Op Madagaskar zijn flora en fauna grotendeels endemisch. Soorten cactussen en bomen als baobab’s komen alleen op dit geïsoleerde eiland voor, evenals soorten gekko’s en kameleons. En natuurlijk de halfapen: lemuren of maki’s, waarvan er vele soorten leven. Het landschap varieert van regenwoud en bergachtig hoogland tot doornstruiken, mangrove en palmenstranden langs de kust. En dan zijn er nog de tsingy: bizarre formaties van geërodeerd kalksteen.
Na de landing in hoofdstad Antananarivo rijden we meteen oostwaarts naar Andasibe. Volgens onze reisbegeleider Juluot kent het oosten van Madagaskar twee seizoenen: het regenseizoen en een seizoen waarin het af en toe regent. Je treft hier niet voor niets tropisch regenwoud.
Onderweg stoppen we bij Peyrieras Reptile Reserve, een particulier dierentuintje in Marozevo, waar een aantal soorten kameleons en gekko’s te zien zijn. Het is door de Franse entomoloog André Peyriéras opgericht om reptielen te kweken met het doel ze in het wild uit te zetten. Door de grote kooien wandelend kun je dieren die in het wild moeilijk te vinden zijn makkelijk van dichtbij bekijken.
Als we verder rijden begint het inderdaad af en toe te regenen. Als we aankomen bij ons hotel in Andasibe, vlakbij Nationaal park Andasibe Mantadia, regent het inmiddels constant. En dat blijft het de hele avond doen.
Rond Andasibe ligt het oudste deel van Andasibe Mantadia NP. Het is indertijd opgericht ter bescherming van de indri, de grootste makisoort van Madagaskar. Deze van boom tot boom springende lemuur is bekend vanwege zijn harde roep.
Onder leiding van gidsen trekken we in drie groepen, ingedeeld op snelheid, het oerwoud in. Die snelheid maakt in de praktijk weinig uit, omdat we niet over paden lopen maar ons door het woud een weg zoeken. We komen elkaar dan ook regelmatig tegen.
Na een uurtje begint het langzaam te regenen en veranderen de modderpaadjes in poelen en worden de boven de grond uitstekende boomwortels spekglad. Je moet goed opletten waar je je voeten zet, want de paden zitten vol wortels.
Eerst horen we de roep van de indri vanuit de verte. Even later horen we ze ook boven ons en dan klinkt het best hard. Ze maken een soort zwepend geluid als een sirene en die roep, die wel vier minuten aan kan houden, schijnt op 2 km afstand te horen te zijn.
Behalve de indri zien we ook diverse andere halfapen, zoals de bamboelemuur en de gouden lemuur. Zien is nog wat anders dan fotograferen, want ze zitten tussen de takken en de bladeren van de bomen en camera’s hebben daardoor moeite met de autofocus.
‘s Middags gaan we naar het Vakona Reserve in Andasibe. Dit privé natuurparkje doet tevens dienst als kaaimannenfarm. Die worden hier gekweekt voor hun vlees en huid.
Ook worden er wat soorten kikkers, kameleons en hagedissen in kooien gehouden. Ook wordt er een fretkat of fossa gehouden, in een kooi waarin het arme dier niet veel meer kan dan rondjes lopen.
Leuker is het eilandje waar een aantal lemuren gehouden worden, die door het voeren zo tam zijn dat ze bij je komen en op je schouder springen.
De volgende dag rijden we in ca. 9 uur naar Antsirabe, dat in het Ankaratragebergte in het midden van het land ligt. Onderweg stoppen we bij een aantal uitzichtpunten en bij souvenirkraampjes die worden gerund door de lokale bevolking.
Vlakbij Antsirabe ligt het 160 meter diepe Tritrivameer in de krater van een vulkaan. In ongeveer een uur wandelen we er omheen, deels over rotspartijen. Bijzonder is dat het water in het regenseizoen lager staat dan in het droge seizoen. Dat schijnt te maken te hebben met ondergrondse kanalen die het meer verbinden met een ander meer.
De gids waarschuwde al dat de lokale bevolking zijn best zal doen om lokaal gevonden en geslepen stenen aan ons te verkopen. Er zijn mooie exemplaren bij en ook enkele fossiele schelpen. Met goed onderhandelen kun je de vraagprijs met de helft omlaag krijgen. Maar met vrouwen en kinderen is het toch iets moeilijker onderhandelen, omdat ze precies onze zwakke punten kennen: ‘I need money for food’ en ‘I need money for school’.
