×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Noord-Laos

Dorpjes van traditioneel levende minderheden

Reisverslag: Irene Ploeg
Foto's: Irene Ploeg

In dorpjes in Noord Laos wonen veel minderheidsvolken die nog traditioneel leven. Het eerste dat opvalt is de kleurige klederdracht. In de oude koningsstad Luang Phabang bepalen in fel-oranje gehulde monniken het beeld. Hoofdstad Vientiane is een dorp aan de Mekong, met tempels, terrasjes en eetstalletjes.

De stuwende kracht der vooruitgang van de Chinezen is ergens 10 km voor de grens tot stilstand gekomen. De weg wordt nu echt slecht, de bebouwing houdt op, en het grensplaatsje Mohan bestaat uit niet veel meer dan wat gammele barakken en een grenspost.

De dienstdoende officier lijkt niet erg geïnteresseerd in die twee verfrommelde rugzakreizigers die uit de bus stommelen en onwennig proberen hun weg te vinden in dit niemandsland. Zonder opkijken of reageren op onze Chinese begroetingen zet hij zijn stempeltjes op de juiste pagina in onze paspoorten en geeft ze, nog steeds zonder te kijken, terug. Weinig hulp van te verwachten.

Dus lopen we achter de andere reizigers aan, die zich met enorme bergen bagage en koopwaar over de grens slepen. Daar wacht ons een heel andere wereld: ‘Sabaidii!’ De grenswachter aan de Lao kant is bijna uitgelaten, en oprecht behulpzaam met het stempelen van het visum en het uitleggen waar we geld kunnen wisselen. Gelukkig zijn we al gewaarschuwd nooit meer dan $50 of $100 tegelijkertijd te wisselen, want per dollar krijg je meer dan 8.000 kip in briefjes van 500 en dat past al snel niet meer in je moneybelt.

Er zouden uit de grensplaats Boten regelmatig bussen naar Muang Sing gaan, maar zo’n vier en een half uur nadat we de grens over zijn gestoken, is er nog geen bus.

Weer uren later gaan we op weg, achterin een open oude vrachtwagen met houten bankjes langs de kant. We zitten krap, maar iedere keer merken we dat we dat verkeerd ingeschat hebben, want er blijken in totaal nog zo’n zeven mensen meer tussen te passen.

De stemming is gezellig, met een mix van backpackers en lokale bevolking. Ieder probeert onhandig zijn eerste woordjes Lao uit. De Lao passagiers toveren overal lokale lekkernijen als gegrilde kippenkoppen en aan sate-prikkers geregen kippendarmen te voorschijn, die ze ons willen laten proeven, wat natuurlijk grote hilariteit veroorzaakt.

De twee uur durende, stoffige rit gaat door bosrijk gebied met amper bebouwing. Tegen de tijd dat we in Muang Sing aankomen is de bus half leeg. Alleen de backpackers zijn overgebleven. Ze waaieren snel uit over de talloze pensions die dit eens zo slaperige dorpje rijk is. Voor weinig geld kun je een kamer vinden in een simpel maar vriendelijk pension en de vele restaurantjes serveren pannekoeken en patat voor wie heimwee heeft. Wij genieten van ons eerste Lao bier, laap (kruidige gehakt-salade) en tom yam (hete soep) met kleefrijst in bamboe mandjes.

‘Irene, Irene, kom snel!’ Het is pikdonker en ijskoud, en ik probeer me overeind te worstelen uit een lekker warm bed. Peter rent al weg met het fototoestel en ik ga, nog verdoofd van de slaap, achter hem aan.

De markt is in schimmige nevelen gehuld, maar hoe dichterbij we komen, hoe meer contouren en kleuren zich aftekenen. Plots herken ik de mensen die ik zo vaak gefascineerd heb bekeken op foto’s: Akha, Yao, Zwarte Thai.

