In het zuiden van India leven de Dravidiërs, de donkerder gekleurde oorspronkelijke bewoners. In Madurai, Thanjavur, Trichy en Mamallapuram staan imposante tempels. Aan de kust wordt zout gewonnen, rijst en suikerriet verbouwd en gevist met netten. In de Backwaters bij Allepey leeft iedereen op en aan het water. In de bergen liggen regenwouden, theeplantages en wordt ananas, rubber en koffie verbouwd.
We krijgen pannenkoekjes met curry als ontbijt in ons hotel in Chennai, het vroegere Madras. Ze hebben ook geroosterd witbrood, maar we zijn in India, dus nemen we ook Indiaas ontbijt.
Het verkeer Chennai, de hoofdstad van Tamil Nadu, is chaotisch. Links en rechts inhalen is normaal en er wordt zoveel getoeterd dat mij de betekenis ervan ontgaat. Als we Chennai verlaten maakt de half afgebouwde stad langzaam plaats voor de groene kustlijn van Tamil Nadu.
Het water is hier zoutig en er groeit dus niet zo veel. Hoofdzakelijk rijst, suikerriet en palmbomen. Tijdens de tsunami van 2004 zijn hier zware vernielingen aangericht. Dat is te zien aan de kleine, nieuw aangeplante palmboompjes.
Er wordt hier zout gewonnen. Men laat stroken land onderlopen en het water verdampen. Het natte zout wordt op het land verder te drogen gelegd.
In Pondicherry lopen we door de winkelstraten en over een groente- en bloemenmarkt. Bloemen worden veel gebruikt in kettingen en andere versierselen, meestal om een of andere god te eren.
Ook komen we in aanraking met de eerste bedelaars. Het is moeilijk in te schatten of ze echt behoeftig zijn. Een rijstplanter verdient ongeveer 80 Rs per dag. Bedelaars kunnen dat ook bijeenhalen, zeker als ze ook nog een kind op de arm hebben. Dat zijn soms niet eens hun eigen kinderen, die huren ze dan. De kinderen zelf worden er soms ook op uitgestuurd om te bedelen.
De weg naar Thanjavur is lang en hobbelig. Langs de weg worden rijst en suikerriet verbouwd. We stoppen om naar de rijstoogst te kijken. Het dorpje waar we stoppen, heeft huizen gemaakt van palmbladeren. Er lopen de koeien en geiten los.
Het geheel maakt geen rijke indruk, toch zien we ergens een kleuren-TV staan. Die worden vaak geschonken door politieke partijen.
We stoppen bij de tempel van Gangaikondacholapuram. Hier staat buiten een gigantisch beeld van Nandi, de stiergod, dat uit één stuk steen is gehouwen. Buiten de tempel heeft een waterbuffel verkoeling gezocht in het water, bovendien is hij zo even die vervelende vliegen kwijt.
We bezoeken tevens het tempelcomplex van Darasuram met rijk versierde zuilen. We krijgen uitleg over de betekenis van de beelden, maar ik kan niet alles onthouden.
In Thanjavur staat de tempel van Sri Brihadeshwara. De stenen van deze tempel zijn ongelofelijk mooi en rijk bewerkt. In vrijwel iedere steen is een god uitgehouwen. Als je bedenkt dat alle stenen van ver zijn aangevoerd raak je onder de indruk van de omvang van het project.
Het tempelcomplex is een oase van rust. Door de hoge muren dringt het verkeerslawaai dat je elders overal hoort niet door binnen het complex.
Bij een bronsgieterij zien we hoe bronzen beelden gemaakt worden. Van een klei-olie mengsel wordt eerst een beeld gemaakt. Dit wordt gebakken zodat het uithard. Van klei wordt hiervan een mal gemaakt waar het brons in gegoten wordt. Na afkoeling slaat men de mal kapot en houdt het gegoten beeld over. Dit moet nog met vijltjes worden bijgewerkt en opgepoetst. Met chemicaliën kan men het brons oud laten lijken.
Onderweg naar Trichy komen we langs een plek waar ritueel wordt gebaad. Behalve voor het rituele wassen en onderdompelen kan men op de rivieroevers ook terecht voor scheerbeurten, zegeningen door priesters en toekomstvoorspellingen.