In Antsirabe zelf bieden rijders van riksja’s en pousse-pousses (door mannen voortgetrokken karren) hun diensten aan. Een enkeling uit de groep maakt er gebruik van maar de rest loopt liever, omdat je de stad dan beter kunt bekijken. Maar ze blijven komen en ons aanspreken. Door steeds smallere straatjes te nemen raken we de meesten kwijt, de laatsten pas als we een trap nemen.
Omdat we niet precies weten waar we zijn gebruiken we de kathedraal, die boven de huizen uitsteekt, als richtingaanwijzer. We moeten nu wel over een grasveld, dat best de achtertuin kan zijn van de vrouw die op ons af komt en vriendelijk vraagt waar we heen moeten.
We moeten nog wel door een soort achterstandswijk. Ook komen we op een plek waar mensen een greppel graven rondom een kerk. Verderop worden stukken rots verzameld en wordt er gekookt in grote pannen. We vermoeden dat men de kerk wil uitbouwen. Er wordt een feestelijke gebeurtenis van gemaakt, compleet met muziek.
Ons volgende reisdoel is Ranomafana, dat een stuk zuidelijker in een bergachtig deel van het Centraal Hoogland van Madagaskar ligt. De dag begon bewolkt maar rond de middag schijnt de zon volop.
Onderweg naar Ranomafana stoppen we een aantal maal bij een mooi uitzichtpunt en ook bij een winkel annex werkplaats voor houtsnijwerk. Hoewel het zondag is krijgen we toch een demonstratie hoe een soort schilderij wordt gemaakt door diverse soorten en kleuren hout te figuurzagen en samen te voegen. Met de wat grotere werken is men een week bezig.
De werken lijken geschilderd, maar als je goed kijkt en voelt merk je nog dat het losse stukjes hout zijn. De winkel zelf heeft ook echt houtsnijwerk, figuren die uit een stuk hout zijn gesneden.
De weg naar Ranomafana is soms erg slecht, met grote gaten in het asfalt. Overal zwaaien kinderen vanaf de kant van de weg naar ons. Als we ergens stoppen komen ze naar ons toe. Ook volwassenen groeten ons met ‘bonjour’ of het lokale ‘salamat’. Vaak willen ze verder helemaal niets van ons en we voelen ons eigenlijk overal welkom. Je kunt ze soms een plezier doen door een foto te maken en die op de camera te laten zien.
In Ranomafana National Park hebben we de keuze tussen een 6 uur durende wandeling en een van circa 3 uur. Elke groep krijgt een eigen gids mee op de tocht door het regenwoud. De snellere lopers hoeven zo niet op de langzamere te wachten en de langzame voelen zich niet opgejaagd en hebben ook gewoon hun rustpauzes.
Het is overigens niet zo dat je de hele tijd loopt, want een van de doelen is het bekijken van lemuren en gekko’s. Al vrij snel ziet een van de gidsen een bamboe-lemuur en even verderop ook een roodbuiklemuur. Al doende komen we langs snelstromende beken met een waterval en moeten we een beekje oversteken door van steen naar steen te stappen. Het is gelukkig het grootste gedeelte van de wandeling droog.
Terug in Ranomafana gaan we eerst wat eten bij een lokaal restaurant, waarna we het centrum van het dorp even gaan bekijken. Het bestaat voor het grootste gedeelte uit kleine winkeltjes en stalletjes. Verderop zijn kinderen aan het spelen op een groot grasveld.
Onderweg naar Ambalavao zien we wijnstruiken in de dalen. Het is een mooie omgeving en we stoppen dan ook een paar maal om foto’s te kunnen maken. In een dorpje zien we hoe in een smederij spaden worden gemaakt. Allemaal volledig handwerk.
De lokale zijdefabriek is heel kleinschalig en stelt niet veel voor. We krijgen uitleg hoe de larve van de zijderups gedood wordt in kokend water en hoe de zijde daarna gewonnen wordt. Er is één vrouw bezig om volledig met de hand zijden doeken te maken. Zelfs de schietspoel wordt met de hand bewogen, er is geen enkel mechanisme.
We kijken ook even binnen bij een fabriekje van karren die voortgetrokken worden door zeboe’s, een soort koeien. En we bezoeken de zeboemarkt van Ambalavao, waar de dieren in groepjes worden verhandeld. Hoewel ze grote horens hebben kunnen we veilig tussen de dieren lopen, die dat gelaten over zich heen laten komen.
Als een zeboe er vandoor wil gaan wordt die snel met een paar klappen van een bamboestok teruggedreven. Het drijven dan de dieren wordt uitbesteed, de eigenaren blijven met hun geld in het hotel.
