Naast culturele toppers als het Egyptisch museum, de piramides en de tempels, heeft Egypte imposante landschappen: desolate witte en zwarte woestijnen van zand, kalk en basalt met een bizarre rotsformaties. Buiten de Nijldelta en de oases groeit echt helemaal niets.
Na aankomst in Caïro gaan we met onze gids Houssam en alle groepen toeristen samen in colonne – met politiebegeleiding – naar downtown Caïro. Het lijkt een beetje overdreven, maar sinds de aanslagen in 1997 is dit een standaardprocedure. Er is nog altijd een groep die de regering probeert te raken via de belangrijkste bron van inkomsten: de toeristen.
Je mag in het Egyptisch Museum opnamen maken; een kaartje voor een videocamera is tien keer zo duur als dat voor een fotocamera. Er is even een discussie of mijn digitale fotocamera wel of niet een videocamera is, maar ik weet ze te overtuigen dat het een fotocamera is.
Op de eerste verdieping bevinden zich onder andere het dodenmasker van Tut Ank Amun en een grote verzameling opgegraven beeldjes. Voor de mummiekamer moet je apart betalen, maar hij valt tegen.
Op de benedenverdieping vind je veel grote beelden en sarcofagen. Ze zeggen dat als je alles wilt zien je 6 maanden nodig hebt. Het is inderdaad héél groot doch na ruim twee uur gaat alles op elkaar lijken. Ik houd met museum verder voor gezien.
We nemen met vijf man een taxi naar de markt bij Souk Mansour, een wirwar van nauwe straatjes waar van alles wordt verkocht. Veel is voor toeristen bestemd, maar er zijn ook goederen voor de Egyptenaren zelf: schoenen, waterpijpen, er is zelfs een straatje waar men brandkasten verkoopt.
Als we teruglopen komen we langs verkopers van sigaretten en een vreemd soort holle witte staafjes. Het blijkt zoetigheid te zijn. Ik koop een zakje voor een pond. Ze smaken enigszins naar kaneel.
Het verkeer in Caïro is chaotisch. Oversteken is een kunst. Je moet een gaatje zoeken en dan baan voor baan over zien te steken. Het doet me een beetje denken aan een computerspelletje waarbij je een kikker baan voor baan door een rijdende verkeersstroom moet zien te loodsen.
Het verschil is dat in Caïro de banen niet zo duidelijk zijn. Ze staan wel op het wegdek geschilderd, maar men trekt zich er niet altijd evenveel van aan. Net zomin als van verkeerslichten die op rood staan.
De auto’s langs de kant van de weg staan letterlijk bumper tegen bumper geparkeerd. We zien iemand die weg wil de auto’s achter hem een eindje opzij drukken. Er is veel politie op straat. Soms wel drie agenten per kruispunt. Velen hebben een armband met ‘toeristen politie’. Egypte kent een dienstplicht en iedereen heeft de keuze tussen 2 jaar in het leger of 3 jaar bij de politie.
Als we naar de oude stad willen mogen we er niet in. Er is een protestdemonstratie tegen de Amerikaanse steun aan Israël. De politie heeft uit voorzorg oud Caïro voor toeristen afgezet.
De Citadel is wel open, alhoewel ‘open’ hier betrekkelijk is. Bij veel ruimten worden we tegengehouden en teruggestuurd. De Mohammed Ali moskee en twee musea zijn wel open.
We proberen terug te lopen via de islamitische wijk en komen terecht in City of the Dead, zoals de noordelijke begraafplaats wel genoemd wordt. Hier zijn huizen voor de doden gebouwd. Het ziet er uit als een vrijwel verlaten plaatsje, maar als je in de huizen kijkt zie je dat er graven in de huizen zijn. De Egyptenaren komen hier regelmatig hun dode familieleden opzoeken en blijven dan ook eten en slapen in de huizen.
De dodenstad Saqarra is in de woestijn gebouwd om de vruchtbare Nijlvallei optimaal te kunnen benutten voor landbouw. Hier begroef men koningen en andere belangrijke mensen. Ook de piramide van Djoser staat er, de eerste trappenpiramide.
Toen men Djoser had begraven dekte men het graf af met een grote steen. Die bleek van een afstand niet te zien. Dus bouwde men een tweede laag stenen op het graf. Doch het graf was nog steeds niet zichtbaar. Pas na de zesde laag was men tevreden. Zo zou de trappenpiramide zijn ontstaan.
De buitenste laag was oorspronkelijk kalksteen. In de loop der jaren is de kalksteen afgebrokkeld en naar beneden gevallen, dan wel geroofd door de lokale bevolking en gebruikt voor huizen.