Eenmaal in Trichy valt de Srirangam-tempel direct op, want hij steekt ver boven de stad uit en is bovendien veelkleurig. Binnen de buitenste muur lijkt het meer op een winkelstraat dan op een tempel. Pas na de derde muur moeten we onze schoenen uit doen en betreden we het heilige gedeelte.
Het is er druk. Bovendien heeft de tempel de structuur van een doolhof. Heel anders dan de serene rust die we gisteren in de tempel van Sri Brihadeshwara aantroffen. De tempel is gewijd aan de god Vishnu. Dit is de enige tempel waar Vishnu een vijfkoppig serpent berijdt. Het beeld staat in het allerheiligste gedeelte en dat is niet toegankelijk voor niet-hindoe’s.
Op de lokale markt die we op weg naar Kodaikanal tegenkomen, wordt vee verhandeld, hoofdzakelijk schapen en geiten. De koopwaar wordt aan een nauwkeurige inspectie onderworpen.
Verderop worden groenten, fruit, kruiden en huishoudelijke artikelen zoals kommen en vergieten verhandeld. Het meeste groente en fruit is door de verkopers zelf verbouwd. Zij hebben weer andere zaken nodig, zodat een ruilhandel ontstaat.
De bus begint aan de lange klim naar Kodaikanal, dat op 2300 meter hoogte ligt. Het is hier een stuk kouder dan beneden in het dal. Overdag wordt het 21-25 graden en ‘s nachts koelt het af tot 8-15 graden.
Ik huur een fiets om de omgeving te verkennen. Bij de eerste afdaling blijkt dat de remmen het niet goed doen. Ik rijd bijna twee mensen van de sokken die zonder te kijken oversteken. De fietsverhuurder weet het euvel te herstellen, waarna ik een rondje om het Meer van Kodaikanal kan maken.
De volgende dag wandel ik op eigen houtje rond. Buiten de stadskern ligt een kerkje en de Mariaman-tempel. Al spoedig ga ik bergafwaarts waarbij ik een prachtig uitzicht heb op de huizen die tegen de hellingen zijn gebouwd.
Het kerkje heb ik snel gevonden, want het steekt duidelijk af tegen de omgeving. De weg erheen is rustig, hier komt bijna geen verkeer. Ik word vrolijk begroet door groepen schoolkinderen in uniform. Ze willen mijn naam weten en waar ik vandaan kom.
Het kerkje is simpel en van binnen versierd met kerstslingers, het is net kerstmis geweest. Een moskee ligt broederlijk naast de kerk.
De Mariaman-tempel kan ik niet vinden. Er zijn meer wegen dan op mijn kaart staan aangegeven. Ik besluit het op te geven, want ik zal niet de eerste zijn die na een lange afdaling tot de conclusie komt dat de weg omhoog zwaarder is dan gedacht.
Vrouwen staan de was te doen en aan de lijn hangen lange rijen wasgoed. Het schijnt de was van de hotels te zijn. Voor haar woning staat een oud vrouwtje te strijken met een strijkijzer op kooltjes.
De weg omhoog blijkt inderdaad zwaarder dan gedacht. Het is inmiddels behoorlijk warm en ik heb er binnen een uur een literfles water doorheen gejaagd. Ik neem een voorbeeld aan de lokale bevolking en neem regelmatig een rustpauze.
Als ik weer in de bewoonde wereld kom, zie ik een minibusje staan dat als taxi dienst doet. Voor 60 Rs (ca. 1 Euro) brengt hij me naar de top, waar ons hotel is.
Ik ga vervolgens bij het meertje kijken. Vanuit mijn ooghoek zie ik een ijsvogeltje zitten, vlakbij op een elektriciteitsdraad. Een veelkleurig vogeltje dat hoge eisen stelt aan de kwaliteit van zijn leefomgeving.
Hierna is het tijd voor een rondrit langs mooie uitzichtpunten, zoals Green Valley View (voorheen Suicide Point), The Pillar’s Rock en Coaker’s Walk.
Coaker’s Walk is een mooie wandelroute. Als we van het uitzicht genieten, worden we aangesproken door een Indiase man, of zijn zoon met ons op de foto mag. Dat vinden wij best. Zijn vrouw komt hard aangelopen: zij wil ook. Ze geeft me een arm en gedrieën gaan we op de foto.
