In Laos begint het jaar op 13 april. De festiviteiten rond het boeddhistisch nieuwjaar duren maar liefst vier dagen. De beste plaats om dit te vieren is de oude koningsstad Luang Phabang, dat met z’n talloze tempels is uitgeroepen tot werelderfgoed. Langs de oever van de Mekong worden zandkastelen gebouwd en mensen ondergesmeerd met bloem, houtskool en lippenstift. Er wordt gezuiverd, er zijn optochten en in grotten staan duizenden Boeddhabeelden.
Ik sta op het vliegveld van Luang Phabang. Noi, die me uitnodigde om hier het boeddhistische nieuwjaarsfeest Songkran te komen vieren, is er nog niet. Luang Phabang ligt in het noorden van Laos, 500 km boven hoofdstad Vientiane, aan de oever van de Mekong. Het stadje is met z’n vele boeddhistische tempels een werelderfgoed van de Unesco.
Nu de reisbeperkingen zijn opgeheven vieren vooral veel Vientianen vier dagen Songkran in de oude koningsstad. Lao Aviation heeft tussen Vientiane en Luang Phabang zeker tien extra vliegtuigen ingezet, matig onderhouden tweedehands Chinese en Franse toestellen. Vliegen is de enige optie, want de doorgaande weg is nog niet klaar en de oorspronkelijke verbinding tussen beide steden, een driedaagse boottrip, is oninteressant voor de Laotianen; vier dagen vrij is al een ongehoorde luxe.
Hier sta ik nu, alleen en een beetje verloren, kijkend naar de drukte. Na een half uur stap ik in een tuk-tuk, een driewielig tweetakt-busje, naar Luang Phabang. Daar woont een goede vriendin van Noi, misschien weet zij meer omtrent zijn whereabouts. Na drie kwartier over een verhard zandpad door verscheidene dorpjes word ik aan de oever van de Mekong afgezet bij een winkeltje in een schamel hutje in het centrum van Luang Phabang. De handelswaar, een gigantische stapel huis-, tuin- en keukenspullen, staat half op straat uitgestald. Vanuit de duisternis binnen klinkt een verraste stem: ‘William, sabaai-die! Comment ça va?’ Bouavone’s begroeting is allerhartelijkst.
Ik neem voorzichtig plaats op een paar dozen met zeep, tussen de grote hoeveelheid handelswaar in de kleine ruimte. Bouavone’s moeder is de eigenaresse van het winkeltje dat ze met haar twee dochters runt.
Haar man, 71 jaar en zo’n 20 jaar ouder, is langdurig ziek, dus er moet hard worden gewerkt om het noodzakelijke geld bijeen te sprokkelen. Bouavone werkt overdag in het plaatselijke ziekenhuis en ‘s avonds in de winkel. Door haar drukke werkzaamheden is ze op 24-jarige leeftijd nog ongetrouwd, waar ze zich bijna schuldig over voelt. Zus Saengtien is 18 en studeert Engels aan de universiteit van Luang Phabang.
Bouavone, die tijdens haar studie Frans leerde, vertelt me dat Noi zich bij de Mekong vermaakt. De eerste dag van Songkran, de Dag van de Leeftijd, is traditioneel bestemd voor het bouwen en versieren van zandkastelen aan de Mekong-oevers.
Tja, dat is inderdaad leuker dan iemand van het vliegveld afhalen…
Ik haast me naar de plek aan de rivier. Het is een ongelooflijke drukte: duizenden mensen hebben de grootste lol met het bouwen van grote zandhopen, maar nog meer met het ravotten in het water en het elkaar ondersmeren met bloem, houtskool en rode lippenstift. Iedereen laat zich de Beer Lao (het nationale bier) en de lao-lao (de nationale sterke drank) goed smaken. De komst van een falang (buitenlander) vergroot de feestvreugde alleen maar.
‘Hey Williem, you have good fun?’ Ik wrijf een dikke klont bloem uit mijn ogen en zie dat Noi me breed grijnzend een fles lao-lao aanreikt, al snel gevolgd door grote scheppen zand en bloem. Geen gebruikelijke begroetingen, de ander zo nat en vies mogelijk maken is nu belangrijker! Deze mini-oorlogjes vullen de rest van de middag, pas als het schemert verlaat men uitgeput het strijdtoneel.
