×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Rondreis Laos

'You go to bed at 23:30 P.M. for safety for you'

Reisverslag: Wijnand Loven
Foto's: Wijnand Loven

Urenlang achterin een oude truck over onverharde wegen hobbelen, nog langer in een prauw over woeste rivieren varen. In Laos moet je geen haast hebben. Maar te zien is er genoeg: dorpen en stadjes met tempels en kloosters, diepe grotten, rijstvelden, jungle en bergen. En overal staren de kinderen je aan.

Daar zitten we dan om twee uur ‘s nachts: ergens in west-Vietnam aan de grens met Laos, opgevouwen op een krap bankje in een krakkemikkige bus vol Laotianen en een enorme hoeveelheid bagage. De chauffeur is zojuist uitgestapt, hing z’n hangmat tussen twee bomen en viel in een diepe slaap. De grensposten gaan pas 7:00 open. Om de accu te sparen zijn de lichten uit; dat scheelt een hoop muggenbeten, want de meeste ramen kunnen niet eens dicht. Dat zou trouwens toch te warm zijn geweest.

Vlak voor 7:00 wordt de motor van de bus aangeslingerd en rijden we de laatste 50 meter naar de grenspost. We worden vriendelijk verzocht de rugzakken in de bus te laten en lopend de grens over te gaan. Eerst Vietnam uit – we zijn gewaarschuwd voor mogelijke inbeslagname van spullen als fotorolletjes (kunnen een verkeerd beeld van Vietnam geven), de Lonely Planet (geeft een verkeerd beeld van Vietnam) en souvenirs (cultureel erfgoed, hoe nieuw dan ook). Men wil onze handbagage echter niet eens inkijken, de beambten concentreren zich volledig op de visumstempels in onze paspoorten. Gelukkig is men tevreden en mogen we Vietnam verlaten.

We steken honderd meter niemandsland over en melden ons bij de Laotiaanse grenspost. Het visum voor Laos hadden we al in Bangkok gekocht, het wachten is alleen nog op het entry-stempel. De heren blijken (al of nog?) dronken en willen de paspoorten na het stempelen alleen teruggeven als we U$1 per persoon betalen ‘omdat het zondag is’. Geen goede reden, vinden wij. Na een greep van Mijke in het douanehokje hebben we onze paspoorten terug, de beambten verbouwereerd achterlatend.

Na nog een uurtje wachten is ook onze bus mèt onze bagage in Laos gearriveerd en wordt de reis naar Savannakhet in west-Laos voortgezet. Hoewel het slechts 275 km is doen we er 11 uur over: de vaak ongeasfalteerde weg zit vol enorme kuilen.

Soms zijn die zo diep dat we allemaal de bus uit moeten. Hulpjes van de chauffeur hakken de randen van de kuil bij met een pikhouweel, leggen er twee dikke planken over en vervolgens manoeuvreert de chauffeur de bus over de kuil.

Tijdens de rit en het oponthoud genieten wij van het prachtige, ongerepte Laotiaanse landschap: een beetje bergachtig, heel veel groen en her en der plukjes huizen op palen. En dan te bedenken dat deze omgeving tot de zwaarst gebombardeerde gebieden ter wereld behoort: tijdens de Vietnamoorlog liep de Ho Chi Minh Trail gedeeltelijk door Laos en dat was een van de favoriete doelwitten van Amerikaanse B-52 bommenwerpers.

Regelmatig dommelen we in, knallen door het slingeren en stuiteren van de bus tegen de stalen stoelleuning voor ons of het hoekige aluminium raamkozijn naast ons en schrikken net zo snel weer wakker. Behalve voor de kuilen en enkele plaspauzes stoppen we ook een keer voor een hap eten: rijst met waterspinazie en een ondefinieerbaar stuk vlees met de haren er nog aan.

In het aardedonker arriveren we om 20:00 in Savannakhet, ruim 24 uur na ons vertrek uit Hué in Vietnam, 400 kilometer oostwaarts. We zijn wel aan een douche en een bed toe. De douche (eigenlijk meer een bak met water) is extra welkom omdat we helemaal oranje zijn van het stof van de onverharde weg.

In Savannakhet eten we een Frans stokbroodje met kaas en zien een groepje oudere Laotianen jeu de boules spelen op een pleintje tussen oude Franse huizen – we krijgen er een echt Mediterraan gevoel van. Verder staan er in deze stad genoeg Boeddhistische tempels om een hele dag mee te vullen.