Terug bij het busje moeten we op onze gids wachten. Ik haal een soort herdershond aan die toebehoort aan een van de standhouders. Als ik de hond uitdaag tot een robbertje stoeien, waarbij hij zachtjes in mijn handen mag bijten, terwijl ik hem in zijn snoet en poten knijp, komen er Indiërs staan kijken.
Terug bij het hotel hebben we nog één ding te doen. Saskia heeft kinderkleding meegebracht die we naar een kindertehuis brengen. De kinderen willen ons een handje geven en onze naam weten. Jongens en meisjes slapen apart, in overvolle slaapkamers. De stapelbedden staan stijf tegen elkaar. Toch maken ze een gelukkige indruk. Ze krijgen scholing, voedsel en onderdak. Als ik zie hoe ze op ons reageren, denk ik wel dat ze genegenheid tekortkomen.
De bus begint ‘s ochtends vroeg aan de afdaling vanaf Kodaikanal. We moeten onderweg een paar maal stoppen om de remmen te laten afkoelen. Dat komt goed uit, want er zijn vergezichten en watervallen (met spelende apen).
Onderweg zien we vrouwen met de hand bakstenen maken. Klei wordt in vormen geplet. Na verwijdering van de vorm blijven vier bakstenen achter. Deze moeten eerst drogen in de zon, waarna ze worden gebakken in een houtoven.
Verderop wordt suikerriet verwerkt tot rietsuiker. Dat is een kwestie van het sap eruit persen, inkoken, zuiveringszout toevoegen zodat verontreinigingen boven komen drijven en blijven doorkoken tot het bijna vast is.
Bij aankomst in Thekkady krijgen we een specerijentour. We zien hoe peper, kardemom, vanille en andere kruiden verbouwd worden, maar ook kokospalmen en rubberbomen.
Thekkady is een dorpje met één hoofdstraat. Het heeft zijn bestaan voornamelijk te danken aan het feit dat het tegen het Periyar-natuurgebied ligt, een bergachtig gebied met tropisch regenwoud.
Vanochtend maken we een boottocht op het Meer van Periyar, helaas niet in de verwachte roeibootjes maar in schepen die 50 tot 100 man kunnen bevatten. De kans wild te zien is nihil, aangezien er bij elke mogelijke waarneming wordt geschreeuwd naar familieleden die aan de andere kant van de boot zitten. Het ‘wild’ blijft dan ook beperkt tot een paar vogels en een groepje otters.
De drie uur durende trekking door Periyar National Park is een stuk relaxter. Een groepje mensen die zwijgend of zacht pratend onder leiding van een gids door de bossen trekken. Er zitten pittige stukken in, zoals een lang stuk bergopwaarts. We zien enkele apen en een grazende waterbuffel. Ook vinden we olifantenpoep en een tijgerspoor.
Omdat het vanavond oudjaarsavond is, is er in het een lopend buffet en muziek. Vlak voor de jaarwisseling begint iedereen te dansen. Er wordt knalvuurwerk afgestoken en iedereen feliciteert elkaar.
De avond krijgt een raar staartje. Als ik op mijn kamer ben, hoor ik buiten opgewonden geschreeuw, duidelijk ruzie. Ik zie jonge Indiërs met ijzeren staven lopen en schreeuwen. Het hotelpersoneel lijkt ze uit het hotel te willen houden.
Later hoor ik dat het waarschijnlijk is begonnen met een onenigheid waarbij een flirt tussen een meisje van onze groep en een Indiër, ons vermeende alcoholgebruik en andere misverstanden een rol hebben gespeeld. Rozario, onze reisbegeleider, heeft een steen tegen zijn hoofd gekregen en is knock-out gegaan.
Het is een lange rit naar de havenstad Kochi, het vroegere Cochin. We doen maar liefst 5 uur over een afstand van ca. 200 km. Langs de weg wordt thee (orange pekoe), rubber en ananas verbouwd.