‘Ik wist niet of je nog kwam,’ zegt Noi op de terugweg, alsof ik hem geen fax heb gestuurd met de details van mijn aankomst. ‘In welk hotel verblijf je?’ Nou wordt-ie helemaal mooi! Ik geef voorzichtig te kennen dat hij dat zou regelen, omdat alle hotels vol zitten tijdens Songkran. Dat weet hij zich inderdaad weer te herinneren. Beschaamd laat hij me bij Bouavone achter en gaat op zoek naar een hotelkamer.
Vier vrienden van Noi houden me gezelschap maar hebben meer aandacht voor Saengtien, die ondertussen thuis is gekomen. Ze zijn begin twintig en dan is 18 de ideale (huwbare) leeftijd. Vrouwen van gelijke leeftijd of ouder zijn eigenlijk niet interessant. De één biedt Saengtien een stoel aan, de ander gaat thee halen en weer een ander maakt grapjes. Bouavone luistert en lacht mee, onderwijl de klanten bedienend. Moeder gaat onverstoord verder met de jaarlijkse schoonmaak van de Boeddhabeelden; Songkran is en blijft een religieus feest.
Gisteren vond Noi al snel een kamer in het hotel waar een vriendin van hem werkt. Zelf slaapt hij met z’n vrienden in een klein herbergje aan de andere kant van Luang Phabang.
We hebben afgesproken bij het winkeltje van Bouavone en Saengtien. Stipt 9 uur, maar afspraken nakomen schijnt moeilijk te zijn. Bouavone biedt me een ontbijt aan op de veranda achter het huis, met een fantastisch uitzicht over de Mekong en de aanlegsteiger voor de boten uit Vientiane. Het is nog drukker dan normaal: men sleurt grote hoeveelheden varkens de oever op, boten vol groenten en fruit wachten om gelost te worden, manden met kippen verwisselen van eigenaar en de steile trap vanaf de rivier staat vol Laotianen.
Het schouwspel wordt ruw verstoord door Noi die eindelijk op komt dagen met z’n vrienden Sathiaan, Thongmala, Bouphan en Tu. ‘Kom op, we gaan de stad bezichtigen,’ zijn z’n eerste woorden, al is haast geen woord dat ze hier kennen.
Noi’s vrienden komen ook uit Vientiane, het is hun eerste bezoek aan Luang Phabang. We bezichtigen het voormalig koninklijk paleis, de Phu Si-heuvel met tempel in het centrum, de belangrijkste tempels zoals Xieng Tong, Wat Mai, Wat That en nog wat kleinere tempels. Het bezichtigen van alle 32 tempels in Luang Phabang kost zeker een paar dagen.
Eeuwenlang was Luang Phabang een koningsstad, maar het huidige paleis is pas in 1904 gebouwd. De voorgangers werden steeds vernietigd als dit kleine koninkrijk weer eens werd aangevallen door agressors, vaak Thai en Chinezen.
De Franse koloniale tijd vanaf eind vorige eeuw, de onafhankelijkheid in 1953 en de Vietnamoorlog brachten geen rust; toch kon de koning zich handhaven. Pas in 1975 werden hij en zijn familie verbannen, toen de communisten de macht overnamen. Ze zijn waarschijnlijk kort daarna vermoord.
Nu doet het paleis dienst als museum. Het prachtige witte gebouw is in de oorspronkelijke staat gerenoveerd: één etage hoog, de binnenmuren beplakt met kleine mozaïeksteentjes en in felle kleuren beschilderd. Het meubilair van de koningen staat tentoongesteld en een speciale vleugel is ingericht met alle cadeau’s die de Laotiaanse heersers van hoge buitenlandse gasten ontvingen.
Aan het begin van de paleistuin staat een nieuw gebouw met daarin Pha Bang, het belangrijkste relikwie van het Laotiaanse Boeddhisme. Dit beroemde gouden Boeddhabeeld is 83 cm hoog en weegt zo’n 50 kilo. Men zegt dat het in de 1e eeuw A.D. in het huidige Sri Lanka is gegoten en in 1359 door een Khmer-koning is geschonken aan Fa Ngoem, de toenmalige koning van Luang Phabang.
Vanwege Songkran hangt bij alle tempels de vlag uit, bij de ingangen staan ‘hang hots’: houten stellages waarboven een meterslange horizontale houten pijp balanceert: aan één kant wordt er water ingegoten dat er aan de andere kant weer uitstroomt, over de belangrijkste iconen.