Vientiane

Langs de oever van de Mekong staan allemaal eetstalletjes

Na een dag rust gaan we in één ruk door naar Vientiane, de hoofdstad van Laos. Om 6:00 ‘s morgens gaat het ‘loket’ op het busstation open: een tafeltje waarop een stuk karton ligt met de tekst ‘Vientiane’. De bus blijkt veel luxer dan die waarmee we in Savannakhet arriveerden.

Hoewel het reizen makkelijker is, mis je door de gesloten ramen, de airconditioning en de video-installatie veel van de omgeving, zoals de geluiden, de geuren en de temperatuur.

Anderzijds zorgen twee Jackie Chan-films (op vol volume) voor een geheel andere manier van afzien. Na al het karategeweld draait men een video van een Laotiaanse cabaret-voorstelling (ook op vol volume); erg vermakelijk om de Laotianen te zien lachen om iets waar je zelf niets van begrijpt.

Aangezien de weg pas is geasfalteerd leggen we de 490 kilometer af in een recordtijd van 8 uur. In Vientiane vinden we een leuk hotelletje nabij het centrum. Voor een hoofdstad is Vientiane niet erg groot: 133.000 inwoners, weinig auto’s op de (soms ongeasfalteerde) wegen en slechts een paar winkeltjes.

De stad ligt aan de Mekong-rivier en langs de waterkant staan allemaal eetstalletjes. We kijken met een koele Beer Lao in de hand naar het leven op de rivier en haar oevers; aan de overkant ligt Thailand. Bij hetzelfde stalletje eten we de plaatselijke specialiteit lao-làap: een schotel van fijngehakte kip, munt, ui, boontjes, knoflook en pepers, geserveerd met een enorme hoeveelheid sla.

We bezoeken de meeste bezienswaardigheden van Vientiane. De Talaat Sao (ochtendmarkt) is voor Mijke dè plaats om haar immer groeiende lapjesvoorraad uit te breiden. De keus is enorm en er wordt door alle partijen zwaar onderhandeld. Vanaf de markt lopen we naar het Patuxai-monument, een enorm bouwwerk van beton dat de Laotiaanse gevallenen in de oorlogen vóór de communistische revolutie herdenkt en erg op de Arc de Triomph lijkt.

We maken een stadswandeling langs zowel prachtig opgeknapte als sterk verwaarloosde Franse koloniale gebouwen en diverse Boeddhistische tempels. Hiervan bezoeken we de Wat Si Saket-tempel (1818), waar 6840 kleine en grote Boeddhabeelden in nisjes in de muren of gewoon op grond zijn neergezet.

Omdat we toch in de stemming zijn rijden we per tuk-tuk (brommertaxi) naar het buiten het centrum gelegen nationale symbool van Laos: de Pha That Luang, een enorme stoepa met daaromheen drie niveaus puntvormige kleinere stoepa’s. De oorspronkelijke stoepa werd in 1556 gebouwd maar is in de loop van de tijd diverse keren geplunderd, vernield en (verkeerd) gerestaureerd.

Het huidige uiterlijk kreeg de stoepa na de restauratie door de Fransen in 1930-1935. Het hele complex is bedekt met een dikke laag goudkleurige verf. Hoewel wij dat wat kitscherig vinden kleurt het prachtig bij de in oranje gewaden rondlopende monniken.

Aan het eind van de dag bezoeken we een houtgestookte Laotiaanse sauna. Er zitten alleen Laotianen; mannen en vrouwen ieder in hun eigen stoomhokje. Mijke krijgt van de dames een bakje met een fruitpapje dat ze op haar armen en benen moet smeren. Daarna de sauna in en goed laten inwerken – het schijnt goed voor de huid te zijn. Ik krijg van een ongelooflijk pezige Laotiaan een stokje waarmee hij allerlei snelle en vervaarlijk uitziende vechtsporttrucjes demonstreert. Het ziet er erg indrukwekkend uit (zeker in een donkere rokerige sauna) en ik ben blij dat hij er vriendelijk bij blijft lachen.

Vang Vieng

De bergen rond het dorp rijzen steil omhoog

Vanuit Vientiane reizen we naar Vang Vieng. Op het busstation van Vientiane staat een gloednieuwe (met Japanse steun aangeschafte) Hyundai-bus klaar, terwijl we een oude Russische vrachtwagen hadden verwacht. Opvallend is de grote hoeveelheid backpackers in de bus.