Na de lunch bezoeken we het Anja Community Reserve, een privéreservaat. Voorheen werd hier regenwoud gekapt om maïs te verbouwen maar sinds 2001 is dat proces omgekeerd en wordt er geld verdiend met ecotoerisme.
We maken een wandeling door een woud met ringstaartmaki’s en door het nabijgelegen gebergte. We moeten regelmatig over stenen klauteren en stukken omhoog klimmen of weer afdalen. Gelukkig helpt een van de gidsen me af en toe een handje. Het is wel erg leuk om te doen.
Een vierwielaangedreven truck brengt ons naar onze volgende overnachtingsplaats: Camp Catta, in de Tsaranoro-vallei aan de voet van de 800 meter hoge Tsaranoro-klif. We zitten nog steeds in de regio Ambalavao.
Waar we eerst moeite moesten doen om ringstaartmaki’s te kunnen zien, lopen ze hier gewoon over de daken van de huisjes en eten ze van de bomen.
Er staan drie wandelingen in het gebergte op het programma, in zwaarte en duur oplopend van 4 tot 8 uur. Bij de laatste worden zelfs klimtouwen gebruikt. Vanaf het kamp worden de punten hoog boven ons aangewezen waarlangs zal worden gewandeld, zoals de kameleonrots.
Ik besluit een stukje van de lichtste wandeling mee te lopen en daarna mijn eigen plan te trekken. Eerst blijf ik een tijdje op een grote vlakke rots zittend van de omgeving genieten. Als iedereen weg is wordt het heel stil en hoor ik volop de vogels rondom. Rustig wandel ik terug naar Camp Catta, waar ik me even meld en vertel dat ik door ga lopen naar het dorpje iets bergafwaarts.
Het is lekker zonnig weer en ik kan rustig de planten en vogels bekijken, totdat twee jongens van een jaar of 8 tot 10 zich bij me voegen en met me willen praten. Zowel mijn als hun Frans is niet al te best, dus het gaat een beetje moeizaam.
Het had hier vannacht koud moeten zijn, zelfs tot onder het vriespunt volgens de reisbeschrijving, want dit is het hoogste punt van de reis. Die koude valt enorm mee. Een slaapzak of extra dekens heb ik in ieder geval niet nodig.
Al vanaf hoofdstad Antananarivo volgen we globaal de Route Nationale 7, onderdeel van de enige doorgaande weg over Madagaskar. Onderweg naar het Isolagebergte zien we uitgestrekte velden waar niets groeit dan dor gras, van een soort die de zeboes niet willen eten.
Vroeger was het ook hier bedekt met oerwoud maar dat is gekapt voor hout en houtskool. Nadat de bruikbare bomen waren gekapt is de rest in de brand gestoken, in de hoop dat dat geschikte landbouwgrond op zou leveren. Maar er was niets meer om de vruchtbare grond vast te houden, met als gevolg dat die tijdens het regenseizoen wegspoelde.
Er zijn wel plannen geweest om hier snelgroeiende eucalyptusbossen te planten, doch daar is nooit iets van gekomen. Ondertussen worden er nog steeds illegaal stukken bos gekapt en in de brand gestoken.
Nationaal park Isalo ligt boven de 800 meter hoogte in de gelijknamige bergen en heeft indrukwekkende rotspartijen. Meteen na de start van een wandeling stuiten we op een aantal ringstaartmaki’s in de bomen die zich goed laten fotograferen.
Het pad naar een uitzichtpunt is niet al te zwaar en het uitzicht is zeker de moeite waard. Het tweede gedeelte is van de tocht zwaarder en voert langs een natuurzwembad. Niemand gaat hier zwemmen, deels omdat het tegenvalt.
De lunchplek wordt regelmatig gebruikt. Deze plek trekt daarom veel lemuren, die in de bomen en op de grond zoeken naar eetbare vruchten. Ze worden niet opdringerig naar ons voedsel, ook al zien ze de bananen waarschijnlijk wel liggen. Het gebod om ze niet te voeren werkt dus goed.
Op weg naar Ifaty krijgt ons busje pech. Een verbindingsstuk van de versnellingsbak is afgebroken. De bijrijder houdt een auto aan om naar het dichtbijgelegen dorp te gaan en het defecte deel daar te laten lassen. In de ochtendzon bewonderen we de zandsteenformaties rondom ons. Een uurtje later is de bijrijder terug.
Aan de huisjes langs de kant van de weg te zien is de bevolking hier arm, maar volgens de gids kan het ook zo zijn dat de mensen hier regelmatig verder trekken en daarom in simpele houten huisjes wonen.
