×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Noord-Sumatra II

Batam, Medan, Bukit Lawang, Parapat, Nias, Hinako eilanden

Reisverslag: Jan Kasteelen
Foto's: Jan Kasteelen

Medan groeit uit tot een drukke metropool maar even verderop zit je al in het oerwoud. Nias, 125 km uit de westkust van Sumatra, heeft palmenstranden achter een bulderende branding. De nabij gelegen Hinako eilanden zijn ook al een betoverende locatie. Alleen de gids, is die wel te vertrouwen…

Batam groeit al vanaf de jaren zeventig economisch naar Singapore toe, mede door zijn strategische ligging. Tegenwoordig wordt Batam druk bezocht door inwoners van Singapore voor vakantie en belastingvrij winkelen.

Terwijl de noordkust een toeristenoord aan het worden is, ligt in het centraal gelegen deel van het eiland een industriepark, waar firma’s uit Japan, Amerika en Europa fabrieken hebben gevestigd.

We laten ons door een taxi naar Nagoya brengen, zo’n halfuur rijden het binnenland in.

De volgende middag rijden we naar de hoogste heuvel van de stad waar we uitzicht hebben op de baai met de wolkenkrabbers van Singapore op de achtergrond.

De wandeling terug voert langs primitieve kampongs, waar de woninkjes uit eenvoudige materialen zijn vervaardigd zoals golfplaat en gevlochten bamboe.

Na twee dagen Batam vliegen we naar Medan. Deze stad kwam tot bloei nadat de Nederlandse ondernemer Jacob Nienhuys in 1862 toestemming van de Sultan kreeg voor het verbouwen van tabak. De vulkanische grond bleek hiervoor zeer geschikt, zodat dekbladen uit Deli wereldberoemd werden. Hierna begon de aanplant van rubberbomen, oliepalmen en theestruiken waarvoor rond 1925 meer dan een miljoen hectare oerwoud is gekapt.

Na de Japanse bezetting is er van de plantersstad weinig meer over dan een handvol koloniale gebouwen, moskeeën, tempels en een paleis; ze is op weg een drukke metropool te worden.

We bekijken het oude postkantoor met z’n fraaie Jugendstil-versieringen en gebrandschilderde glazen, dat wel een grondige opknapbeurt kan gebruiken.

De uit 1906 daterende Mesjid Raya moskee is door een Nederlandse architect ontworpen naar Marokkaanse en Turkse voorbeelden en steunt op Italiaans-marmeren zuilen.

De volgende ochtend gaan we op pad met Saleh en Jerry. We steken de Bohorokrivier over met een boot die door een veerman middels een touw naar de overkant wordt getrokken.

Niet lang daarna komen we bij een plek in het woud waar tientallen toeristen met camera’s in de aanslag staan om recent losgelaten orang oetans die hier worden bijgevoerd te filmen. Al gauw zien we een moeder met jong tegen zich aangeklemd verschijnen om haar rantsoen bananen in ontvangst te nemen.

We lopen verder, terwijl Saleh en Jerry vertellen over oude woudreuzen, mossen, varens en insecten die het ecologisch evenwicht in het dichte woud bepalen. We zien termieten, die over een afstand van 25 meter druk heen en weer lopen. Ze laten ons de bast van de kinineboom proeven (bitter) die volgens hen beter tegen malaria is dan onze Lariam-tabletten.

We komen bij een open plek waar twee Deense toeristen op ons wachten. De tocht gaat verder door steeds dichter bebost gebied waarbij pittig geklommen en gedaald wordt. Bij één van die afdalingen valt de Deen en tuimelt zo’n tien meter naar beneden, begeleid door angstig gegil van zijn vriendin. Het loopt goed af, maar de schrik zit erin. We vervolgen onze weg door een kronkelende beek.

Toch is dit ook niet zonder gevaar, daar de rotsen en de met alg begroeide keien spekglad blijken. Ik voel op m’n armen en benen venijnige beten, waarna ik enkele kronkelende bloedzuigers van me afsla. Er zit er ook een in m’n hals, die ik niet kan verwijderen, maar Paul verlost me ervan.

Parapat - Gunungsitoli (Nias)

Van lantarens voorziene vissersboten

Op een plein in Parapat is een festival dat ééns in de vier jaar plaatsvindt en waar anak muda’s (vrijgezellen) aan de vrouw kunnen geraken.