In Vang Vieng is het moeilijk om een geschikt hotelletje te vinden. Ook nu blijken de hotels die níet in de Lonely Planet staan het minst populair en dat komt goed uit want dat zijn nu juist de plaatsen waar alles nog nieuw is, het personeel net iets vriendelijker en de prijs relatief laag.

We nemen onze intrek in Hotel Khampour, waar onder meer de volgende huisregels op de deur zijn gespijkerd:

4. The Guests stay here. Don’t be very noisy, don’t be prostitute, don’t play gambling, don’t take Narcotic, drug and same things are prohibited by Lao Government;
5. The Guests have stayed here. The things are not yours. Don’t take them out absolutely;
6. When you go out side, you have to turn off the electric system and the water system, and lock your bedroom door, and you go to bed at 23:30 P.M. for safety for you.

Vang Vieng is schitterend gelegen: de bergen rond het dorp rijzen steil omhoog uit een vlak landschap en zijn veelal onbegroeid. De minder steile flanken zijn juist zeer dicht begroeid met bomen en struiken in de meest fantastische tinten groen. De bergen bevatten diverse grotten, op gehuurde fietsen gaan we op ontdekkingstocht.

We worden met fiets en al de rivier overgezet in een wiebelige smalle prauw met een enorme buitenboordmotor (long-tail). Aan de overkant volgen we borden van rechtgebogen vatenstaal met de nieuwsgierigmakende tekst: ‘New Cave – Breathing Sight’. Het eerste stuk fietsen we over een onverharde weg, daarna door een droge rivierbedding en tot slot moeten we de fietsen achterlaten en over enkele enorme rotsen klimmen.

Na een flinke klauterpartij komen we via een uit het niets opdoemende papaja-plantage bij de ingang van de Tham Khanh-grot, waar twee gidsen zitten te wachten. Daar gaan we dan: met een kleine accu en een lampje in de hand (af en toe lekt er wat accuzuur uit…) achter de gids aan de diepte in!

De handgemaakte ladders zijn nog vrij nieuw. We lopen door ruimtes van tientallen meters hoog, wurmen ons door spelonken van enkele decimeters breed en zien indrukwekkende druipsteenformaties. De handgrote spinnen zien we gelukkig alleen als de lichtbundel erop gericht wordt…

De laatste tientallen meters gaan door een lage, smalle tunnel. Als klap op de vuurpijl is het einde van de tunnel trechtervormig en zo smal dat we ons nauwelijks kunnen bewegen! Onze gedrongen gids tijgert er in een oogwenk doorheen maar wij moeten flink worstelen om er door te komen – tot groot vermaak van de gids natuurlijk. Onder de modder en diep onder de indruk komen we weer bovengronds.

We fietsen verder naar het uit enkele huizen bestaande dorpje Na Thong: halverwege moeten we door een dijhoge rivier want de bamboe-brug is zo smal en wiebelig dat er overheen lopen zonder fiets al moeilijk genoeg zou zijn.

Vanuit Na Thong is het nog een kilometer lopen door de rijstvelden naar de Tham Phu Kham-grot, een ruimte ter grootte van een flinke sporthal met in het midden een altaartje waarop een gouden Boeddha ligt – het zonlicht dat door een spleet naar binnen valt geeft het geheel een extra mysterieus sfeertje.

De derde dag in Vang Vieng fietsen we over de Highway 13 noordwaarts naar het dorpje Ban Na Dao. Dat klinkt heel dapper maar de ‘snelweg’ is zo rustig als een landweggetje. Uit elk huis dat we passeren klinkt enthousiast de groet ‘sabaa-dii’.

We laten de fietsen achter, klimmen over een hek, lopen door rijstvelden en komen bij een rivier uit. De gezochte grot blijkt aan de overkant te liggen. Uit het niets komt binnen een paar minuten een prauw aanvaren die ons tegen betaling overzet. Het is een pontje voor de paar huizen aan de overkant. De grot Tham Xang ligt vlak bij de rivier, de naam betekent ‘Olifantsgrot’ vanwege de gelijkenis van een stalactiet met de kop van een olifant. Daar moet je wel veel fantasie voor hebben.

Een vrouw ziet dat we niet bijster onder de indruk zijn van de grot en vraagt of we ook nog naar de Tham Hoi-grot willen. We lopen achter haar aan over smalle paadjes door de rijstvelden van het dorpje.

