ook het vouwen van de handdoeken in de vorm van zwanen is een techniek die de kamermeisjes overal goed beheersen, elk met haar eigen variant.
We rijden vanuit Havana naar het westen en stoppen in het natuurpark Las Terrazas, waar we de gerestaureerde ruïnes van een negentiende-eeuwse Franse koffieplantage bekijken. Daar zien we voor het eerst de nationale vogel van Cuba: de Tocoloro, een diertje met een mooi blauw-wit-rood verenkleed.
Na een stop aan de idyllische bronmeertjes van San Juan de los Baños rijden we door naar Soroa, de enige wijnstreek in Cuba, en bezoeken de orchideeëntuin die tegen een helling is aangelegd. Er groeien daar ruim 700 soorten orchideeën naast talrijke andere vegetatie.
Van daar wandelen we naar de waterval van Soroa. Rondom de waterval zijn de rotsen spiegelglad en een onvoorzichtige Braziliaan glijdt uit en duikelt met kleren en al het water in.
We rijden naar Pinar del Rio. Langs de weg zien we rijstvelden, tabaksplanten, suikerriet en bananenbomen.
De bruggen zijn beschilderd met leuzen. “Patria libre o muerte” is een slogan die we regelmatig zien. Maar de mensen die in de schaduw eronder wachten op Godot lijken niet onder de indruk.
We bezoeken de volgende dag een tabaksfabriek in Pinar del Rio en veel sigarenrollers spreken ons aan. Enkele vrouwen geven we een hotelzeepje dat we meebrachten van thuis.
Een jongeman vraagt of we rechtstreeks van hem Cohiba sigaren willen kopen. Hij is nogal vaag en spreekt stil maar garandeert ons dat dit ver onder de officiële prijs kan gebeuren. De afspraak is dat we hem vijf minuten later op het nabije stadsplein ontmoeten.
Terwijl de anderen de officiële winkel bij de fabriek binnengaan, lopen Brigitte en ik door naar de plaats van afspraak. Daar nemen twee sigarenrollers ons mee naar een klein maar net huisje enkele zijstraten verder.
Oma opent de deur en laat ons aanzitten aan de keukentafel. Er worden verschillende kistjes sigaren bovengehaald, alle van het merk Cohiba.
We dingen af tot bijna de helft van de gevraagde prijs. Het cederhouten kistje wordt verstopt tussen wat karton en in een plastic zak gestoken zodat niemand iets verdachts zou merken als we het huis verlaten.
Na onderweg nog een foto te hebben gemaakt van spelende schoolkinderen op de binnenkoer van een school wandelen we verder langs de Calle José Marti. Deze stad straalt net als Havana een warme sfeer uit en daarbovenop zijn de mooi geschilderde koloniale villa’s in betere staat.
Onderweg stoppen we bij een hotel waar we vanaf een hoog terras uitzicht hebben over de Viñales-vallei. Er rijst een hele reeks mogotes – enorme rotsformaties – op uit de diepgroene vlakte.
In San Diego de los Baños raken we in het zwembad bij het hotel in gesprek met twee koppels Cubanen. De mannen zijn taxichauffeurs uit Havana. Ze halen een fles rum en geven een rondje. Na wat uitleg over ons kille thuislandje besluiten ze toch maar in Cuba te blijven. Zij behoren dan ook tot de gelukkigen: tegen harde dollars rijden ze toeristen rond en kunnen zich een dagje in dit voor andere Cubanen ontoegankelijke hotel veroorloven.
‘s Ochtends weerkaatst het prille zonlicht prachtig op de bladeren van de palmbomen. De kinderen spelen in hun schooluniform in het park dichtbij hun school.
We bewonderen de kleuren van de wat vervallen oude villa’s. Net dat afbladderen van de verf op de gevels is wat het voor ons toeristen zo idyllisch maakt.
Onderweg naar de provincie Matanzas drinken we in de buurt van Guama koffie waarbij als lepeltje een stukje suikerriet wordt gebruikt. Je kunt er een tijdje op kauwen en zo het zoete sap eruit halen. Wat overblijft zijn de vezels.
In een nabijgelegen dierentuintje zie ik twee Cubanen een kleine hagedis vangen en hoor hoe er één met zijn schoenzool de schedel van het arme diertje kraakt. Het totaal versufte beestje wordt bij zijn staart genomen en in de vijver gegooid. De kleine krokodil die er rondzwemt is te laat en een vraatzuchtige schildpad werkt het beestje in één keer naar binnen.