De dames zien eruit als folkloristische poppen: zwaar opgemaakt met een kunstwrong in de nek en in hun mooiste sarong en kabaja, terwijl de mannen hun zondagse pak en een songket puntmuts dragen.

Eén van de dames daagt de heren uit met een koperen schaal waarop bankbiljetten liggen met daarop pisangs als presse-papier. Een traditionele muziekgroep zorgt voor opzwepende klanken. De heren bewegen op dit ritme richting dames, die dan worden opgejaagd als wild.

Ons balkon biedt uitzicht op het Tigarajaplein met veerhaven. Vanaf de overkant horen we het ketsen van biljartballen in een speelzaal. Verder weg zingt een stel jongens krontjong melodieën, begeleid door een akoestische gitaar. De solo-zanger gaat zó fanatiek tekeer dat z’n stem regelmatig overslaat. De honden in Parapat janken van alle kanten mee.

De volgende ochtend rijden we met Ringo en Abdul naar Lumbunggarago. Zo zien we hoe groot het Tobameer is, want na een aantal uren rijden in zuidelijke richting zien we nog steeds de blauwe contouren van het meer aan onze rechterzijde.

Ringo vertelt over de laatste heerser van dit gebied. Sisingamangaraja XII werd gedood tijdens een gevecht met Nederlanders in 1907 na een guerrilla-oorlog van dertig jaar, waarbij vele dorpen werden platgebrand. Een potsierlijk monumentaal graf in Bakkara Luban is alles dat hieraan herinnert.

De busrit van Parapat naar Sibolga is afmattend. In Sibolga word ik aangesproken door Bangun, die ons een hut aanbiedt op de veerboot naar Gunungsitoli op Nias. Die avond brengt hij ons naar de veerboot. Ik kan niet zien of er smeergeld aan de havenmeester wordt overhandigd, maar helemaal onschuldig lijkt het niet.

De honderden andere passagiers zitten op het boven- of benedendek. Een groepje jongeren heeft een transistorradio bij zich waaruit popdeuntjes klinken. Een gezin doet alsof het een picknickuitstapje is. De dames rollen kleden uit en halen pinda’s in de dop, vruchten, kroepoek, koekjes en andere snacks te voorschijn, terwijl de mannen de ene na de andere krètèksigaret opsteken.

Na een uur heeft onze boot de baai van Sibolga verlaten en kan ik vanaf de bovenste kooi van het stapelbed door de patrijspoort in de verte de vele van lantarens voorziene vissersboten zien.

Ik geniet ondanks de deining, maar voor Paul, niet geheel hersteld van een ingewandsstoornis, is het niet echt comfortabel. Het (hurk)toilet naast onze hut nodigt niet echt uit om er te vertoeven en de stank is vreselijk.

Ik word wakker van een onverstaanbare stem die uit de speakers krast. We zijn in de haven van Gunungsitoli, dus sluiten we ons aan bij de lange stoet slaperig uitziende mensen in de richting van de loopplank.

Gunungsitoli - Telukdalam - Gunungsitoli

De weg is een keienpad met gaten

Door z’n onbegaanbaarheid en oorlogszuchtige bevolking was Nias eeuwenlang geen populaire reisbestemming. Bovendien stond dit eiland, 125 km uit de westkust van Sumatra, bekend als een brandhaard van malaria. Het bleef lang geïsoleerd van de buitenwereld en ontwikkelde een eigen cultuur. De inwoners, die zich Ona Niha-kinderen noemen, lijken inderdaad op kinderen met hun gemiddelde lengte van zo’n 1.50 meter.

Vanaf 1665 kwamen de Nederlanders hier slaven kopen. Onder druk van de Engelsen werd in de 19e eeuw de slavenhandel afgeschaft, het startsein voor de Nederlanders om het eiland te kerstenen.

De weg naar Telukdalam is een keienpad met gaten. Behalve het voortdurende gebrek aan financiële middelen blijkt er ook een andere oorzaak voor de belabberde staat van de weg te zijn.

Niet lang geleden is er nog oorlog gevoerd tussen het noorden en zuiden van het eiland waarbij doden zijn gevallen. De motivatie om de weg te vernieuwen is daarna tot het nulpunt gedaald.

De chauffeur heeft een cassetterecorder die voornamelijk gebrom produceert. Paul geeft hem een cassette met muziek die hij en ik in vervlogen tijden met onze band hebben opgenomen. Tot ieders verbazing brengt deze tape wèl normale klanken voort en al klappend, zingend en fluitend vervolgen we onze weg.