Bij de grot staan twee gidsen, met hen lopen we de grot in; zij met ieder een klein lantaarntje, wij met samen één zaklamp. De grot is een lange tunnelvormige ruimte, waarschijnlijk uitgesleten door een voormalige ondergrondse rivier, vol stalactieten en stalagmieten.

Het lopen door de grot is vrij moeilijk: soms een plas, soms spekgladde keien en soms scherpe terrasvormig stalagmieten – en dat in het pikkedonker. We gaan ongeveer een kilometer de berg in en vragen ons af waar de grot eindigt. Van de gidsen begrijpen we dat zij ook nooit verder zijn geweest dan dit punt. Weer buiten zit Mijke helemaal onder de modder: ik maakte op het laatste stukje een flinke glijder waarbij ik een enorme lading modder in haar richting schopte. De rivier is een prima plaats om onszelf in alle rust even van zweet en modder te ontdoen.

Luang Prabang

Midden in de stad ligt een heuvel met 32 tempels

Omdat de dagelijkse bus naar Luang Prabang snel vol zit, zijn we ruim voor vertrek bij het eettentje waar de bus staat te wachten. Maar goed ook, want de laatkomers moeten op het dak zitten, op de bagage dus. Als het in de bergen begint te regenen krijgen ze het erg koud.

Tot voor kort werd deze weg regelmatig geteisterd door Hmong guerrilla’s die de bussen overvielen maar nu is dat gelukkig niet meer het geval. Na 8 uur arriveren we in Luang Prabang waar we worden opgewacht door de eerste hotel-‘touts’ (klantenlokkers) die we in Laos tegenkomen; ze zijn heel beleefd en als je zegt dat je al een hotel hebt word je met rust gelaten.

Luang Prabang ligt op het punt waar de Nam Khan en de Mekong samenkomen. Midden in de stad ligt een heuvel met tweeëndertig tempels. We bezoeken onder meer Wat Xieng Thong (Klooster van de Gouden Stad). De tempel werd in 1560 in opdracht van koning Saisetthathirat gebouwd en is nog in originele staat. De versieringen zijn heel uitgesproken: gouden schilderkunst op een effen zwarte ondergrond en ingewikkelde mozaïeken van stukjes glas op de muren en pilaren. Als een aantal vrolijke jonge monniken muziekles krijgt is het mystieke plaatje compleet.

Ook de omgeving van Luang Prabang willen we per fiets verkennen maar tijdens het ontbijt zien we een pick-up truck van de politie met een grote stapel huurfietsen langsrijden. Een Engelse vertelt dat zij met fiets en al is opgepakt door de politie, die het fietsen door buitenlanders als ‘te gevaarlijk’ beschouwt!

De politie bracht haar naar de verhuurder waar ze op vrije voeten werd gesteld, de huurfietsen werden in beslag genomen. De echte reden? Buitenlanders dwingen een tuk-tuk of taxi te nemen zodat hun gangen zijn na te gaan? Of hebben ze gewoon (vergunnings)geld nodig? Als we bij ons hotel poolshoogte willen nemen worden we ingehaald door de fietsenverhuurder die smeekt of we de fietsen willen teruggeven, dan krijgen wij ons geld terug.

Lopend bezoeken we het Royal Palace Museum: een sober koninklijk paleis met king- en queensize bedden in de slaapvertrekken van de koning en de koningin. Tussen de tentoongestelde geschenken die de koning ontving ligt een Laotiaans vlaggetje dat volgens de begeleidende brief van President Nixon ‘op de maan is geweest tijdens de Apollo-missie’. De Amerikanen hebben er een stukje maansteen bij gedaan als bewijs en hoopten op een ‘duurzame vrede tussen de volkeren op deze wereld’. Schreven zij tijdens de Vietnam-oorlog.

 

Met een grote brommertaxi rijden we naar Ban Phanom, dat bekend staat om de handgeweven stoffen die de dorpsvrouwen van katoen en zijde vervaardigen op grote weefgetouwen. Over een gemiddeld doek doen ze twee weken maar het kan ook (veel) langer duren als de draad dunner is of het patroon ingewikkelder.

Nong Khiaw

De achterkant van de truck hangt ook vol passagiers

Een aantal kilo’s zwaarder vanwege alle doeken en sjaals gaan we met de bus naar Nong Khiaw. De ‘bus’ is een ‘sawng-thaew’: een oude Russische truck met twee banken langs de zijkanten van de overkapte laadbak.