De beste thee wordt met de hand geplukt, waarbij de plukster de bovenste drie blaadjes plukt. Andere manieren zijn machinaal, maar dan kun je ook 4 of 5 blaadjes meenemen. De beste thee wordt geëxporteerd. Hier is alleen de slechtere kwaliteit verkrijgbaar.
Koffie wordt hier ook verbouwd. Oorspronkelijk liet men de koffieplant uitgroeien tot een boom. Van de Engelsen leerde men hoe men de plant laag kan houden, als een struik. Dat oogst een stuk makkelijker.
In de buurt van de backwaters begint het landschap langzaam te veranderen. Er groeien overal palmbomen langs de kant van de weg.
Men is hier, in de provincie Kerala, duidelijk rijker. Je ziet het aan de wegen, de huizen, auto’s, reclameborden (luxe goederen i.p.v. eerste levensbehoeften) en winkels. Er zijn veel winkels voor mobiele telefoons en sierraden, maar ook een speciaalzaak voor diervoeding.
Kochi zelf is een grote, drukke stad met vierbaanswegen. Je ziet hier geen koeien en geiten op de weg. Dat komt pas weer als we op weg gaan naar Fort Cochin. De stad is in een lagune gebouwd, we moeten per ferry de oversteek maken.
Na een half uurtje stappen we aan wal van wat haast een andere stad lijkt. De luxe heeft hier plaatsgemaakt voor het armere India. Een wandeling naar het Dutch Palace voert ons langs vervallen doch zeer fotogenieke gebouwen.
Om bij de synagoge te komen (Kochi heeft een meer dan 2000 jaar oude joodse gemeenschap) moet je door een straatje met aan beide zijden winkeltjes met kleden, houtsnijwerk en bronzen beelden. De kwaliteit overtreft alles wat ik op deze vakantie heb gezien. Weinig kitsch en veel antiek aandoend materiaal.
We gaan kijken naar de beroemde Chinese visnetten. Deze worden middels een hefboom in het water gelaten en na enige tijd snel weer opgehaald. Alle vis die boven het net zwemt, wordt gevangen. Er zijn een paar man nodig om de netten in beweging te krijgen.
Het is hier een kattenparadijs. Er blijft zo veel vis achter dat er een hele kattenpopulatie van kan leven en zo te zien ook een aardige groep kraaien.
De paar honden die liggen te zonnen zien er ook goed doorvoed uit. Je moet altijd voorzichtig zijn met vreemde honden, maar als ik voorzichtig bij ze neerhurk, komen ze alledrie overeind om mij enthousiast te begroeten.
Als ik op een terrasje een biertje bestel, krijg ik het in een mok. De eigenaar heeft geen drankvergunning, dus moet het stiekem.
In Allepey stappen we op de boot voor een drie uur durende tocht door de backwaters naar het resort op het eiland Thiruzunnapuzha. De omgeving is prachtig. Overal staan bananen- en kokospalmen. Verderop zien we rijstvelden. De bevolking leeft naast en in het water. De (af)was wordt er in gedaan en mannen duiken naar de bodem om zand te winnen voor de huizenbouw.
Op een gegeven moment horen we muziek uit luidsprekers. Ons resort ligt helaas binnen het bereik ervan. Bij elke pauze hopen we dat het afgelopen is. De kraaien die zich in de palmbomen genesteld hebben, proberen met hun gekrijs de muziek te overstemmen.
Het blijkt te maken te hebben met een tempelfestival. ‘s Avonds is het slotfestijn. We zien een prachtig versierde olifant door een corridor van olielampjes in de richting van de tempel lopen. Er volgt een dans waarbij een beeld op een stoel, voorstellende de duivel, wordt verdreven door Shiva. Het wordt afgesloten met vuurwerk.
Een wandeling door het dorp geeft enig inzicht in het dorpsleven. De bevolking is uiterst vriendelijk, niet alleen groeten ze ons, maar ze vinden het ook goed als we hun erf op lopen. Sterker nog, in veel gevallen nodigen ze ons zelfs uit te komen kijken.
Overal wordt de vezel van de kokosnoot op een soort spinnewiel tot draden gevlochten. Die draden worden gebruikt om kokosmatten van te vlechten.