Glimmende hoofdtooien vol munten, rode boa-kragen onder stijlvolle zwarte tulbanden, lange rijen zilveren gespen op felgekleurde korte jasjes. We kijken onze ogen uit en observeren vanuit een stil hoekje van de markt het noedelsoep-stalletje waar die bonte verscheidenheid van mensen samenkomt om allemaal dezelfde soep te eten.

Nog diezelfde middag gaan we de omgeving te voet verkennen. Balancerend over de aarden walletjes in de rijstvelden lopen we verder en verder, tot we stemmen horen en over een hoge heg heen reikend mensen bezig zien opium te oogsten van een schitterend bont papaverveld. Voor het eerst in mijn leven zie ik witte, rode, roze en paarse papavers, dwars door elkaar, als een bonte deken waar we tot onze navels in wegzakken.

In vele dorpen worden we binnen gehaald onder luid geroep van ‘Opium! Opium!’. Hoewel er onmiskenbaar romantiek en avontuur zit in het roken van een opiumpijp liggend in een hut, terwijl een Akha-vrouw je lome lichaam masseert, moeten de kwalijke gevolgen voor zulke gemeenschappen je er toch van weerhouden. Door de toegenomen vraag naar opium door toeristen raken dorpen steeds meer afhankelijk van opiumteelt en door het slechte voorbeeld raken meer en meer jongeren verslaafd.

Op een andere tocht, deels per fiets en verder te voet, arriveren we in een dorpje dat bestaat uit drie huizen, waar het lunchtijd blijkt te zijn. Als vanzelf sprekend moeten we binnen komen, waar we op een verhoogde zithoek in het bamboe huis de maaltijd delen met de mannen. De vrouwen en kinderen blijven beneden op de aarden vloer en hebben beduidend minder uitgebreid te eten dan wij…

Na de maaltijd roken de mannen een stickie en hebben we lol met Peter’s zware bergschoenen, die aan hun voeten wel aan een reus te lijken toebehoren. Hoe kunnen we deze mensen bedanken voor deze bijzondere gastvrijheid? De glimmende Filippijnse peso die ik nog in mijn rugzakje heb blijkt een schot in de roos en we zijn er zeker van dat die inmiddels, tussen de haast antieke, echt zilveren Franse francs uit 1947 op het hoedje van de gastvrouw prijkt.

Afzakkend naar het zuidoosten komen we als eerste grote plaats Luang Namtha tegen. Luang Namtha heeft niet veel te bieden, maar in de directe omgeving zijn talloze dorpjes van maar liefst zes verschillende minderheden. Hoewel de meeste mensen in deze dorpen niet meer traditioneel gekleed gaan, vinden we het toch interessant deze dorpen te bezoeken, te voet, per fiets en deels met de tuk-tuk. Ook zien we voor het eerst in ons leven een zijdespinnerij waar zijderupsen gekweekt worden.

Phongsali

Vrouwen met hoofdtooien vol kralen, kwastjes en munten

We gaan met de bus eerst naar Oudomxai, wat een grauwe, Chinees aandoende stad blijkt te zijn. In elk hotelletje dat we proberen wordt meer Chinees dan Lao gesproken. Maar we hopen op de volgende morgen als we de markt gaan bezoeken: daar moeten veel Hmong mensen te zien zijn.

Misschien zijn we te laat, want de markt is haast verlaten. Teleurgesteld lopen we naar het busstation om verder vervoer te gaan regelen en daar ontmoeten we mooi geklede Hmong-meiden, die verlegen maar ook wel trots voor ons willen poseren.

In Phongsali, de noordelijkste provincie van Laos, zou rond deze tijd een festival plaatsvinden. Dat willen we natuurlijk niet missen. We besluiten een auto met chauffeur te huren, zodat we wat meer tijd en vrijheid hebben om onderweg ook wat dorpjes te bezoeken.

