×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Stedentrip Évora en de steentijd

Er liggen alleen al meer dan 130 dolmens rond de stad

Reisverslag: Kees van Tol
Foto's: Kees van Tol

Évora zelf is de moeite waard: een Romeinse tempel, een aquaduct, sfeervolle straatjes met witgepleisterde huisjes en tal van monumenten. De omgeving telt bovendien veel resten uit de steentijd. Er liggen alleen al meer dan 130 dolmens rond Évora. Rond Telheiro en Monsaraz staan menhirs, bij Almendres een menhir en een cromlech. Ook bij Zambujeiro en Sao-Brissos liggen dolmen.

De licht glooiende provincie Alentejo en haar hoofdstad Évora, gelegen in het hogere deel Alto Alentejo, staan veel minder duidelijk op de toeristische kaart van Portugal dan de Algarve en steden als Lissabon, Coimbra en Porto en het bedevaartsoord Fatima. Maar fijnproevers kunnen in en om de stad van 55.000 zielen hun hart ophalen.

De Unesco voegde de stad in 1986 toe aan het Werelderfgoed vanwege de vele monumenten en omdat Évora de Portugese gouden eeuw weerspiegelt. Die was zo’n 500 jaar geleden, maar de rijkdom van weleer is nog goed te zien.

De witgepleisterde huisjes met azulejos en smeedijzeren balkons stonden bovendien model voor de Portugese architectuur in Brazilië.

Het land floreerde in de 15e en 16e eeuw dankzij onder meer de handel in peper en andere goederen die van ver kwamen. De hoofdstad Lissabon was destijds een wereldstad, maar de koning resideerde het liefst in het 135 kilometer landinwaarts gelegen Évora.

Évora

Bij de kathedraal ligt een Romeinse tempelruïne

Évora ligt in het noordoosten van Alentejo, het deel van Portugal dat vanuit Lissabon gezien over de Taag (além do Tejo) ligt. De stad heeft tal van overnachtings­mogelijk­heden en een treinstation, erbuiten ligt een camping.

De binnenstad is grotendeels ommuurd. Daaromheen loopt een vrij drukke rondweg, maar binnen de stadsmuren heerst meer rust en proef je de eeuwenoude sfeer. Binnen deze cirkel is een kleinere ronde stadsmuur geweest, maar die is nauwelijks nog waarneembaar. Een naam als Largo da Porta de Moura duidt op een vroegere poort in deze ommuring.

Als je steeds de omhoog lopende straten of straatjes volgt, kom je vanzelf op wat voor mij ook figuurlijk een hoogtepunt is: een plein met naar de ene kant uitzicht op de agrarische omgeving en op de voorgrond de oranjerode daken die zo verbonden zijn met de mediterrane bouwstijl.

Het panorama aan die kant is fraai, maar nog veel mooier is het uitzicht op de andere zijde van het vriendelijke plein. Daar staat de vroeg-gotische kathedraal die een schitterende combinatie vormt met een Romeinse tempelruïne, die ooit gewijd geweest moet zijn aan de jachtgodin Diana. Er staan nog veertien Corinthische zuilen overeind die het gemakkelijk maken om het beeld van het antieke bouwwerk compleet te maken.

De tempel dateert van de tweede eeuw voor Christus, toen de Romeinen de reeds bestaande stad Évora hadden veroverd. Alentejo was voor de Romeinen een grote graanschuur en Évora werd door hen Ebora Cerealis genoemd, als om aan te geven dat tarwe van levensbelang was voor de kolonisten.

Met de bouw van de kathedraal, gewijd aan Maria, werd in de twaalfde eeuw begonnen. Men is tot in de 16e eeuw bezig geweest met toevoegingen. Tempel en kathedraal zijn dankbare objecten om in een en hetzelfde camerabeeld te pakken, evenals het nabije Convento dos Loios, een voormalig klooster dat tegenwoordig een luxe accommodatie biedt aan hotelgasten. Het is gedeeltelijk te bezichtigen.

Overal in de stad zijn kunstwerken, ook hier bij het plein: een stenen beeld van een mensfiguur die in een kist, of laten we het vriendelijker zeggen een bak ligt.