In Telukdalam brengt de chauffeur ons naar een aan het strand gelegen eenvoudig hotel. Te moe om verder te zoeken nemen Paul en ik hier onze intrek.

Ons balkon biedt uitzicht op het strand en de hoefijzervormige baai. De uitbater van het complex, een klein mannetje, bijna een lilliputter, komt huppelend naar ons toe en stelt zich voor als Océ. Hij belooft ons verblijf zo aangenaam mogelijk te maken, extra gemotiveerd omdat wij de eerste gasten in lange tijd zijn.

Die avond zitten we op ons balkon te kijken en te luisteren naar een onweersbui waarvan de flitsen tussen de palmsilhouetten door een spookachtig licht verspreiden, maar waarvan het geluid niet te onderscheiden is van dat van de bulderende branding.

‘s Ochtends scharrelt een kudde geiten beneden ons balkon tussen de papajabomen, op zoek naar iets eetbaars. De broer van Océ, Jan, brengt ons een enorme papaja en vraagt of we zin hebben in een vistrip met een prahu.

De volgende dag komt Jan met een prahu voorzien van buitenboordmotor. In de branding stappen we in het smalle vaartuig, met veel moeite ons evenwicht bewarend. Het blijkt dat Jan dit niet vaak doet, want hij zit te prutsen met de motor die herhaaldelijk afslaat en van snorkelen heeft hij helemaal geen kaas gegeten.

Hij zet ons buiten boord op een plek die zó diep is dat er onder water niets te zien valt. Als ik weer boven kom en naar de boot terug wil zwemmen, zie ik tot m’n schrik dat deze door de stevige golfslag een flink eind is afgedreven, zodat het nog een heel geploeter is om weer in de buurt te komen.

Paul zwemt terug naar de kant. Ik blijf met Jan achter in de prahu om te vissen. Met de handlijn vangen we samen zo’n tien goudmakreeltjes.

Op onze laatste dag hier brengen Océ en z’n broer ons achterop hun brommers naar Bawomataluo, ‘zonneheuvel’. Als de brommers niet verder kunnen, beklimmen we een stenen trap van honderd treden totdat we op de hoofdstraat komen die geplaveid is met grote klinkers.

Tussen de karakteristieke woningen staat een imposante Ruma Raja – stadhuis – waarvoor een twee meter hoge taps toelopende stapel stenen staat. De traditie is dat de mannen hier overheen springen. Zij oefenen dit vanaf hun kindertijd regelmatig om goed in vorm te blijven voor het geval van oorlog; tegenwoordig om er geld voor te krijgen van toeristen.

Terug in onze wisata roepen we Océ om af te rekenen. We hebben in Océ’s kasboek genoteerd wat we hebben gebruikt. Maar nu Océ zelf in zijn kasboek schrijft, krast en rekent, komt hij op een veel lager bedrag uit dan wij hebben berekend: hij kan nauwelijks schrijven, laat staan rekenen. We willen hier geen misbruik van maken, dus Paul noteert de achterstallige huur en consumpties netjes in het kasboek met de juiste bedragen er achter.

De volgende dag brengen Jan en Océ ons achterop de brommer naar Telukdalam waar ze ons afzetten bij een uitpuilende minibus. Ik begin al te zweten als ik het zie en als ik dit tegen Jan zeg, loopt hij naar een vrachtwagen. Daardoor kunnen we even later plaatsnemen voorin de cabine naast een aardige chauffeur.

Tijdens het eten die avond in Gunungsitoli komt een kamerjongen naast ons zitten. Hij wil weten waar we op Nias zijn geweest. Daarna vraagt hij: ‘Nog nooit op de Hinako eilanden geweest?’ Op een landkaartje van Nias wijst hij op een paar speldenknoppen ten westen van Sirombu. Hij raadt ons aan naar Bawa te gaan.

Hinako eilanden - Sibolga

Een reusachtige golf doorweekt ons in één klap

De volgende ochtend wachten we in het donker op de bus. Met wat passen en meten kunnen we er nog nèt bij en terwijl de dageraad boven zee voor een betoverend schouwspel zorgt, zet de bus zich in beweging.

Bij het eindstation in Sirombu is een kleine warung, waar we in gesprek raken met Herman. Hij is op weg naar Bawa en als we mee willen, moeten we hem volgen naar de steiger, waar een sloep ligt die elk moment kan vertrekken.