Omdat het iets minder duur is, huren we een ‘anderhalve cab’ pick-up (achterbank zo klein en laag dat zelfs Laotianen met hun knieën tegen de oren zitten) en zonder airco. Maar een huurauto blijkt wel de moeite waard.

De weg leidt door beboste bergen. Waar nieuwe landbouwgrond vrijgemaakt moet worden, zijn de hellingen zwartgeblakerd met kaalgebrande boomstronken zo ver het oog reikt. Plotseling, in een bocht, houdt de chauffeur stil.

Een grote groep Akha vrouwen staat druk te discussiëren met een Lao man. Vóór hen liggen grote balen bast van de moerbeiboom (waar het natuurlijke sa-papier van gemaakt wordt). Wij verstaan niet waar het over gaat, maar zeker is dat de man veel te weinig biedt voor hun waar.

Demonstratief gaan sommige vrouwen op hun manden zitten en concentreren zich op hun katoen, die ze los uit de hand op een klosje spinnen. De discussie is nog lang niet over…

Wij rijden ondertussen verder en arriveren even later op de splitsing van wegen naar Muang Khua en Phongsali. Op deze plek, Sinxay of Pak Nam Noi genaamd, is een kleine markt waar Akha Pada vrouwen hun inkopen doen.

Iedere vrouw, ook de meisjes, dragen kleurrijke, met munten behangen schorten. In het bijzonder de hoofdtooi van de vrouwen, vol kralen, kwastjes en munten, is adembenemend mooi. Hoewel dit plaatsje er toe uitnodigt er te overnachten in het simpele guesthouse, zijn we ook nieuwsgierig naar de volgende dorpjes en rijden verder.

De route is geen moment saai, met afwisselend Hmong, Akha en Ikho dorpjes langs de weg. Tussen de dorpjes in zien we regelmatig stoere mannen met geweren, katapulten en – eigenlijk zonder uitzondering – een machete in een bamboe draagkoker, bungelend achter op hun heupen.

De wildstand in deze uitgestrekte wouden moet in de randgebieden zwaar te lijden hebben, gezien de aan touwtjes geregen vogeltjes, de pluizige soort wasbeer en de hertenbiefstuk die ons overal te koop worden aangeboden.

De chauffeur neemt graag lifters mee in de laadbak. ‘Ha! Een monnik! Dat is goed voor mijn karma.’ ‘Mag ik deze Laotianen ook meenemen? Dat is goed voor mijn portemonnee!’ En hij is sociaal rechtvaardig: minderheden mogen gratis mee, want die kunnen zich normaal gesproken de luxe van transport niet eens veroorloven. Een keer stappen twee Akha vrouwen in… tot ze onze witte gezichten door het achterruitje zien en hals-over-de-kop weer de auto uit vluchten.

Aan het eind van deze indrukwekkende dag bereiken we Ban Yo, een dorp dat bestaat uit een kruispunt, tien huizen, een restaurant en een guesthouse, dus alles wat we nodig hebben.

De plastic fles op het nachtkastje verraadt dat iemand de nacht ervoor te lui is geweest om in het donker het wc-hokje achter het huis op te zoeken en de muizenkeutels alarmeren ons dat we onze tassen met proviand goed moeten afsluiten.

De volgende morgen ontdekken we een viertal Ikho dorpjes langs de weg richting de Chinese grens, waar we bijzonder gastvrij worden ontvangen en meehelpen met de suikerriet-oogst.

De laatste twee uurtjes naar Phongsali gaan over een goede weg. De stad is zich al aan het opmaken voor het grote festival van de volgende dag.

Slechts met moeite kunnen we nog een kamer krijgen, want vanuit alle omringende provincies zijn vertegenwoordigers van minderheden naar Phongsali gekomen.

Dit jaar, ter ere van het Visit Laos Year, zal de parade groter zijn dan ooit.