Tegen de avond klim ik op het strand bij ons hotel aan de Varkensbaai in een kokospalm. Halverwege wordt het mij te gevaarlijk en ik stop. Dan slippen mijn voeten weg waardoor ik uit de boom dreig te vallen. In een reflex grijp ik de boomstam met mijn beide armen vast. Gevolg: twee armen die eruit zien alsof ik een hete soepketel heb omarmd.
We bezoeken het museum Girón aan de ingang van de Varkensbaai waar in april 1961 strijd werd geleverd tussen een invasieleger van huurlingen en in 1959 gevluchte Cubanen, gesteund door de VS, en Cubaanse soldaten. Na drie dagen wonnen de Cubaanse milities met als gevolg dat dit incident door Fidel wordt verheerlijkt als een overwinning op het Amerikaanse imperialisme.
Onderweg naar Cienfuegos vragen we de gids te stoppen in een dorpje onderweg. Dat gebeurt na wat aandringen bij de altijd gehaaste buschauffeur in Yaguaramas, een klein dorpje aan een spoorweg die ooit diende voor het transport van suikerriet.
Daar ziet Brigitte een oud vrouwtje slenteren en geeft haar de schoenen die ma me heeft meegegeven. Ze is er heel blij mee en poseert gewillig onder haar parasol voor een foto. Blijkt dat ze 90 jaar is.
Verderop stoppen we weer even aan een langwerpig plein in Rodas, een klein stadje met mooie statige koloniale paleizen rondom het plein. Eén ervan is ooit een casino geweest, een ander een theater dat nu is omgevormd tot bioscoop.
Verder langs de weg zien we een schoolbrigade tomaten oogsten. Ze moeten één maand op het veld werken om de boeren te helpen.
Cienfuegos lijkt op het eerste zicht een vervuilde industriestad, maar eenmaal in het centrum blijkt dit niet zo te zijn. Het Palacio de Valle is een prachtig gebouw in gedeeltelijk Moorse stijl en huisvest een restaurant waar een oude zwarte diva op een Steinway zit te tokkelen. In de reisgids lees ik dat dit Carmencita moet zijn. Als ik mijn fototoestel op haar richt, knipoogt ze louche in de lens.
Aan het mooie Parque José Marti lopen we even de kathedraal binnen en kuieren verder rond het plein langs de villa’s en paleizen om te eindigen in het fraaie Teatro Tomás Terry.
Na het eten willen we naar de overkant van de baai vanwaar swingende muziek klinkt. Er wordt carnaval gevierd. Maar op het moment dat we naar de kade willen wandelen wordt ons de overtocht afgeraden door het hotelpersoneel wegens de mogelijke onveiligheid voor ‘rijke’ buitenlandse toeristen.
Ik kan dit moeilijk geloven maar toch blijven we in het hotel waar live muziek is, opgefleurd door danseressen en dansers. Ik word uit mijn barkruk gesleurd om een soort Cubaanse polonaise te vervoegen.
Terug aan de bar valt plots de elektriciteit uit. Dat gebeurt frequent in Cuba dus iedereen blijft rustig zitten. In het donker spelen de vier muzikanten verder. Na een kwartiertje floept het licht weer aan.
De volgende ochtend varen we met de overzetboot naar de overkant van de baai en kuieren rond in het kleine, feestende dorp. Tijdens het overvaren merk ik een reusachtige slogan op, geschilderd op een betonnen muur aan de ingang van de baai. De vrachtschepen worden hier verwelkomd met een ‘Bienvenidos Cuba Socialista’.
Op het dorpsplein weerklinkt muziek en de kinderen amuseren zich kostelijk op de kermis. Uit de attracties blijkt de inventiviteit van de Cubanen. Een met de hand aangedreven kermismolen met vliegtuigjes en auto’s, gemaakt uit olievaten en gemonteerd op de as van een vrachtwagen.
Ernaast staat een elektrisch aangedreven molen waar de zitbanken zijn gemaakt uit betonijzer. Het succesnummer is een zelfgemaakte mini-tractor aangedreven door een motor op netspanning. De kinderen staan ervoor in de rij en zijn door het dolle heen als ze eindelijk aan de beurt zijn.
We klimmen de door kanonnen geflankeerde trappen op tot aan de houten ophaalbrug van Fortaleza Jagua. Dit fort werd in de achttiende eeuw door de Spanjaarden gebouwd om zo de nauwe doorgang tot de baai te verdedigen tegen Engelse piraten.