Als we bij havenstad Toliara de kust van Straat Mozambique bereiken zijn we aan het eind van de N7. We overnachten in Ifaty, dat iets noordelijker ligt, in huisjes die direct aan het strand liggen. Als ik van de verhoging waarop het huisje is gebouwd afstap sta ik al op het strand.
Ik wandel eerst over het strand in de richting van het dorp, waar een restje mangrove ligt. Vreemd om bomen te midden van het zoute water te zien groeien.
De vrouwen hier beschilderen hun gezichten met gekleurde aarde. Een van hen wil graag voor me poseren bij een vissersboot. Meestal zijn het de kinderen die op de foto willen. Alleen jammer dat die vaak meteen stoere poses aannemen.
Als de vissers binnenkomen zie ik dat ze vooral kleine visjes hebben gevangen en maar een enkele grote. Ook nu vragen kinderen weer of ze op de foto mogen. Ze vragen ook om ‘bonbon’ en ‘l’argent’. Soms zijn ze wat opdringerig.
Een deel van de groep gaat de walvissen spotten die in deze periode langs de kust trekken. Met bootjes gaat het tot voorbij de koraalrotsen, waar achter je ze met wat geluk in zijn geheel uit het water ziet komen.
Met een klein clubje gaan wij naar het ‘spiny forest’, de ecologische zone van het doornstruweel die op dit deel van Madagaskar van het strand tot de uitlopers van de bergen loopt. Zoals op het hele eiland treffen we ook hier veel endemische soorten aan, waaronder verschillende soorten baobabs en de grote cactussen met 10 cm lange scherpe stekels waaraan het spiny forest zijn naam dankt.
We zien een egeltje, een agressieve krekelsoort, de sissende kakkerlak, een zwarte, giftige schorpioen en een giftige spin. Dit zijn de enige dieren die voor de mens gevaarlijk kunnen zijn en normaal zullen ze uit de weg blijven. We kunnen ze alleen zien omdat de gids ze uit stukken verrot hout weet te schudden.
Op een gegeven moment gaan we door de bosjes op zoek naar een grondvogel die alleen in dit bos voorkomt. Het vogeltje is niet bijzonder om te zien, om daarvoor nou zo lang door scherp struikgewas te moeten lopen.
Van Toliara vliegen we terug naar hoofdstad Antananarivo, waar we even tijd hebben om de markt te bezoeken. Na een korte nacht staan we al om 02:30 op om een uurtje naar het vliegveld te rijden, vanwaar we doorvliegen naar de havenstad Antsiranana in uiterste het noorden van Madagaskar. Tot 1975 werd de stad Diégo-Suarez genoemd, naar twee Portugese ontdekkingsreizigers.
‘s Middags maken we een wandeling over het strand van drie verschillende baaien. Dit is het mooiste deel van Antsiranana, met witte stranden en een zee die varieert van azuur- tot diepblauw. Het was de bedoeling om onderweg te zwemmen maar daarvoor is de zee iets te wild. De harde wind zorgt wel voor mooie golven.
We krijgen daarom gelegenheid om in een andere baai te zwemmen. Vroeger woonden hier Fransen maar na de onafhankelijkheid in 1960 werden die gedwongen hun huizen te verlaten. En die staan er nog net zo verlaten bij. Verderop zijn bovendien militairen aan het oefenen. Niet echt een omgeving die uitnodigt om een duik te nemen.
De volgende dag staat een 6 uur durende wandeling op het programma in de Amberbergen, die een zeer diverse fauna schijnen te kennen. Ik begin wat wandelmoe te worden en ga in mijn eentje het stadje bekijken.
Het uitzicht in de omgeving van de haven is mooi maar verder stelt Diego niet veel voor: vervallen huizen, gesloten restaurants en daklozen op straat. Ook het Alliance Française in de voormalige grote bazaar, door de Lonely Planet omschreven als magnifiek gerestaureerde art-deco, valt tegen. Van buiten beton met metalen platen, binnen een grote ruimte met plastic stoelen waar kinderen spelen.
Op een gegeven moment heb ik wel genoeg gezien. Terug in het hotel heb ik last van mijn maag en diarree, iets dat veel mensen die Madagaskar bezoeken vroeg of laat overkomt. Misschien had ik daarom ook al niet zo’n zin om mee te gaan naar de Amberbergen. Het is een kwestie van genoeg blijven drinken, af en toe een cola en eventueel wat droge biscuits nemen.
De volgende dag brengen we op weg naar de karstlandschappen van nationaal park Ankarana een bezoek aan de Rode Tsingy.