Omdat we de piramide van Djoser niet in kunnen, brengen we een bezoek aan het graf van Teti. Hier kunnen we gebukt een soort kippenladder af tot we in de grafkamer komen.
We bezoeken het plateau van Gizeh. Hier liggen de piramides van Cheops (Khufu), Chephren (Khafre) en Mycernius (Menkaure), vader, zoon en kleinzoon. We gaan de piramide van Khafre in en moeten gebukt door een 1.5 meter hoge gang die schuin naar beneden loopt. Mensen die naar buiten komen roepen opgelucht: ‘Aah lucht!’ iets wat mijn stemming niet bepaald verbetert.
Met elke stap wordt het warmer en benauwder. Twee Engelse meisjes voor mij gaan halverwege terug, ze zien het niet langer zitten. We komen op een vlak stuk waarbij het plafond steeds lager wordt naarmate we verder lopen. Dan gaat het weer omhoog. We komen in de grafkamer, waar een sarcofaag staat en een Egyptenaar die constant op luide toon verkondigt wat er te zien is – en tevens baksjies (fooi) opstrijkt.
Vlak bij de piramiden ligt de Sfinx. Een leeuwenlichaam met het hoofd van Chephren. Er volgt een discussie met de gids over de makers van de Sfinx.
Wij hoorden op Discovery Channel dat de Sfinx mogelijk door een nog oudere civilisatie gebouwd is. De gids ontkent dit omdat er nooit sporen van een oudere beschaving gevonden zijn. Maar men weet niet zeker wie met de kop wordt uitgebeeld en waarom de sfinx niet in lijn met de drie piramiden ligt.
‘s Avonds gaan we met een groepje eten in een klein restaurantje. Een menukaart is er niet. We krijgen een maaltijd van rijst, macaroni en linzen. Het ziet er vreemd uit en ik zou het zelf nooit hebben gekozen, als het mij niet was aangeraden door Houssam. Voor drinken uit blik moet de eigenaar even naar de plaatselijke supermarkt.
We rijden met een busje in vier en een half uur naar de oase van Bahariyya. Er rijdt een gewapende politieman mee voor onze veiligheid.
Buiten Caïro worden overal nieuwe voorsteden gebouwd om mensen uit de stad te trekken. De jongeren willen echter niet weg uit Caïro, omdat daar het meeste werk te vinden is.
De weg naar de oase voert over hobbelig asfalt. Op diverse plaatsen is men onderweg nog bezig met asfalteren. In de oase wordt het busje verruild voor twee jeeps. Hiermee gaan we het gebergte in. Dit deel van Egypte bestaat hoofdzakelijk uit zand en basalt. Het zwarte basalt geeft het landschap een desolate aanblik. Hier groeit echt helemaal niets.
Regelmatig heeft een van de twee jeeps pech. We denken dat ze het er om doen, maar als ze wat zorgelijk beginnen te kijken als onze jeep ook al niet wil starten, vermoeden we dat de jeeps gewoon echt in een slechte staat zijn.
Als de tweede jeep helemaal niet meer wil lopen wordt hij door onze jeep gesleept met een naar ons idee veel te dun touw. We zijn bang dat het ieder moment kan knappen. Wonderwel gaat het goed tot onze overnachtingsplaats in de oase. Een kleine nederzetting van simpele hutjes voor toeristen.
De volgende dag rijden we verder met de jeeps door de oase en de dorpjes die daarin liggen. We hebben het gevoel dat we de dorpsgek als chauffeur hebben. Zijn specialiteit is het onverwacht nemen van zandheuvels op volle snelheid. De jeeps doen het een stuk beter. We hebben slechts twee keer pech.
De tocht voert langs Crystal Mountain. Het gebergte bestaat hier uit duidelijk zichtbare kristallen. Ik zoek een paar mooie exemplaren als souvenir.
Ons reisdoel voor vandaag is de witte woestijn. Deze dankt zijn kleur aan de kalk in de grond. Boven de grond steken diverse bizarre vormen die door het schurende zand zijn uitgeslepen. Met enige fantasie kan men paddestoelen en een dromedaris ontdekken.
We maken een wandeling door dit bizarre maanlandschap naar een hoger gelegen punt, van waaruit we een zonsondergang hopen te zien. Op het laatste moment gooien wolken echter roet in het eten.
Tegen zes uur in de ochtend ontwaak ik in mijn slaapzak in de witte woestijn. Enkele van mijn reisgenoten zijn al op. Ik ben op tijd wakker om de zon op te zien komen.
Onderweg naar de Dakhla oase komen we langs het vervallen dorp El Qasr. De huizen zijn gemaakt van ongebakken klei die in de zon is gedroogd. Je kunt er huizen van bouwen want het regent hier eigenlijk nooit.