We lopen tot aan het kerkhof en via de zanderige achterbuurten tot de houten aanlegsteigers van de lokale vissers. We worden vergezeld door een tienjarig jongetje dat ervan droomt ooit een fiets te kunnen kopen. Maar hij is nuchter genoeg om te beseffen dat dit wel een droom zal blijven.
Brigitte en ik gaan naar Cienfuegos met de lijnbus, die eigenlijk een truck met oplegger is. Er staan zowat honderd mensen te drommen in de roestige en aftandse cabine. Het ruikt er naar ajuinen en vis want veel mensen hebben boodschappen gedaan of vis gevangen. Bij elke bocht worden we opzij geslingerd, vergezeld van plezierige kreetjes van de passagiers.
In Cienfuegos wandelen we richting Prado maar verder dan drie blokken geraken we niet. We zien een oude groene Chevvy waarvan de motorkap omhoog staat. Ik vraag de mechanieker of de originele motor er nog in ligt. Fier bevestigt de man dit, enkel wat onderdelen zijn vervangen door Russische wisselstukken.
Als ze horen dat we uit België komen, begint een urenlang gesprek, waarvan het laatste uur binnenshuis bij het lekkerste kopje koffie ooit gedronken.
Er wordt over de rampzalige economische toestand gesproken en de oorzaak ervan: Fidel Castro. Zowat negentig procent van de bevolking is tegen de huidige politiek en wacht op de dood van El Presidente.
Wat voor ons alledaagse dingen zijn, is voor hen onbetaalbaar. De dokter die deel uitmaakt van het discussiegroepje verdient amper 16 dollar per maand en mag niet bijverdienen. Geen wonder dat de frustratie hoog zit als ze horen hoeveel een taxichauffeur in Havana verdient.
Het is pikdonker onderweg naar het busstation en de bus heeft geen binnenverlichting, daarom hebben enkele passagiers een zaklamp bij. Telkens er iemand bij een voor ons onzichtbare halte af moet knippert de conducteur een lampje aan zodat de chauffeur weet dat hij moet stoppen.
‘s Ochtends vroeg vertrekken we naar Trinidad, zowat anderhalf uur rijden van Cienfuegos. Gedurende bijna de gehele weg zien we links van ons de Sierra del Escambray liggen. Dit is een groene bergketen met daarin verscholen een sanatorium waar Maradonna enige tijd zou hebben verbleven om af te kicken van zijn cocaïneverslaving.
Het verkeersvrije centrum van Trinidad is oud en prachtig. Na een kort bezoekje aan een bewoond huis-annex-museum gaan we binnen in het Paleis Cantero. Een prachtige inkom leidt via het binnenplein naar de uitkijktoren waar we zicht hebben op Trinidad en omgeving.
In dit paleis merken we een als bruid uitgedost meisje op, maar een bruidegom is er niet te bespeuren. Het blijkt een ‘Quince’ te zijn – een feest ter ere van haar vijftienjarige verjaardag.
Het Plaza Mayor is omringd door prachtige paleizen, ooit gebouwd door de Franse suikerbaronnen. De klokkentoren van de Covento de San Fransisco steekt boven de zachtrode baksteenpannen uit.
We lopen een Santeria kerk binnen. Dit is de godsdienst van de zwarte bevolking die stamt uit de tijd van de slavernij en die een Afrikaanse basis heeft, overgoten met een katholiek sausje. Hier staat het beeld van een zwarte heilige met blauwwitte klederdracht, het is Ochún, godin van het zoete water. De offers aan haar voeten bestaan uit allerlei etenswaren.
We eten bij Antonio. Daar is muziek, compleet met een gedempte trompet. De klassieke contrabas is vervangen door een houten bak ter grootte van een bierkrat met daarin een gat en voor dit gat vijf metalen trillatten. Als de muzikant die aantikt komt er een geluid uit verwant aan de contrabas.
In een armoedige straat wat verder weg van het Plaza Mayor koop ik van een sympathieke straatventer een prachtige in cederhout uitgesneden Chevrolet uit 1957. Zelfs de ruitenwissers, knipperlichten en deurklinken zijn erop gelijmd.
De verkoper betaalt aan de Cubaanse staat per maand 45 USD voor zijn licentie om als particulier te mogen verkopen.
Een hoogbejaard koppel biedt Brigitte een keramiek vaasje aan. We worden in hun casa uitgenodigd en lopen tot achter in de rommelige tuin. Daar trekt de man een rode roos van een struik en stopt die in ons zopas gekregen vaasje. Dan pas durft hij een dollar te vragen en terwijl ik van het paar een foto neem, vertelt de vrouw me dat ze 99 jaar is.