De Nam Ou rivier afzakken

Van Phongsali langs Boeddhagrotten naar Luang Phabang

Vanaf Phongsali maken we een boottocht van drie dagen, helemaal de Nam Ou af naar Luang Phabang. Vanaf de markt in Phongsali nemen we een pick-up richting Hatsa. Vanaf Hatsa varen we de eerste dag tot aan Muang Khua.

De tweede dag van de reis gaat tot Muang Ngoi, of een half uurtje verder tot Nong Khiaw. Nong Khiaw is niet onaardig, maar tuk-tuks, bussen en motoren verbreken de stilte wel eens. Het oude Muang Ngoi is paradijselijk. Geen verkeer, een paar bamboe guesthouses, grotten en vooral volop bergen. Overal rondom zie je de kale rotswanden, met paden door de omringende bossen en naar stille dorpjes.

Vanaf hier kun je de volgende dag, of bij voorkeur een of twee dagen later, het laatste traject aanvaarden naar Luang Phabang.

Vraag vooral aan de bootsman of hij onderweg even wil aanleggen bij de Boeddha grotten van Pak Ou, gelegen in de monding van de Nam Ou in de Mekong. Ook Ban Xanghai, een heel toeristisch maar toch gezellig dorpje waar je traditionele weefgetouwen en een rijstwijn-distilleerderij kunt zien, is leuk voor een korte stop.

Luang Phabang

Slierten in fel-oranje gehulde monniken zwermen uit

De aankomst in Luang Phabang is sprookjesachtig. De ondergaande zon kleurt alles geelgoud, waardoor de historische koloniale gebouwen nog in volle glorie lijken.

De treden van de kade lijken wel een bordes dat naar een paleis leidt en we voelen ons alsof we een oude keizerstad of een bazaar binnenstappen. Eigenlijk klopt dat ook wel, want Luang Phabang is tenslotte de zetel van het Laotiaanse koninkrijk geweest en ook de handel bloeit er welig.

Hoewel er veel toeristen rondlopen, wordt het straatbeeld bepaald door de in fel-oranje gehulde monniken.

‘s Morgens vroeg, wanneer de straten nog gehuld zijn in de ochtendnevel, zie je de monniken uitzwermen door de straten, als oranje slierten, schuifelend langs in rijen knielende mensen (meestal vrouwen) die eerbiedig kleefrijst en ander voedsel in de bedelnappen leggen.

Lopend door de klinkerstraatjes van de oude stad proberen we ons te oriënteren op de tempels, maar bij de vijfde tempel raken we al in vertwijfeling.

En als we nog een andere tempel tegenkomen geven we het op en genieten simpelweg van de tempelpleintjes, de gouden Boeddha’s, de roodgelakte deuren met gouden schilderingen, drakentrappen en tempeltrommen en -gongs.

Maar ook de huizen zijn sfeervol, met allemaal wel een ander soort balkonnetje van hout, liefst met bloemen versierd. Niet voor niets heeft Unesco dit lieflijke stadje tot World Heritage benoemd.

Overal zijn jonge monniken bezig rondom of in de tempel, maar meestal leggen ze maar al te graag het werk neer. Nuttig ook voor hen, om wat Engels te oefenen. Als monnik kun je tenminste studeren en allemaal leren ze Engels. Een monnik sprak zelfs ook Nederlands en in accentloos Nederlands zei hij met een brede grijns tegen me: ‘Ik hou van jou!’

De Kuangsi waterval is een uurtje met de tuk-tuk buiten Luang Phabang, langs een landelijke route. Daar aangekomen is het heerlijk ontspannen aan de voet van de waterval, die over een compositie van stenen ‘rokken’ naar beneden valt. Avonturiers kunnen naar boven klimmen en heerlijk afkoelen in een van de bassins.