Dit jaarlijkse zuiveringsproces heeft een extra dimensie gekregen: tegenwoordig wordt iedereen gezuiverd, niet door hang hots maar door soortgenoten die overal klaar staan met emmers water, tuinslangen en sinds kort ook met felgekleurde waterpistolen en -kanonnen. In het begin proberen we ze nog te ontwijken, maar al snel blijkt dat zinloos. Vooral de falang moet het ontgelden. Eerst kijken de kinderen me verwachtingsvol aan en na een welgemikte worp lopen ze glunderend verder. Gelukkig vergeten ze m’n vrienden niet. Sathiaan, helemaal doorweekt, pakt één van de jongetjes en zet hem onder luid gejuich van z’n vriendjes ondersteboven in een volle emmer. Ouders en overige familie kijken goedkeurend toe: Songkran gaat volgens verwachting!
We lunchen in de herberg van m’n vrienden: een grote pan kleefrijst en kleinere pannen met gebakken varkenshuid, échte kippenpoten, gebakken vetspek, veel groenten in hete sausjes en vis.
De kippenpoten laat ik al snel links liggen maar de gemarineerde varkenshuid smaakt prima. Alleen kriebelen de varkensharen in m’n keel.
‘Gooit iedereen elkaar nat vanwege het jaarlijkse zuiveringsproces?’ vraag ik. ‘Vast wel,’ zegt Noi, ‘maar ik heb een veel leukere verklaring. In de oude tijd woonde hier een monster, Dae Woh, dat het op het dorp had gemunt. De enige manier om het kwaad te ontlopen was door het mooiste meisje van het dorp aan hem uit te huwelijken. Dae Woh was verheugd toen de bewoners van het dorp eindelijk zwichtten. Maar zijn aanstaande bruid was niet alleen heel knap, ze was ook heel slim. Op de dag van hun bruiloft voerde zij hem dronken en vroeg hem hoe hij als onsterfelijk wezen toch kon sterven. Dronken als hij was, vertelde hij haar dat z’n nek z’n zwakste punt was. Toen hij in slaap sukkelde, nam zij een scherp zwaard en sloeg zijn hoofd eraf. Het resultaat was een enorme vuurzee. Om die te bestrijden moest ze het hoofd oppakken, het bloed stroomde over haar heen. De dorpelingen zagen wat er gebeurd was en gooiden water over haar om haar te zuiveren. Daarom kiezen we elk jaar ook een schoonheidskoningin – zij bevrijdt ons van het kwaad.’
Sathiaan legt me in gebrekkig Engels uit wat er vanmiddag gaat gebeuren. Het is de laatste dag van het jaar, de Dag van het Verrottingsproces, dus vandaag zwaaien we het jaar uit.
We nemen plaats in het gras tegenover het koninklijk paleis. Velen zitten ondanks de hitte al gezellig dicht tegen elkaar aan. Zoals gebruikelijk vormen de talloze kinderen de hoofdmoot. Gelukkig zijn ze nu meer geïnteresseerd in softijs dan in een watergevecht.
Thongmala wijst me enthousiast op een groep Hmong in klederdracht die vlakbij ons zit. Het is de eerste keer dat hij mensen van deze stam ontmoet. De helft van de Laotianen behoort tot de Lao Loem-stam, zoals mijn vrienden. Vrijwel allen wonen in Vientiane en ten zuiden daarvan. De Hmong en andere stammen wonen in het noorden, zijn veelal animist, hebben ieder een eigen taal en hebben relatief weinig contact met de Lao Loem. Onder de indruk praat Thongmala voluit, totdat hij mijn opgetrokken wenkbrauwen ziet. Tja, Laotiaans is nog steeds niet mijn beste taal.
Als na lang wachten tromgeroffel klinkt, springt iedereen op. Een lange stoet trekt voorbij. Eerst de trommelaars, een paar jongetjes in blauwe en rode kleren.
Op de voet gevolgd door de Pu Nyeu Nya Nyeu: twee mannen in een pak van lange witte haren en met een groot rond rood masker stellen de eerste mensen voor, de aartsvader en -moeder. Hun huisdier volgt: twee mannen in één pak. Eén draagt een groot geel masker met een houten bek, die hij op de maat van de trommels laat klepperen, de ander speelt het achtereind van het dier.
Daarop volgt een lange stoet monniken; blootsvoets, gekleed in traditioneel oranje en gewapend met zwarte paraplu’s. De Laotianen halen zilveren rijstschalen te voorschijn en onder luid gejuich gooien ze de monniken nog natter dan ze al zijn. Gelaten laten deze het gebeuren en lopen rustig verder.