Onderweg naar Sancti Spiritus de volgende morgen stoppen we aan de haciënda van de voormalige suikerrietplantage Manacas-Iznagas. We bewonderen de uitkijktoren, ooit opgericht om de werkende slaven te kunnen observeren.
Ook de tot restaurant omgevormde haciënda is mooi gerestaureerd en buiten staat een suikerrietpers, toen aangedreven door ossen en nu door toeristen die zelf hun zoete sapje persen.
Aan de oprit van de plantage wordt naast één van de huisjes luidruchtig domino gespeeld. Eén rondje duurt hier nauwelijks een minuut en de score wordt minutieus genoteerd op een blaadje papier.
Onderweg zien we regelmatig in de weiden mannen te paard. Deze cowboys, met strooien hoed en een sigaar tussen de tanden geklemd, hoeden hun vee.
Vanuit het oude centrum van Sancti Spiritus wandelen we via het Parque Central in de richting van de rivier Yayabo. Even verderop is een tweede pleintje alwaar enkele schoenpoetsers in de schaduw van een galerij hun klanten bedienen.
Er rijden veel paardenkoetsen, de meeste als taxi. Terwijl de anderen koffie drinken, verkennen Brigitte en ik de beide oevers van de Yayabo. Aan een snoepkraampje kopen we een zakje karamellen om aan kinderen uit te delen.
Op weg naar Cayo Coco rijdt de chauffeur verloren en op een zandweg met stenen krijgt hij een lekke band. Na deze te hebben vervangen vinden we eindelijk het strand waar we onder strooien daken onze verse vis maaltijd verorberen.
De volgende ochtend moeten we wachten tot onze bus kan tanken, dat wil zeggen tot er een nieuwe voorraad diesel is bezorgd bij de plaatselijke benzinestations. We lopen wat rond en zien bij een banketbakker reusachtige vierkante taarten op de houten rekken staan. Cubanen houden van blitse kleuren en dat is te zien aan hun rijkelijk versierde taarten.
In Camaguey word ik aangesproken door twee tienermeisjes die vragen of ik deze avond met hen in de Casa de la Trova een glas wil drinken. Om van ze af te geraken antwoord ik dat ik het eerst mijn vrouw zal vragen. Dat helpt en ze verdwijnen even vlug als ze gekomen zijn.
Aan het Parque Agramonte laat ik mijn baard bijknippen bij Pépé, de lokale barbier.
Vers geschoren zit ik in de schaduw op het pleintje de mensen gade te slaan als spontaan een oudere inwoner ons vertelt dat hier om zes uur ‘s avonds elke dag de Cubaanse vlag wordt gestreken.
Iets voor zes uur vinden we het plein terug en kort daarna klinkt uit de luidsprekers muziek.
Tijdens de daarop volgende ceremonie halen drie als negentiende-eeuwse vrijheidsstrijders uitgedoste mannen de Cubaanse vlag naar beneden, vouwen ze op en verdwijnen weer.
We blijven nog een tijdje napraten met de oude man en als bedankje geef ik hem een zopas gekochte sigaar. Een toevallige voorbijganger wil ook een sigaar maar onze man stuurt hem wandelen.
Vandaag rijden we westwaarts richting Havana. In het stadje Florida stoppen we op het lokale marktje. Veel is er niet te koop: ajuin, rijst, yoka (een soort maniok), bananen, sinaasappelen en vlees, dat ongekoeld in de open lucht ligt en massa’s vliegen aantrekt.
Na de lunch in Sancti Spiritus wandelen we door wat kleine straatjes en komen zo aan een naaiatelier waar lederen werkhandschoenen worden gestikt. Als ik van een oudere naaister een foto maak, stijgt de hilariteit onder haar collega’s. Daarna geef ik haar een stuk zeep wat door de vrouwen met nog meer gejoel wordt onthaald.
Onze eindbestemming is vandaag Santa Clara, de stad van Che Guevara. We stoppen aan de spoorweg waar het Monumento a la Toma del Tren Blindado staat, een herinnering aan de aanval eind 1958 op de munitietrein van het Batista leger, natuurlijk onder bevel van Che.
Schoolklasjes lopen in de pas het terrein op en hun lerares geeft streng toelichting bij dit voor Socialistisch Cuba historische monument. Daarna lopen we rond het Parque Vidal, het grote groene plein in het midden van de stad. De vele schaduwrijke zitbankjes zijn bezet want Cubanen doen niets liever dan praten en voorbijgangers bekijken.