De Laotianen zijn met hun enorme berg bagage in de meerderheid en na een uurtje hangt ook de achterkant van de truck vol passagiers.

In Pak Mong stappen we over op een tuk-tuk voor het laatste stuk naar Nong Khiaw. Het dorp van twee straten ligt prachtig in de bergen aan de Nam Ou-rivier. Ons guesthouse ligt bij het drukste punt van het dorp: de school en het plein met de dorpspomp. Aan het kleine aantal buitenlanders in het dorp merken we dat we van de populaire route Vientiane-Luang Prabang af zijn.

Het wordt al rond 18:00 donker en omdat er in het dorp geen elektriciteit is eten we de door de moeder van de familie klaargemaakte kip met kleefrijst bij het licht van een olielamp. Van de vader krijgen we onze eerste slokken echte (zelfgestookte) lao-lao, een soort wodka gemaakt van gefermenteerde kleefrijst. Zoals vaak met dit soort drankjes is de eerste slok het moeilijkst: de volgende proef je niet meer omdat je smaakpapillen al verdoofd zijn. We lazen dat je de eerste slok nooit mag weigeren, dus we doen ons best.

Rond zes uur worden we wakker van de geluiden van het dorp: men staat blijkbaar op bij het krieken van de dag. We ontbijten met bananen en ‘fried rice’ en kijken naar de kinderen die naar school lopen met een grote klont kleefrijst in de hand als ontbijt.

Met een lunchpakket van een gekookt ei en in bananenbladeren verpakte kleefrijst in de rugzak stappen we in de boot waarmee we door de omgeving gaan varen. Onze gids, de zoon van de hoteleigenaar, neemt ons eerst mee naar zijn geboortedorp. De kinderen daar ontdekken ons in een mum van tijd maar blijven op een veilige afstand, het is duidelijk dat ze nog niet vaak westerlingen zagen (de gids is pas kort geleden met dit soort excursies begonnen). Een vriendelijk uitgesproken ‘sabaa-dii’ doet echter wonderen maar als Mijke op de groep afloopt rennen alle kinderen luid gillend weg.

We wandelen het dorp uit door de rijstvelden en waden stroomopwaarts door een riviertje dat uitkomt bij de ingang van een lange grot. Omdat er nu een riviertje door de grot stroomt is het een compleet nieuwe (en net zo donkere en spannende) ervaring. Bij terugkomst blijkt Mijke een flinke bloedzuiger op haar voet te hebben; de gids bedenkt zich geen moment en verwijdert het beestje met zijn teenslipper. De beet blijft nog een tijdje flink bloeden door de geïnjecteerde bloedverdunner – je bent natuurlijk niet voor niets in de jungle…

De volgende bestemming is een enorme waterval: we volgen een riviertje stroomopwaarts via het steile en glibberige paadje dat er langs loopt of waden gewoon door het water. Gelukkig geven de over het pad hangende lianen redelijk wat houvast als er echt geklommen moet worden.

De waterval is prachtig, we springen er snel onder om verkoeling te zoeken. Op de terugweg ga ik bijna op een overstekende polsdikke slang staan en dan is het toch echt de hoogste tijd voor een stevige borrel. In het dorp staat een vrouw lao-lao te stoken. We worden onmiddellijk getrakteerd op een paar verse, warme slokken die we niet zonder grimassen naar binnen krijgen, tot grote vreugde van de talrijke kinderen.

Luang Nam Tha

De navigator speurt naar onderwater liggende rotspunten

Vanuit Nong Khiaw reizen we per tuk-tuk terug naar Pak Mong, waar we overstappen op een sawng-thaew naar Udomxai. Drie-en-een-half uur zitten we dwars in de laadbak en kunnen ons nergens aan vast houden, terwijl er enorm veel gaten in het wegdek zitten. Onderweg koopt één van de passagiers de kop van een pas geschoten hert bij een lokaal Hmong-echtpaar. Een andere reisgenoot koopt voor een habbekrats de ingewanden van het hert. Wij kunnen hem net op tijd een plastic zakje aanbieden, want hij wil zijn druipende aanwinst zo op onze tassen leggen.