Tsingy is het Malagassische woord voor puntvormige formaties van geërodeerde kalksteen. Als regen en wind het tussenliggende zand hebben weggespoeld blijft een surrealistische wereld over.
De Rode Tsingy is niet van zandsteen maar van lateriet dat rijk is aan ijzer. Het is veel zachter dan zandsteen en we mogen het dan ook niet aanraken.
De echte tsingy zijn hard en scherp. De erosie heeft bij de Rose Tsingy plaatsgevonden door de Irodo-rivier in plaats van door de regen.
Terwijl de rest in Ankarana NP via een vleermuisgrot gaat (waar je op sommige plekken bij het licht van een zaklamp op je buik door een doorgang van 80cm moet kruipen) neem ik met Juluot als gids een alternatieve route naar het uitzichtpunt over de tsingy’s. Ik heb alle tijd om het vreemde landschap rustig te bekijken.
Op een punt komen we vlakbij een tsingy en de randen zijn inderdaad scherp. Zo scherp dat je jezelf eraan kunt snijden. Toch schijnt er een lemuursoort te zijn die hier kan leven. Hun handen en voeten hebben zich aangepast met speciale kussentjes, zodat ze over de tsingy kunnen lopen.
Als we via een omweg teruglopen zien we tweemaal een wezelmaki in een holle boomstam. Dit is een nachtdier dat overdag rust maar een van de twee houdt ons wel in de gaten.
Even verderop komen we bij een diepe put, die is ontstaan door het in het regenseizoen weglopende regenwater. Dit gedeelte van het woud is in die periode dan ook niet toegankelijk.
De volgende dag stoppen we op weg naar Ankifi bij een cacaoplantage. We krijgen uitleg hoe de cacao uit de vrucht gewonnen wordt. We kunnen een cacaoboon proeven die gereed is om vermalen te worden. Dit is echt 100% cacao, het smaakt enigszins bitter. Ik vind het wel lekker, de cacaosmaak blijft lang hangen.
Volgens Juluot zijn er ook repen met 100% cacao, maar die vind ik pas terug op het vliegveld en dan betaal je natuurlijk teveel. Omdat dit een kleine plantage is, bedoeld voor uitleg aan toeristen, wordt hier ook peper en vanille verbouwd.
Vanaf het schiereiland Ankifi vertrekken we per speedboot naar het eiland Nosy Be. De boot klapt door de golven regelmatig op het water.
Op Nosy Be hebben we drie dagen vrij te besteden. Ik ga eerst snorkelen, want je moet al een paar meter uit de kust vissen kunnen zien. We varen daarvoor naar een kleiner eiland, Nosy Tanikely. Je loopt tot je middel de zee in en zodra je je hoofd onder water steekt zie je al vissen, koraal, zee-egels en kwallen. De duikers die naar wat dieper water gaan zien meerdere schildpadden en zelfs een haai.
Als we op het strand lunchen verschijnt er een zwarte lemuur in een van de bomen, in de hoop dat er wat eten overblijft.
De volgende dag ga ik een dorpje op het eiland bekijken. Niet alleen de hoofdstraat met alle restaurants en souvenirwinkels maar ook een beetje buiten de gebaande paden. Op de markt ziet de groente er nog wel goed uit maar de afdelingen vis en vlees trekken behoorlijk wat vliegen, die niet altijd worden verjaagd.
Als je over het strand van Nosy Be loopt merk je dat het hier meer toeristisch is. Regelmatig komen verkoopsters met bananen, hoeden en shawltjes naar je toe en een enkele keer zelfs een jonge vrouw die vraagt of je een ‘massage’ wilt. Aan de hand van haar kleding en de grootte van de tas met massageolie kun je inschatten wat de echte bedoeling is. Ze zijn verder niet opdringerig.
De derde dag op Nosy Be begint een beetje bewolkt. ‘s Morgens vroeg is het strand nog het domein van zwerfhonden en van mensen die het strand schoonmaken en al het zeewier verwijderen. Ik doe niet veel en luier wat in de ligstoelen die voor een van de restaurants aan het strand staan.
Aan het eind van de middag vliegen we terug naar Antananarivo. Ook hier hebben we nog een hele dag. Ik ga mee met een excursie naar het 20 km verderop gelegen lemuurpark. De lemuren leven hier in volledige vrijheid en kunnen als ze willen ook naar het grote woud dat er vlak achter ligt. Om te zorgen dat ze terugkomen worden ze vier maal per dag gevoerd met vers fruit. De lemuren zijn hier dan ook goed te zien en totaal niet bang voor mensen. Maar ze springen ook niet op je, zoals we eerder meemaakten.