We lopen wat kleine paadjes in, die meestal doodlopen. We zijn door een brede sloot gescheiden van wat vrouwen die ons uitnodigen te komen kijken. We hebben geen idee hoe we daar moeten komen. Een klein meisje rent dwars door een veld kokospalmen naar ons toe. Wij volgen dezelfde weg en komen bij wat een lokaal restaurant lijkt en worden uitgenodigd te gaan zitten.
We worden ook uitgenodigd bij een moslimfamilie. Er worden bananen en frisdrank op tafel gezet. De bananen durven we wel te eten, doch voor de frisdrank bedanken we liever. Als hij met leidingwater is gemaakt kunnen we er ziek van worden. We vinden het vervelend dit te moeten weigeren.
Tegen het einde van de middag maken we een tochtje met een punter door de wat smallere kanalen van de backwaters. Dan blijkt dat er een elektriciteitscentrale vlakbij ons resort ligt.
Kovalam heeft een van de mooiste stranden van India. Het uitzicht is mooi en het zand is geel, wat niet overal het geval is. Maar er zijn ook zeer opdringerige venters. In het uurtje dat ik er lig, probeert men mij bananen, salades, hoeden, trommels, shawls, sari’s en nog meer aan te smeren. Gewoon ‘nee’ zeggen of doen alsof je slaapt helpt niet.
Op de terrasjes komen ze gelukkig niet. Met een koud biertje (uit een mok) zit ik te genieten van een mooie zonsondergang. De Indiërs komen nu ook naar het strand. Zij zijn zo verstandig om op het heetst van de dag weg te blijven. De vrouwen gaan met kleding en al in zee.
Een wandeling naar het vissersdorp maakt duidelijk dat achter de luxe hotels weer het arme India ligt. De huizen zijn uiterst simpel. Dat Kovalam voor een groot deel op toeristen leeft, blijkt ook uit de opdringerigheid van jochies die hardnekkig om pennen en andere zaken vragen.
We zien hoe vis met boten wordt binnengebracht, maar ook met netten aan lange touwen op de kust wordt getrokken. De vis wordt ter plekke verhandeld.
Christenen, moslims en hindoes leven hier gescheiden in hun eigen wijken met hun eigen visafslag.
‘s Avonds zien we in de Meenakshi-tempel in de pelgrimstad Madurai een ceremonie waarbij de god Shiva met veel fanfare naar de slaapkamer van zijn echtgenote Meenakshi wordt geleid.
De volgende dag gaan we terug naar dit mooie tempelcomplex met maar liefst 12 torens. Er zijn 4 ingangen: noord, oost, zuid en west. Alle torens zijn versierd met gekleurde beelden, duizenden in totaal. Ook zijn er twee gouden koepels.
Het complex is zo groot dat je op een hoog punt moet staan om overzicht te hebben. Enkele souvenirshops hebben zo’n hoog punt en daar word je heel handig op gewezen.
‘s Middags gaan we met riksja’s door de stad. We rijden door de smalle straatjes van Madurai langs een bananenmarkt, een uienmarkt en een potten-en-pannenmarkt.
We brengen een bezoek aan het Ghandi-museum, met veel originele foto’s en veel uitleg. Het helpt als je het verhaal van Ghandi een beetje kent.
Om 06:00 vertrekken we uit ons hotel voor de lange treinreis naar Mamallapuram. We reizen tweede klas, dus dat betekent met z’n drieën op harde banken. Ventilatoren aan het plafond en open raampjes moeten voor verkoeling zorgen. De deuren blijven vrijwel de hele reis geopend. Mensen staan in de deuropening en hangen af en toe naar buiten. Op de daken mag niet meer gereisd worden sinds een aantal lijnen geëlektrificeerd is.
Door de gangpaden lopen verkopers met koffie, thee en etenswaren heen en weer. Helaas is meer dan de helft van de groep ziek, misselijk en/of heeft diarree.
Op het station van aankomst hebben we twee minuten om alle bagage (en onszelf) de trein uit te werken. Langer stopt de trein niet. Met busjes worden we naar ons resort gebracht.
Alhoewel alle tempels op loopafstand liggen, huren we fietsen. De ‘shore tempel’ is een aanrader. Gebouwd in de 7e eeuw heeft deze tempel twee heiligdommen, een voor Shiva en een voor Vishnu. Helaas is het meeste beeldhouwwerk verweerd, maar er is nog te zien hoe indrukwekkend de tempel geweest moet zijn.