Dan volgt een groep oudere mannen met muziekinstrumenten van bamboe. Veel belangstelling krijgen ze niet, iedereen kijkt naar wat daarachter komt: twee lange rijen jongedames die meededen aan de schoonheidswedstijd.
Allen dragen een zijden blouse, een fleurige sarong en parmantige schoentjes. Het lange haar strak achterover in een knot, het gezicht volgens de schoonheidsidealen wit gemaakt, met veel oogschaduw en lippenstift. Ze dragen een zilveren rijstschaal met een bloemstukje.
De kleinsten, van een jaar of zes, lopen voorop en de stoet eindigt met de grootsten, van ongeveer 18 jaar. Moeders staan hen met raad en daad bij, houden de parasol vast en dragen zakjes frisdrank die gretig aftrek vinden. En continu fluisteren ze dat-ie goed gaat en dat ze moeten blijven lachen.
Het enthousiasme van het publiek bereikt een climax als de grote praalwagen voorbij komt, met daarop een gigantische pauw – het is het jaar van de pauw tenslotte.
Aan beide zijden zwaaien zes meisjes naar de toeschouwers, bovenop de pauw zit het mooiste meisje. Overdonderd door alle aandacht kijkt ze onzeker maar breedlachend naar het publiek en hoort beleefd zwaaiend alle toejuichingen aan. Fototoestellen klikken overal, niemand let meer op het laatste onderdeel van de parade: een groepje jongemannen dat schreeuwend, zingend en trommelend hun vechtkunsten toont.
‘Kom mee!’ schreeuwt Noi boven het lawaai uit. ‘Wij nemen een snellere route naar Xieng Tong.’ Deze tempel is het eindpunt van de parade. We zijn niet de enigen die deze route nemen, ook in dit kleine straatje loopt iedereen elkaar voor de voeten.
We zijn op tijd in het tempelcomplex om de hele stoet nog eens van dichtbij te zien. ‘Dit is wel het leukste maar nog niet eens het belangrijkste onderdeel van Songkran,’ vertelt Noi trots.
Het duurt een tijd voor de prachtige houten tempel leegstroomt en ik hem rustig voor de tweede keer kan bekijken. Deze mooiste tempel van Luang Phabang is in 1560 gebouwd en fraai gerenoveerd. Hij heeft de vorm van de klassieke Luang Phabang-architectuur, met grote daken die tot vlak boven de grond reiken. Het geheel is versierd met veel krullen en lotusbloemen in voornamelijk goud en rood. Binnen zijn de muren en daken beschilderd met prachtige muurschilderingen, mozaïek en beeldhouwwerk, waarbij goud en rood weer overheersen. Uiteraard ontbreken de bronzen Boeddhabeelden niet, in meerdere vormen en uit verschillende tijden.
De Dag van het Nieuwe Geluk – de eerste dag van het nieuwe jaar – begint vroeg: om 6 uur hebben we afgesproken aan de voet van Phu Si, de enige heuvel in het centrum van Luang Phabang.
Op de heuvel liggen de Wat Chom Si-stupa, een muur waarop het leven van Boeddha is afgebeeld en een grot met een reusachtige voetafdruk van Boeddha. Er wachten al honderden mensen om de heuvel via de enige toegangsweg op te mogen. Noi en zijn vrienden zijn nergens te bekennen, daar had ik al op gerekend. Ik loop gewoon met de stoet mee, voetje voor voetje beklimmen we de 328 treden. Boven nemen monniken de offergaven in ontvangst: torens van gevouwen bananenbladeren, ingelegd met bloemen. De mijne heb ik gisteren van Bouavone gekregen. Het prachtige uitzicht over de stad en de bezienswaardigheden heb ik gelukkig al gezien, want de stoet gaat direct weer de heuvel af en voor ik het weet ben ik weer beneden.
‘Waar was je nou?!’ roept Noi als ik na negenen bij Bouavone en Saengtien aankom. ‘We hebben lang op je gewacht en konden je nergens vinden!’ ‘Tja, ik heb jullie ook niet kunnen vinden!’ ‘We gaan naar de Khuang Si-watervallen.’ Hij baant zich een weg naar de tuk-tuks. Het duurt enige tijd voor we er eentje vindt die niet teveel vraagt voor de trip van 28 km. Gelukkig zijn Laotianen van nature rustig en al helemaal niet boos te krijgen, dus de stemming zit er nog steeds goed in. Het lijkt wel een kleuterklas op schoolreisje!