Voor wie in deze stad wil griezelen is er de in Portugal vaker voorkomende kapel van de beenderen: de Capela dos Ossos. Te zien zijn muren en kolommen die behangen zijn met schedels, dijbenen en andere herkenbare botten van 5000 monniken.

De kathedraal en het Museum van Heilige Kunst in het naastgelegen voormalige bisschoppelijk paleis herbergen wat meer verfijnde kerkelijke kunstschatten.

Aquaduct en Praça do Giraldo

Onder de bogen van het aquaduct zijn huizen gebouwd

Dolend door Évora kom je door smalle straatjes en langs opmerkelijke gebouwen, zoals het mooie Casa Cordovil aan het Largo das Portas de Moura, die met zijn manuelijnse loggia herinneringen oproept aan het moorse verleden van het Iberisch schier­eiland. De omlijstingen van de ramen alleen al zijn een lust voor het oog.

Er is zelfs nog een oude moorse wijk, Mouraria, met veel witgekalkte huizen en smalle staatjes die met keien zijn belegd. Stuk voor stuk plaatjes van straatjes. Helaas bederven auto’s soms het uitzicht.

De Romeinen bouwden vele aquaducten in hun wereldrijk, maar dat in Évora is van Portugese makelij: het indrukwekkende bouwwerk waarover ooit water van de heuvels naar de stad stroomde werd pas in de zestiende eeuw gebouwd. De stadsbewoners hebben het een naam gegeven, het Aqueduto da Agua de Prata, oftewel het aquaduct van het zilveren water. Er is negen kilometer van bewaard gebleven.

De ruimte tussen de bogen is bepalend voor de breedte van de eeuwen later aangelegde rijbanen van de rondweg. Wie vanaf de Rua do Muro, met nog wat restanten van de buitenste stadsmuur, het aquaduct volgt in de richting van het stadshart, ziet eerst luchtige bogen.

Als het eindpunt dichterbij komt zijn die bogen opgevuld met huizen die zich hebben gevoegd naar de vorm van de bovengrondse waterleiding.

De stad ligt op een heuvel en aangezien water nu eenmaal niet naar boven stroomt, worden de bogen steeds lager. Ooit moet het aquaduct hebben doorgelopen naar het centrale plein Praça do Giraldo, maar nu stopt het abrupt ergens halverwege de Rua do Cano.

Praça do Giraldo is vaak het decor van evenementen en is los daarvan ook een ontmoetingspunt. Hier is het toeristenbureau gevestigd, waar je kunt kiezen uit tal van accommodaties, maar ook zonder deze service wijzen tal van bordjes in de zijstraten op de vele overnachtingsmogelijkheden.

Het plein is vernoemd naar de krijgsheer Giraldo sem Pavor (Gerard zonder vrees) die de Moren in 1165 verdreef. De islam maakte daarmee plaats voor het katholicisme, dat niet altijd zachtzinnig omsprong met zijn tegenstanders.

Ook in Évora was de inquisitie een wreed middel tegen andersdenkenden. In 1573 stonden op dit marktplein de brandstapels.

Zuilengalerijen omringen het plein, dat gecompleteerd wordt door een fraaie fontein. Er staan gebouwen die voornaamheid uitdrukken, zoals het agentschap van de Banco de Portugal, met een façade om door een ringetje te halen. Overal zijn terrassen om van het uitzicht en de voorbijgangers te genieten.

Veel openbaar groen is er niet binnen de stadsmuren maar in de Jardim Publico, die bovenaan de zuidelijke muur ligt, staan bankjes om even uit te puffen als je geen zin hebt om op een terras neer te ploffen. Binnen de stadsmuur is het niet eenvoudig om een parkeerplaats te vinden, even daarbuiten is veel parkeergelegenheid.

Évora is ook een universiteitstad, wat garant staat voor wat grote boekhandels, betaalbare restaurantjes in soorten en maten en veel jonge mensen op straat.

Wandelen naar Monsaraz

Elk pand in het versterkte bergdorp is markant

Zo’n 55 km oostwaarts van Évora ligt het schilderachtige vestingstadje Monsaraz. Het is een van de vele op een heuvel gelegen versterkingen langs de Portugees-Spaanse grens. Monsaraz ligt 325 meter boven zeeniveau, maar steekt slechts zo’n 100 meter boven het omliggende landschap uit.