In Udomxai hebben we geluk, want op dit late tijdstip gaat er nog een (normale) bus naar Luang Nam Tha. Nog maar even op de tanden bijten gedurende nog eens 5 uur over één van de slechtste stukken weg van Laos.

Het is al donker als we in Luang Nam Tha aankomen. Gelukkig zet de chauffeur ons af bij een (bevriend) hotel. Eindelijk iets zachts om op te zitten na ruim 10 uur door elkaar te zijn geschud. In Luang Nam Tha heeft men zowaar elektriciteit maar klokslag 21:00 gaat de schakelaar om en is het hele stadje aardedonker.

Zo snel als we in slaap vielen, zo snel worden we ook weer wakker: door heel LNT hangen luidsprekers die fungeren als een soort stadsradio, te beginnen met het nieuws van 6:00 op maximaal volume. Gedurende 2 uur moeten we schreeuwen om elkaar te verstaan. Om 19:00 ‘s avonds is de volgende uitzending maar voor die tijd verkassen wij naar een gloednieuw guesthouse bij de aanlegsteiger voor vrachtboten, zo’n 5 km buiten het stadje.

Het guesthouse is van een Laotiaan en van een Amerikaanse ontwikkelingswerker die zich vooral richt op het bestrijden van drugsgebruik onder de bevolking. Probleem is dat de beruchte Gouden Driehoek waar we ons bevinden, veel toeristen trekt die op de goed verkrijgbare opium afkomen.

Deze toeristen zijn een week later weer weg, terwijl de plaatselijke bevolking telkens ‘meedoet’ en zwaar verslaafd kan raken. Zo verloederen hele dorpen omdat niet meer op het land wordt gewerkt (of er wordt alleen opium verbouwd), niet meer goed voor de ouderen en kinderen wordt gezorgd en mensen er lichamelijk aan kapot gaan. Inderdaad komen we diverse (met name Engelse en Israëlische) reizigers tegen die Laos vooral waardeerden om de goede verkrijgbaarheid en lage prijs van diverse soorten drugs.

De aanlegsteiger is een soort vlonder in de Nam Tha-rivier, onderaan een glibberige aarden wal. Het is een druk overslagpunt vanwaar goederen naar de dorpjes stroomafwaarts worden vervoerd in houten long-tail prauwen (ca. 1 meter breed en 8 meter lang). Omdat er soms betalende passagiers mee kunnen wachten wij op een boot die ons richting Huay Xai aan de Mekong kan brengen.

In een boot met zowel passagiers als lading is voorin nog plaats voor ons en onze rugzakken. De boot is veel sneller dan verwacht: met de stroom mee laat de bootsman de motor op volle toeren draaien.

De navigator voorin stuurt de boot bij met een houten peddel en speurt naar (half) onderwater liggende rotspunten. Erg spannend, temeer omdat we voorin zitten en alles op ons af zien komen.

Het landschap is adembenemend: de oevers zijn ondoordringbaar begroeid met bomen en struiken, af en toe komen we langs een dorpje met wat bebouwde lapjes grond er omheen. Tussen de huizen staan vrijwel altijd groepjes vrolijk zwaaiende kinderen.

In de namiddag komen we aan in Ban Na Lae waar we willen overnachten. In het dorpje is echter geen guesthouse en omdat onze medereizigers de volgende dag ook door willen naar Huay Xai lijkt het ons allemaal handiger om bij elkaar te blijven. Zo vaak komen er geen boten langs in deze contreien en het afhuren van een boot is goedkoper als de groep groter is.

Onze medereizigers blijken Amerikaanse Laotianen: vader Ya, zijn dochters Savorn en Sydney en een nichtje. Ya is al tientallen jaren niet in zijn geboortedorp geweest, nadat hij destijds uit angst voor de communisten naar Amerika vluchtte.

Toch worden we hartelijk uitgenodigd om in zijn dorp de nacht door te brengen, zodat we morgen met z’n zessen door kunnen reizen. Het dorp heet Ban Peun en de Laotianen worden hartelijk welkom geheten door hun familieleden. Opvallend is het verschil in uiterlijk op tussen de Laotianen en de Amerikaanse Laotianen: door het andere dieet, leefgewoonten en omgeving lijkt de Ya’s broer (boer) 20 jaar ouder dan Ya (conciërge), terwijl het leeftijdsverschil slechts een paar jaar is. Behalve de bezoekende familieleden zijn ook wij een attractie: voor we het weten holt er weer een enorme schare gillende kinderen achter ons aan.