In de tempel leven verscheidene eekhoorntjes, zo noem ik ze maar, want daar lijken ze het meest op. De beestjes hebben een grote behendigheid in het tegen stenen muren opklauteren.
Al fietsend komen we langs andere tempels. Het is hier rotsachtig. Sommige rotsen zijn gebruikt om een tempel op te richten.
In een van de straatjes in Mamallapuram worden stenen beelden gemaakt. Dit gebeurt met hamer en beitel, maar ook met haakse slijpmachines. Aan de andere kant van de weg, voor de winkels, wordt het fijnere werk gedaan: vijlen, polijsten, verven en versieringen aanbrengen.
Op een gegeven moment zien we al fietsend een veld vol waterbuffels. Daar willen we een foto van maken. Een opening in een haag cactussen biedt een prikkerige doorgang. Een van de stieren houdt ons in de gaten en probeert onze geur op te snuiven. Helemaal gerust zijn we niet, maar zolang hij op afstand blijft, durven we wel te blijven staan.
Bijna terug in het dorp zien we een groepje mannen enthousiast op trommels slaan. Onze nieuwsgierigheid is gewekt en we gaan kijken. Het blijkt geen feestelijke aangelegenheid te zijn, doch onderdeel van een overlijdensceremonie. Op straat ligt op een tafel een oude vrouw opgebaard die vanochtend overleden is. De familie zit er rouwend omheen. We zijn echter welkom om te komen kijken.
Arjuna’s Penance is een gigantisch bas-reliëf, uitgehouwen in de rotsen. We zien Krishna’s Boterbal, een gigantische (bijna) ronde rots die ieder moment naar beneden lijkt te kunnen rollen.
Een jonge student dringt zich op als gids. Na een rondleiding nodigt hij ons uit te komen kijken in zijn school. Hij blijkt een kunststudent en toont ons zijn tekeningen. De wanden staan vol met bewerkte stenen.
Als Saskia informeert naar de prijs van twee beeldjes is die zo hoog dat onderhandelen geen zin heeft. Als we weggaan, komt hij ons achterna met kleinere bewerkte stenen. Die zouden 50-75 Rs moeten kosten, doch als Saskia er twee uitzoekt, blijken ze samen opeens 350 Rs te kosten.
We zijn het zat en besluiten hem alleen 50 Rs voor de (ongevraagde) rondleiding te geven. Zelfs nu is hij niet tevreden en wil minstens 100 Rs. We maken duidelijk dat we hem niet meer aardig vinden en dat hij 50 Rs kan krijgen of niets. Uiteindelijk kiest hij eieren voor zijn geld en accepteert de 50 Rs.
De volgende dag gaan we mee met een excursie die nog in ontwikkeling is. Ons wordt gevraagd om na afloop een evaluatieformulier in te vullen.
Het is een schorpioenen- en slangenjacht. Vlakbij leven mensen die tot de zeer weinigen behoren die op slangen mogen jagen. Gevangen slangen worden gemolken voor hun gif. Dit wordt gebruikt om antigif te maken.
Men zoekt slangen door hun holen op te graven met een hakmes en een breekijzer. Na enig zoek- en graafwerk heeft men een zwarte schorpioen opgegraven, gevolgd door een nest met kleintjes. Op een gegeven heeft men een slang blootgelegd. De (giftige) slang doet een uitval naar zijn belager, om zich vervolgens dieper in zijn hol terug te trekken.
Hierna brengen we een bezoek aan de ITWWS (Irula Tribal Woman’s Welfare Society)
Men toont ons de ‘huisslang’. We krijgen een kopje massalathee (moet je van houden). De ITWWS wil de traditionele kennis die bij de vrouwen aanwezig is zien te behouden en gebruiken als basis voor ontwikkelingswerk.
We zien hoe medicinale kruiden verbouwd worden en brengen een bezoek aan een dorpje waar men tracht de traditionele leefwijze in stand te houden, doch wel de leefomstandigheden te verbeteren.
Dit is onze laatste dag in India. In de avond worden we naar het vliegveld gebracht. Terug naar de kou van Nederland.