Daar blijkt het door de heftige deining een hele toer om aan boord te komen. Herman doet het voor en nadat we onze bagage hebben overhandigd, springen we op het dek van de sloep. In de benedenruimte staan banken waarop wij plaatsnemen, terwijl een jonge vrouw in bruidskleding en haar vader naast ons komen zitten.

Na een kwartiertje varen zien we in de verte een paar blauwe schimmen op de ruige zeevlakte, begroeid met talloze palmbomen. Het eerste eiland is Hinako, waar de hele eilandengroep naar vernoemd is. Nadat passagiers zijn uitgestapt en nieuwe vracht geladen is, varen we in een half uur verder naar Bawa. Omdat hier geen goede accommodatie is, varen we door naar Asu.

Weer op zee worden we verrast door een reusachtige golf, die ons in één klap doorweekt. De schipper, die er natuurlijk niets aan kan doen, betuigt ons zijn spijt.

De zee is hier een stuk ruiger. Daarom vaart de schipper z’n sloep een stuk het strand op, waarna zijn maatje en Herman van de boeg afspringen, het ankertouw pakken en dit om een overhangende palmboom wikkelen. Nadat ik mijn rugzak aan Herman heb gegeven, spring ik ook.

Maar mijn sprong is slecht getimed, zodat ik in zee terechtkom en kopje onder ga. Bij het bovenkomen merk ik dat ik niet bij de boot kan wegkomen. M’n rechterbeen is verward in het ankertouw. De sloep zal met de volgende hoge golf mijn richting uit geslingerd worden, met alle risico’ s van dien. Ik weet me te bevrijden en klauter haastig het strand op.

Herman brengt ons naar een primitieve bamboehut waar hij naar binnen gaat. Even later komt hij te voorschijn, gevolgd door een man en een vrouw. We kunnen de ernaast gelegen hut betrekken.

Ondanks de betoverende locatie voelen we ons allerminst op ons gemak op Asu. Herman, van wie we min of meer afhankelijk zijn, vertrouwen we niet.

We zeggen de volgende ochtend dat we weg willen. Als we hem geld geven, zegt Herman, vaart hij vandaag naar Hinako met de speedboot en zal ons daarna ophalen in een sloep voor de terugtocht naar Sirombu.

Zo zitten we die middag te turen over de ruige zee of er al een bootje in aantocht is. Maar de enige boot die we zien, blijkt een visserssloep te zijn die voor de kust haar netten uitgooit.

Tegen schemer gaat Paul het eiland rond om te informeren naar Herman. Het blijkt dat hij helemaal niet is uitgevaren die middag. Paul treft hem aan met een stel vrienden, waarbij het lijkt alsof hij bezig is ons geld te vergokken. Paul eist ons geld terug en krijgt het ook nog.

Die avond eten we bij een Australisch stel, Ruby en Shannon, die een clandestien restaurantje hebben. Ruby vertelt dat de speedboot – de enige zeewaardige boot op het eiland – van onze buurman is, de huisbaas van ons onderkomen.

Maar we zijn nog niet van Herman af. Nadat we met onze buurman hebben gesproken, zien we Herman met een vriend aankomen. Hij zegt dat hij de enige op het eiland is die bepaalt of er gevaren wordt en hoeveel dat kost.

De volgende ochtend komt de vader van de buurman ons vertellen dat we naar het strand moeten voor de terugtocht naar Sirombu. Nadat we aan boord zijn gesprongen stuift de speedboot er vandoor en al laverend weet de schipper z’n ijzeren schuit over de schuimende brekers te koersen.

Een eindje uit de kust gaat de branding over in huizenhoge golven, afgewisseld door immens diepe dalen. Maar de schipper weet op de golftoppen te blijven door zig-zag te varen en zo nu en dan snelheid te minderen als een hoge golf ons dreigt te overspoelen. Na een kwartiertje zien we de contouren van Nias en we zijn blij als we vaste grond onder onze voeten voelen en afscheid kunnen nemen van Herman en zijn maat.

Na een beangstigende busrit arriveren we in Gunungsitoli. We bemachtigen een plaats op de veerboot naar Sibolga en maken de oversteek slapend op een gehuurd matje onder de sterrenhemel.

De tocht van Sibolga naar Pekanbaru, van waaruit we naar Batam vliegen, is een vermoeiende rit van dik vijftien uur. We blijven nog twee dagen in Batam voordat we via Singapore weer naar huis terugvliegen. Jan Kasteelen begon zijn reis door Indonesië eerder Noord-Sumatra I.

Banner Stem & Win

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!
Banner Stem & Win
Banner - Stem & Win