Vanaf de Iglesia Parroquial rijden we tot het imposante Plaza de la Revolucion. Een groot bronzen beeld van Che Guevara met daaronder de alom gekende tekst “Hasta la victoria siempre” – op naar de overwinning, altijd – vormt het middelpunt van deze gedenkplaats.
We lopen ook het mooie gekoelde museum binnen en bewonderen talloze foto’s uit het leven van Che, waaronder de beroemde foto die in de jaren zeventig menige studentenkamer sierde.
Onderweg naar Varadero stoppen we in Cardenas, een dorp met vervallen huizen en de typische relaxte Cubaanse sfeer. Er rijden hier veel oude maar mooie paardenkoetsen rond, wat het stadje enige charme geeft. Het is echter noodzaak, want een auto is heel duur, en dat geldt evenzeer voor de benzine.
Varadero is een andere wereld. Het lijkt hier wel Miami of Cancun. Het strand is echter prachtig: wit zand en azuurblauw water.
We stoppen op een 116 meter hoge brug over de vallei Yumuri. Hier cirkelen tientallen gieren onder ons en de brug door. Het uitzicht over de met palmbomen bezaaide vallei is prachtig.
Laat in de namiddag arriveren we in Havana. Daar de zon al vlug ondergaat, spoeden we ons de straat op omdat ik graag nog wat wil fotograferen.
Via Emprado komen we op een pleintje waar enkele kinderen aan het verspringen zijn. We geven hun onze eerder in Santa Clara gekochte plastic baseball-set en ze zijn er dolgelukkig mee.
We lopen tot aan de Malecon aan de baai om daar de ondergaande zon te zien wegzakken in de zee. Als die eenmaal achter de horizon is verdwenen, kuieren we via het Prado terug naar ons hotel.
Op het Prado komt ons een zwart jongetje voorbijgeflitst op zijn zelfgemaakte houten step van wat planken en enkele rolletjes.
Na het diner wandelen we terug naar de Obispo en net als twee weken terug geniet de Lluvia del Oro onze voorkeur. Dezelfde band speelt er de pannen van het dak met hun louter akoestische instrumenten.
Via de achterkant van het Capitolo lopen we de volgende morgen naar de Chinese wijk, die wordt gevormd door de paar nauwe straatjes. Dit is het echte Cuba: arme mensen die twijfelen over de aankoop van een half pond vlees van slechte kwaliteit waar massa’s vliegen op hebben postgevat.
Na de middag wandelen we zuidwaarts op de Avenida de Belgica. Iets voorbij de beroemde bar El Floridita gaan we een souvenirwinkel binnen. Daar spreekt een vriendelijke man ons aan. Als hij verneemt dat we Belgen zijn, schakelt hij over naar vlot Frans. Hij beweert leraar te zijn en vertelt dat hij naar België gaat op uitnodiging van een Belgo-Cubaanse vereniging.
Hij nodigt ons uit in de bar net naast de winkel om onder een drankje zijn Franse taal weer wat op te frissen. Hij bestelt drie Mojito’s en lult wat over de moeilijke situatie in zijn stad. Als hij aan de barman de rekening vraagt schuift hij die zonder scrupules door naar mij. Voor drie niet eens zo lekkere Mojito’s rekenen ze het dubbele van wat ze vragen in de Lluvia del Oro.
Verbijsterd betaal ik en besef dat ik er op professionele wijze ben ingeluisd. Plots moet hij er dringend vandoor, en weg is hij. Gegarandeerd krijgt hij een percentage op alle verkoop aan ‘zijn’ klanten.
Wat ontdaan verleggen we ons parcours en lopen terug naar het Plaza de Armas waar een hele rij boekenstalletjes staat opgesteld. Negentig procent van de boeken is van revolutionaire aard: Marti, Che Guevara, Fidel Castro, Varkensbaai, CIA-complotten, Karl Marx, enz. De rest bestaat uit aftandse atlassen en architectuur- en fotografieboeken.
Onderweg naar het hotel neem ik mijn allerlaatste foto in een typisch café. Daar aan de toog zit een bejaarde man met in zijn hand een tiental smalle puntzakjes gevuld met geroosterde en gezouten pindanoten. Als aanvulling op zijn karige pensioen tracht hij die op straat te verkopen.
We wandelen voor een laatste keer het Prado op en af. Daar zet ik als afscheid mijn jaren daarvoor in Ronda (Spanje) gekochte strohoed op het hoofd van een goedlachse neger. Enkele andere Havanezen in zijn buurt kunnen er uitbundig om lachen. Dit is het beeld dat ik me altijd van Cuba zal herinneren: dat van steeds vrolijke mensen.