Ik parkeer de auto na een uurtje rijden op loopafstand van Monsaraz in het stille dorpje Aldeia de Outeiro, een kilometer of tien ten noorden van de N 256.

Net buiten het dorpje vind ik een van de vele collectieve wasplaatsen waar Portugal nog zo rijk aan is. Ze hebben al gauw twintig geribbelde stenen wasborden met een spoelbak ernaast. Maar met de komst van moderner huishoudelijk gerief zijn ze in onbruik geraakt. Hier en daar onderstrepen bijna doorgeroeste waslijnen dat geen vrouw er ooit nog komt om de was te doen. Ik heb in de drie maanden dat ik door Portugal trok slechts een keer iemand gezien die er bezig was. Hij spoelde iets af.

De heuvel in de verte is mijn doel. Eerst tekenen de gebouwen bovenop de heuvel zich nog vaag af, maar bij elke stap worden ze iets scherper.

De eerst wat dalende route voert door Telheiro, waar de stilte wreed verstoord wordt door de claxon van de rijdende groenteboer die ook grote voorraden priklimonade aan boord heeft. De meeste klanten zijn oudere mensen.

De dorpspomp, die tussen 1700 en 1800 is opgetrokken, is goed onderhouden en nog niet zo lang geleden zijn er liters witte en blauwe verf opgesmeerd. De gezamenlijke wasgelegenheid maakt daarentegen ook hier weer een vervallen indruk.

Ik verlaat het dorp via een smal weggetje tussen de dorpsschool en het politiebureau. Hier begint de klim pas echt. Maar het steeds duidelijker wordende beeld van Monsaraz met de imposante stadsmuren vergoedt veel. Ook het gezicht op de boeren­bedoeningen buiten de stad is mooi.

Via een van de stadspoorten kom ik Monsaraz binnen. Ik ga meteen naar het kasteel dat uit de dertiende eeuw stamt en waar zich ooit Tempeliers ophielden. De binnenplaats blijkt een arena waar een jongeman bezig is een paard te dresseren dat aan een touw rondjes draait in het zand.

De jongeman lijkt de blikken van de toeschouwers niet op te merken. Het zijn er op deze junidag niet zo heel veel, maar in het hoogseizoen moeten er hordes rondlopen.

Hier worden ook stierengevechten gehouden. Spanje wordt door velen veroordeeld omdat dit wrede tijdverdrijf nog steeds voortleeft. Portugal slaagt erin om min of meer aan de aandacht van strijdbare dierenvrienden te ontsnappen. Wellicht omdat de stieren hier niet in de arena worden gedood.

Een trap leidt naar de borstwering van het tot vechtstadionnetje omgetoverde slot, met zitplaatsen waar alle dorpsbewoners makkelijk in moeten passen. Hier heb ik een adembenemend uitzicht op het brede dal van de Guadiana die in de buurt van Monsaraz wordt gevoed door talrijke zijstromen.

Tot begin deze eeuw waren al die wateren door het landschap van Alentejo slingerende linten en lintjes, maar sinds er in de buurt een stuwdam is gebouwd, Barragem d’Alqueva, is er een grillig gevormd meer ontstaan, waardoor al dat water als het ware een flink stuk omhoog is gekropen tegen de hellingen van de heuvels.

Ik realiseer me dat er een lieflijk dorpje en schattige boerderijtjes zijn opgeofferd om de waterhuishouding in deze droogste streek van Portugal naar de hand te zetten en elektriciteit op te wekken.

Om de waterpartij van het Alqueva-stuwmeer, het grootste kunstmatige meer van Europa, te overbruggen is de N 256 hier op poten gezet. Op het meer, op enkele km afstand, drijft een passagiersschip en op een schiereilandje zie ik voorzichtige tekenen van opkomende toerisme aan de nieuwe waterkant.

Buiten de arena van Monsaraz liggen jonge hondjes lekker te dutten. Het is symbolisch voor wat er op deze dag in de rest van het autovrije stadje (buiten de hoofdpoort is een parkeerplaats) te beleven is. Verstilde schoonheid.