Vang Vieng

Hoge rotswanden rijzen op, zo ver het oog reikt

We gaan met de bus naar Vang Vieng. De vergezichten onderweg, terwijl de bus zich puffend en steunend door de bochten omhoog probeert te trekken, zijn adembenemend mooi. En net als we vrezen dat onze zitbeentjes door het vel van onze billen heen slijten, begrijpen we door het geroezemoes en de blikken naar alle buitenlanders in de bus, dat we er zijn: Vang Vieng.

Dit ongetwijfeld eens slaperige dorpje heeft zo’n 25 pensions en evenzoveel restaurantjes. Als we richting de rivier lopen, begrijpen we waarom: het uitzicht is overweldigend, met hoge rotswanden die achter de kristalheldere, kabbelende rivier oprijzen, zo ver het oog reikt.

Toeristen komen hier relaxed dobberend in binnenbanden de rivier afzakken, vissers gooien hun platte, ronde netten in het water, dorpsmeisjes wassen hun lange, zwarte haar en toeristen zitten op de terrasjes aan het water al deze taferelen in zich op te nemen, onder het genot van een fruitshake of Lao bier.

Even later verdwijnt de zon oranje-rood achter de kale bergtoppen. Enorme zwermen vleermuizen zien we in de verte als donkere regenwolken wegzweven.

De volgende dagen ontdekken we nog meer van de schoonheid van dit gebied. Overal zijn grotten, sommige met kristalhelder water waar we af kunnen koelen van de verzengende hitte.

We lopen door de rijstvelden naar kleine dorpjes, maken een kanotocht over de rivier die in een kloof tussen de bergen door kronkelt. Kinderen komen overal nieuwsgierig aanhollen om ons te groeten, zelfs als ze eigenlijk druk bezig zijn met glijbaantje spelen in de gele modder.

Vientiane

Een groot dorp, met slechts één kruispunt met stoplichten

Na alle rust en natuur valt het ons zwaar de rugzakken weer op te binden en in de pick-up te klimmen om naar Vientiane te gaan. Als we ergens geen zin in hebben, is het een hectische, lawaaierige hoofdstad met gehaaste mensen en ronkend verkeer.

Maar Vientiane lijkt een groot dorp, met slechts één kruispunt met stoplichten. Fietskarren en brommers met hele families erop vormen het straatbeeld.

De stad is langgerekt, gelegen langs de Mekong. Overal zijn simpele terrasjes en eetstalletjes. De sfeer is loom en dromerig, en tegen de avond wanneer het afkoelt en de zon zich in het water van de Mekong laat zakken, schuiven steeds meer mensen aan aan de gammele tafeltjes voor een Lao bier en een snack.

De tempels van de stad ademen dezelfde serene rust uit die in heel de stad heerst. De oudste nog bewaard gebleven tempel, Wat Sisaket, is zacht okergeel met terracotta warmrode dakpannetjes. De hof is ommuurd door een galerij, waar in duizenden nisjes even zo vele Boeddhabeeldjes geplaatst zijn. Grotere Boeddha’s houden, al mediterend, onverstoorbaar de wacht.

 

Daar tegenover ligt de Ho Prakeo, de koninklijke hal die eens de legendarische smaragden Boeddha huisvestte. Helaas is die in een van de vele oorlogen met de Siamezen gestolen en naar Thailand overgebracht. Gelukkig blijven er nog genoeg mooie beelden over.

Het leukste is het rondstruinen op de dagelijkse vers-markten. Met een mengeling van verbazing, nieuwsgierigheid en afschuw komen we erachter wat de mensen in Laos allemaal eten: krekels, gefermenteerde (voor ons gewoon rottende) vis, ingewanden, varkensneuzen en… kikkers!

Voor we Laos achter ons laten, maken we nog een laatste tocht met een brommertje door de omgeving van Vientiane. Die laatste beelden zijn symbool geworden voor onze herinnering aan Laos: lachende en stralende mensen. ‘Pop kan mai!’ ‘Tot ziens!’

 

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!
Banner Stem & Win