We zijn te gast in het huis van Ya’s broer: een typisch Laotiaans huis op palen met twee grote ruimtes – een woonkamer (3 bij 3 meter) en een slaapkamer (3 bij 4 meter) waarvan het achterste deel uitkomt op een balkonnetje dat dienst doet als keuken. Hoewel het huis een robuuste indruk maakt wiebelt het behoorlijk als er in wordt rondgelopen. Onder het huis worden dingen opgeslagen en lopen kippen en varkens rond.

Het dorp, zo’n twintig van dit soort huizen, wordt beneden ingesloten door de rivier, boven door wat akkertjes en links en rechts door de jungle. De enige manier om hier te komen is dan ook per boot. Er is geen elektriciteit maar wel een dorpspomp waar (hopelijk) schoon drinkwater uit komt.

In de woonkamer zitten we op rieten matjes en proberen met handen en voeten te communiceren met onze gastheer. Gelukkig spreken de Amerikaanse Laotianen zowel Engels als Laotiaans. Toch voelen we ons bezwaard omdat Ya en zijn broer elkaar zolang niet gezien hebben en elkaar dus veel te vertellen hebben. We vragen ons af in hoeverre ze zich een beetje kunnen inleven in elkaars werelden. Ondertussen worden we continu aangestaard door een grote groep nieuwsgierige kinderen in de deuropening.

Na een wandeling door het dorp staat op een laag tafeltje een feestmaal gereed: een enorme hoeveelheid kleefrijst en veel bakjes met allerlei gerechten, zoals gekookte zoete aardappels, bamboescheuten, gedroogde buffelhuid (zout en taai) en… gebakken zijderupsen!

We proberen natuurlijk alles maar de zijderupsen behoren niet tot mijn favoriete hapjes: erg knapperig van buiten en zeer gellerig van binnen. De vrouwen des huizes eten niet mee maar vallen pas aan als de mannen en de gasten zijn uitgegeten. Wij gaan dan aan de lao-lao: we hopen maar dat er tijdens het fermenteren van de kleefrijst niet teveel methanol is ontstaan want daar wordt je blind van.

Om 20:00 is het feest voorbij en maakt de familie aanstalten om te slapen: iedereen in de slaapkamer terwijl Ya en wij tweeën het ons op de vloer van de woonkamer comfortabel maken. Alle andere families in het dorp liggen ook al op één oor want behalve de geluiden van de nachtdieren in de jungle achter ons is het doodstil. Door de glasloze ramen valt het maanlicht op onze gezichten.

‘s Nachts word ik wakker van het oorverdovende lawaai van een aantal enorme knaagdieren die elkaar achterna zitten in de kamer waar wij liggen te slapen. Het lijken er wel tien maar in het licht van de zaklamp zie ik er slechts twee. Ik denk dat het ratten zijn want ze lijken me wat aan de grote kant voor muizen.

Nog voor het licht wordt is de familie wakker en is de moeder al klaar met het koken van het ontbijt. De gisteren geregelde boot ligt om 7:30 klaar voor vertrek, we zakken verder de rivier af. De boot is snel en na 5 uur zijn we in Pak Tha, het dorpje waar de Nam Tha in de machtige Mekong stroomt. We moeten om de een of andere reden onze paspoorten tonen aan een verveeld kijkende beambte – hij is een kerstboom aan het tekenen en vindt het maar lastig dat wij langs komen.

 

De Mekong vormt hier de grens met Thailand en wordt druk bevaren. We zien regelmatig de speedboten langskomen waar we voor zijn gewaarschuwd: ze varen met zo’n 80 km/uur tussen Luang Prabang en de Thaise grens. Ze maken een enorme herrie, zodat je zonder oordoppen binnen de kortste keren doof bent. Sinds een dodelijk ongeluk een paar jaar terug ben je als passagier verplicht een helm te dragen. Onbegrijpelijk dat mensen een dergelijke manier van transport kiezen in een land als Laos waar tijdwinst en snelheid toch geen deel zouden mogen uitmaken van je reis.

In Huay Xai nemen we afscheid van Ya en zijn dochters en wandelen naar het douanekantoor, waar we ons exit-stempeltje krijgen. Een laatste keer ‘sabaa-dii’ roepend kijken we nog één keer achterom naar Laos en varen dan met het pontje de Mekong over naar Thailand.

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!
Banner - Stem & Win