Oude mensen vegen de smalle met keitjes geplaveide straatjes, vrij onopvallende bordjes geven aan de je hier en daar kunt overnachten, ik ruik etensgeuren bij een van de restaurants. Op het terras zitten wat bezoekers te lunchen met een glas witte wijn.

Er zijn niet al te opdringerige toeristenwinkels, waar staaltjes van regionale nijverheid te koop zijn en er is ook hier een museum met religieuze kunst.

Elk pand is hier markant. Het oog raakt niet verzadigd van het spel van lijnen en kleuren dat hier eeuwen geleden op touw is gezet. Het stadje telt weinig straten en voor je het weet ben je een van de toegangspoorten voorbij.

De steentijd rond Telheiro

Er is niet veel fantasie nodig om in de menhir een penis te zien

Ik daal vanuit Monsaraz af naar het Convento da Orada, ten oosten van Telheiro. Het voormalige klooster zou een museum zijn, maar alle deuren zijn dicht en ik heb de indruk dat dat niet alleen vandaag is. Een verbouwing, voorgoed gesloten, voor onbepaalde tijd dicht? In sommige opzichten is Portugal gierig met informatie.

Hier ergens op het museumterrein liggen 52 stenen opgeslagen die ooit op een plek waar nu het Alqueva-stuwmeer ligt een kring vormden met een vier meter hoge menhir in het midden. Ik kan ze helaas niet vinden.

Het gesloten ex-klooster is een mooi gebouw met een bijna nog fraaiere bomenrij ervoor. De monniken hebben hier ooit de grond bewerkt, maar die tijd ligt ver achter ons, evenals de tijd dat de Romeinen hier een bruggetje over een beek bouwden.

Nog veel ouder is de menhir in een weiland langs de asfaltweg tussen Telheiro en Outero, een kilometer of twee van het klooster. Een pad leidt naar de eenzame rechtopstaande steen die 5.000 tot 6.000 jaar geleden werd bewerkt en opgericht.

Er is niet zo veel fantasie voor nodig om in te stemmen met de suggestie uit de reisgidsen dat dit een fallus voorstelt en dat deze plaats bevorderlijk was voor de vruchtbaarheid. Volgens de summiere informatie bij deze penisachtige menhir zouden er inscripties te zien moeten zijn, maar ik kan ze niet ontdekken.

Portugal staat helaas niet bekend als een land dat pronkt met zijn resten uit de steentijd, zoals Engeland doet met zijn Stonehenge en Duitsland met de Externsteine. Toch hebben er hier in die tijd wel degelijk mensen gewoond die hun stenen sporen hebben nagelaten.

Helaas schrijven de reisgidsen er weinig over en ook ter plaatse komt de weetgierige reiziger er vaak bekaaid van af. De toeristenindustrie is daarvoor denkelijk te zeer gericht op de trekpleisters waar het grote geld wordt verdiend.

Na de wandeling rond Monsaraz rij ik bij wijze van toetje via de weg langs Monsaraz naar de N 256. Een zijweg leidt naar een schiereilandje, waar je de nieuwe rivierbedding van dichtbij kunt bekijken, samen met een ijscoman.

Terug naar de N256 en dan oostwaarts in de richting van Spanje kom je over een lange brug, die noodzakelijk is geworden door het kunstmatig hoog gehouden waterpeil. Aan de overkant van het dal ligt Mourão, een plaatsje dat bekend is om de kleine huisjes met de grote schoorstenen.

Ik vergaap me net buiten het dorp aan een vervallen kasteel uit de 14e eeuw dat vanaf de andere oever uitzicht biedt op de Guadiana.

Cromlech van Almendres

Een verzameling stenen in een verlaten bos

Het gebied ten westen van Évora biedt ook enkele mooie overblijfselen uit de steentijd. Het meest indrukwekkend is de cromlech van Almendres. Deze ligt diep verscholen in een bos. De route is aangegeven vanaf de N114 Évora-Montemor. De laatste kilometers gaan over een weg van aangestampte aarde. Het is goed te doen maar laat je niet verleiden tot een te hoge snelheid, want dat is schadelijke voor de verende delen van je voertuig.

Het is de vrijwel ongebruikte weg tussen de dorpjes Guadalupe en Nostra Sierra da Boa Fé. Langs deze weg staat, verscholen achter een olijfbosje, nog een monument uit de oudheid, de menhir van Almendres. Deze bezienswaardigheid sla ik maar even over; die pak ik op de terugweg wel mee, neem ik mee voor.