El Qasr geeft een goed beeld hoe men vroeger leefde. De vrouwen moesten binnenblijven en voor de kinderen zorgen.
Voor de kleine ramen zitten tralies waardoor men net naar buiten kan kijken. De vrouw moest wel zorgen dat niemand haar gezicht zag. Als dat gebeurde en die persoon vertelde het aan haar man, dan kon hij besluiten om van haar te scheiden, want zij was geen goede vrouw. Ze had immers haar gezicht aan een andere man laten zien.
We overnachten in het bedoeïendorp el-Dehouze. De hutjes zijn gemaakt van riet. We kunnen hier in ieder geval douchen. Het water komt uit een tank op het dak van een betonnen gebouwtje. Naarmate we zuidelijker komen, wordt het ook warmer. De middagtemperatuur is nu ongeveer 35 graden Celsius.
Vanuit onze slaapplaats lopen we naar de ‘stal’ van de kamelen, we gaan een tochtje maken. Alle kamelen gaan mee, niet alleen die ons te dragen. Er zijn ook een paar kleintjes bij. De kamelen stinken. Misschien omdat sommige zich door de stront hebben gerold, zo te zien.
Na anderhalf uur komen we bij een natuurlijke heetwaterbron. Hier kunnen we zwemmen. In het midden komt het water bubbelend omhoog. Er is geen bodem, maar je wordt door de kracht van het water omhoog gestuwd. Het water is 28 graden en ijzerhoudend. Aan de rand is alles bruin van het ijzer.
Waar je nog kunt staan is drijfzand. Je zakt er tot je knieën in weg. Als we uit het water komen blijken onze voeten ook bruin van het ijzer te zijn geworden.
‘s Middags gaan we verder met de bus. De tocht voert langs de Hebis tempel in de Kharka Oase. Deze Perzische tempel wordt bedreigd door het grondwater. In een poging de tempel te redden is men begonnen hem af te breken en 5 km verderop weer opnieuw op te bouwen. Na drie jaar kwam men er achter dat het niet mogelijk was om hem opnieuw op een andere plaats op te bouwen. Dus bracht men het reeds verplaatste stuk terug naar de originele plaats. Er wordt nog gezocht naar een oplossing voor het grondwater.
We overnachten in het dorpje Prevda. We slapen er in tentjes op een grote zandvlakte in de oase. Het is ‘s avonds zwoel warm weer, dus sommigen slapen liever buiten de tent.
Vanuit de Al-Kharga oase is het 350 km naar Luxor. We rijden over een voormalig militaire weg. Als we rond het middaguur in Luxor aankomen is de eerste gang naar de douche. We laten onze kleren wassen in het hotel. Daarna op naar het zwembad op het dak van het hotel.
Als het wat koeler wordt aan het eind van de middag, ga ik de tempel van Luxor bekijken. Eigenlijk is het een heel tempelcomplex. De totale lengte is nu 1500 m, maar inclusief de oorspronkelijke toegangsweg was het 3 km. De tempel is niet in een keer gebouwd en je treft dan ook diverse bouwstijlen aan. Vrijwel alle muren en pilaren zijn voorzien van hiërogliefen. Sommige zijn geverfd alhoewel de kleur in de loop van de tijd is verbleekt.
Op het terrein lopen zwerfhonden. Op het moment dat vanaf de minaretten wordt opgeroepen tot gebed zetten ze het allemaal op een blaffen. De islam is aan honden niet besteed.
Het mummificatie museum is klein, doch groot in prijzen. Vooral de prijs om een digitale camera mee te mogen nemen gaat me echt te ver. Het museum is op zich heel aardig, met mummies van mensen en dieren. Ook zijn werktuigen te zien die gebruikt werden bij het mummificeren, zoals een mes om een opening in de schedel te maken en een lepel om de inhoud van de hersenpan leeg te lepelen.
Alvorens de Vallei der Koningen te bezoeken, brengen we een bezoek aan de tempel van koningin Hatshepsut. Dat een vrouw farao wordt is heel bijzonder. Het is haar gelukt omdat haar neef nog maar 9 jaar oud was toen hij de troon moest bestijgen. Ze heeft hem naar een school annex gevangenis gestuurd en zelf de macht gegrepen. Zij doste zich uit als een man, inclusief een valse baard.
Vervolgens bezoeken we in een zinderende hitte de Vallei der Koningen. We bezichtigen drie tombes. Een half complete, een lange (diepe) en een met mooie wandschilderingen.
In de Vallei der Koningen ligt ook de tombe van Tut Ank Amon. Dit is een van de weinige die niet geplunderd is. Dit is te danken aan de luiheid van de gravers van de tombe van Ramses VI. In plaats van het gedolven gesteente helemaal uit de vallei te dragen, dumpten zij het op het graf van Tut Ank Amon. Hiermee werd het graf onzichtbaar voor grafrovers.