Ik heb meermalen diep onder de indruk bij Stonehenge gestaan, ik durf te beweren dat ik de mysterieuze rijen stenen bij Avebury ken, ik geniet van elk Drents hunebed en andere staaltjes van menselijk ‘stenenmanagement’ maar de verzameling stenen van de cromlech van Almendres staat onmiddellijk hoog op mijn lijst met favorieten.

Hier, op een open plek in een verlaten Portugees bos, is een schijnbaar wanordelijke verzameling enigszins ellipsvormige stenen neergezet. Het zijn er 95 en met enige goede wil kun je zeggen dat ze op een ellipsvormig veld staan. Ik wandel ertussendoor in de ochtendzon en geniet van de schoonheid.

Ook op deze plek in het bos is er nauwelijks informatie over de formatie van manshoge en hogere stenen. Een zonnetempel? Waar de Engelsen al eeuwen moeite doen om de geheimen van Stonehenge en Avebury beetje bij beetje te ontrafelen en om de bezoekers in bezoekerscentra deelgenoot te maken van die kennis, geven de Portugese geleerden niet thuis.

Voordeel van deze manier van doen is dat je je eigen fantasie kunt gebruiken. Voordeel is ook dat je hier geen drommen toeristen tegenkomt. Je kunt gewoon tussen de stenen doorlopen en ze aanraken; iets wat bij Stonehenge ten strengste is verboden. Hier zie ik alleen een Duitse camper met een gemoedelijke herdershond ernaast en als ik na anderhalf uur weg wil rijden komt er nog een andere auto aangetuft.

Ik rij terug het bos uit, nog te vol van wat ik heb gezien om stil te staan bij de menhir van Almendres.

Dolmens van Zambujeiro en Sao-Brissos

De grafkamer uit de steentijd is omgebouwd tot een kapelletje

Buiten Valverde ligt de dolmen van Zambujeiro. Een dolmen heet in dit land een anta. In het begin van mijn rondreis dacht ik steeds dat het ‘antiquiteit’ in het algemeen betekende, maar bedoeld wordt een grafkamer die bestaat uit rechtop gezette stenen en een afdeksteen.

De dolmen van Zambujeiro ligt voorbij het einde van een slechte begaanbaar weggetje tussen de velden. Het is even zoeken, maar dan word je getrakteerd op de grootste dolmen van Portugal.

Liefst veertien meter lang is de toegangspassage die leidt naar de met enorme platte stenen ommuurde grafkamer. Je kunt er helaas niet in, maar omdat de dolmen min of meer in een heuvel ligt kun je er van bovenaf inkijken.

In Valverde zie ik een rijdende winkel die is volgepropt met kleding. Het vrachtwagentje is nog niet zo oud als de dolmen, maar het kan niet lang duren voordat het voertuig het begeeft en deze tak van handel voorgoed tot het verleden behoort.

Veel boerendorpjes in Portugal sterven uit. Ze worden nog levend gehouden door oude mensen die in een slinkend aantal dorpswinkeltjes terechtkunnen. Er zijn rijdende winkels om het gat in de markt te vullen maar aan de staat van de auto’s en de leeftijd van de kooplieden te oordelen is ook dat binnenkort vergane glorie.

Ik rij naar de dolmen bij Sao-Brissos. Waar in Évora de heidense Romeinse tempel en de katholieke kathedraal bijna een eenheid vormden, zijn hier twee in de tijd nog veel verder uit elkaar gelegen culturen samengesmeed.

Het kost wat moeite om in het oranjerood-wit-blauwe veldkapelletje een grafkamer uit de steentijd de te onderscheiden, maar met een beetje geduld lukt het wel. Helaas zit de deur op slot.

Dat geldt jammer genoeg ook voor de iets verderop geleden Grutos de Escoural; tot 1963 verborgen grotten met muurschilderingen die ten minste 15.000 jaar oud zijn. De vriendelijkheid van de serveerster in een cafeetje in Santiago do Escoural helpt me helemaal over deze teleurstelling heen.

Banner Stem & Win

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!
Banner Stem & Win
Banner - Stem & Win