Vlak bij de Vallei der Koningen ligt de tempel Deir Al Madina. Deze is bijzonder omdat de gravering in de muren zeer diep is. Op sommige plekken wel de lengte van een hand.
We nemen de ferry naar de overzijde van de Nijl en na enig zoeken vinden we het restaurant dat ons is aanbevolen. Er worden allerlei groentegerechten op tafel gezet. We kunnen hierbij ieder nog twee vleessoorten kiezen uit een lijst die de eigenaar opnoemt in een wonderlijke combinatie van Engels en Frans. De gerechten komen naar mijn idee uit verschillende landen en smaken uitzonderlijk goed.
We vertrekken van Luxor naar Aswan in het zuiden van Egypte. Dit is alleen toegestaan onder politiebegeleiding in konvooi. Het konvooi vertrekt zeer vroeg. Voor en achter jeeps met bewapende politie. Telkens als we door het chaotische rijgedrag van de Egyptenaren dreigen vast te komen te zitten, zet de politie de sirene aan. Waarschijnlijk om de aandacht van eventuele kidnappers te trekken.
In de middag bezoeken we de botanische tuinen op Kitchener’s eiland, in de hoop hier wat koelte te vinden. De tuinen zijn rond 1890 aangelegd door Lord Kitchener. Er zijn planten vanuit de hele wereld verzameld, maar vooral veel palmbomen. Tussen de planten lopen vogels als de witte ibis, katten en een enkele hond.
We eten bij een Nubische familie thuis. Hier in Aswan wonen veel Nubiërs. Met hun donkere huid vormen zij een brug tussen Egypte en Afrika. Ze komen van oorsprong uit het gebied tussen Aswan en Soedan, doch dit gebied is ondergelopen door de bouw van de dam. Na het eten stallen ze kralenkettingen uit die je kunt kopen. Hiervoor is echter geen belangstelling. Een aantal medereizigers laat wel een henna tatoeage zetten.
Na het eten bezoeken we de soek (markt) op zoek naar een paar T-shirts. Het afdingen lukt de ene keer beter dan de andere. De verkopers trekken hun hele repertoire open om de prijzen op te schroeven.
Vandaag huren we een busje met chauffeur en gids voor een bezoek aan het eiland Philae. Op dit eiland staat een tempel die letterlijk weer boven water is gehaald. Nadat de dam was gebouwd kwam de tempel onder water te staan.
Omdat dat eigenlijk toch wel zonde was, heeft men daarna met hulp uit het buitenland een dam rond het verzonken eiland gebouwd, het water er uit gepompt, de tempel in stukken gezaagd en een eindje verderop (op Philae) weer opgebouwd.
De tempel is mooi, maar het is eigenlijk te warm om er rond te lopen. Het is vandaag 39 graden in de schaduw, temperaturen die men normaal in juni heeft. We hebben dus een kleine hittegolf.
Als we ‘s middags verkoeling zoeken in het zwembad begint het harder te waaien. Als ik naar de lucht kijk, zie ik dat hij geel is van het opgewaaide zand, afkomstig van de westoever van de Nijl. Op een gegeven moment is het zelfs zo erg dat ik recht tegen de zon in kan kijken.
Dezelfde harde wind gooit roet in het eten voor de geplande tocht met een feloeka, een traditionele zeilboot waarmee sinds mensenheugenis de Nijl bevaren wordt. De toeristenpolitie laat geen feloeka’s toe op de Nijl. We brengen een bezoek aan het Nubisch museum in afwachting van beter weer.
Rond twaalf uur is de wind dusdanig afgenomen dat we een poging wagen met de feloeka. We moeten tegen de wind in, dus we zigzaggen over de Nijl. Na een tijdje wordt het toch te gevaarlijk en leggen we aan op Elephantine eiland.
Ik maak een korte wandeling over het eiland en dwaal door een half afgebouwd hotel. Het is niet meer dan een betonnen skelet. Overal liggen stukken betonijzer. In een donker stuk heeft zich een kolonie vleermuizen genesteld.
Omdat het te laat is om nog naar Kom Ombo te varen, varen we naar het Nubische dorp waar de bemanning vandaan komt. Hier overnachten we aan boord van de feloeka.
Ik had de minaret ‘s avonds al zien staan, en inderdaad word ik de volgende ochtend rond vier uur gewekt door de oproep tot gebed. We moeten terug varen naar Aswan, want we mogen ons konvooi naar Luxor niet missen.
Na een dagje acclimatiseren in Luxor reizen we per nachttrein door naar Caïro. Onze vakantie zit er op.