Onderweg kijk ik rustig voor me uit als ik plotsklaps een olifant op ons af zie rennen. Ik geloof m’n ogen niet, het bruine gevaarte komt steeds naderbij daveren. Hakkelend en stotterend probeer ik de anderen erop attent te maken.
De reactie is bijzonder onverschillig. Pas als de olifant voorbij is, zie ik dat hij bereden wordt. ‘Een werkolifant,’ zegt Sathiaan droog. ‘Eén olifant,’ zeg ik in het Laotiaans. ‘Laos, het Land van Eén Olifant,’ refererend aan het Land van Duizend Olifanten, zoals Laos wel wordt genoemd. De Laotianen gieren en herhalen het de hele dag. ‘Eén Olifant,’ lachen ze wanneer ze met iemand praten en wijzen dan naar mij. De vriendschap kan niet meer kapot.
Bij de Khuang Si-watervallen moeten we entree betalen: Laotianen 300 kip, falangs: 1000 kip… Het is ongelooflijk druk. Niet zozeer vanwege de schoonheid van de omgeving maar omdat het meertje onderaan als zwembad dient. Heerlijk met deze hitte! De rest van de ochtend vullen we met klauter- en stoeipartijen en het eten van scherpe papajasalade met chips.
We zijn op tijd terug om de parade weer te zien. Dit keer vertrekt die uit Xieng Thong en gaat naar het beginpunt van gisteren, Wat That. Het is dezelfde parade als gisteren, maar de drukte en het enthousiasme zijn even groot.
Ook op het tempelcomplex van Wat That is het een gigantische heksenketel. Allen zijn er weer: de schoonheidsprinsessen, de muzikanten en de vechters. De Pu Nyeu Nya Nyeu dansen en proberen de kleintjes te laten schrikken. De monniken worden nog steeds nat gegooid en moeten één voor één onder een hang hot plaatsnemen. Vervolgens gaan ze het tempelgebouw in, de schoonheidsprinsessen volgen hen op de voet. Binnen offeren zij de meegebrachte bloemstukjes en komen daarna onder luid gejuich weer naar buiten.
Nu wil iedereen met ze op de foto. De jongedames kijken wat vertwijfeld. Laotiaanse jongemannen staan er met de borst vooruit naast, terwijl hun vrienden foto’s maken. Ook de moeders laten zich van hun meest zelfverzekerde kant zien. Ze duwen hun dochters in de richting van de alom aanwezige fototoestellen en laten ook zichzelf en hun andere kinderen graag fotograferen.
Vol trots laten ze zich vereeuwigen, terwijl de schoonheidsprinsessen nog steeds niet weten wat hen overkomt. Alle jongemannen vechten en duwen het hardst om als volgende gefotografeerd te worden. En hoe dichter bij het geliefde object, hoe beter. Wat ook duidelijk blijkt uit het gejoel van hun vrienden.
Ondertussen gaat het gevecht met de eerder genoemde feestartikelen gewoon door. Velen lopen rond met wit, rood en zwart uitgeslagen gezichten. Ik heb het tot nu toe kunnen ontwijken, maar als ik Bouavone tegenkom weet ik dat dat niet meer lukt. ‘William, je ziet er nog veel te netjes uit!’ Nou vooruit, laat maar komen dan. Dat laat ze zich geen tweede keer zeggen en ook haar vrienden doen wel heel graag mee.
Na deze explosie van enthousiasme keert de rust terug in Wat That. Het begint al te schemeren. ‘Je mag je wel bij ons wassen,’ zegt Bouavone, alsof ze zich schuldig voelt. Ik loop met haar en Saengtien mee.
Door de hoeveelheid tuinslangen onderweg is wassen uiteindelijk niet meer nodig. Droge kleren zouden me echter wel van pas komen: nu het donker wordt droogt het minder snel. In het winkeltje legt hun moeder gevouwen bananenbladeren klaar met wat papiergeld erin gerold. ‘Ga je mee naar de tempel?’ vraagt Saengtien. ‘Tuurlijk!’
Saengtien hangt me een witzijden sjaaltje om; aan de rechterkant op mijn schouder, links tot net onder m’n oksel. Bouavone maakt inkepingen in lange, dunne gele kaarsen. Per kaars meet ze de omtrek van ons hoofd en de lengte van de rechteronderarm tot het topje van de langste vinger. Je belangrijkste maten, geeft ze aan, maar ze kan niet goed uitleggen waarom. Het is nu eenmaal zo.
We gaan het tempeltje tegenover hun huis in. Er zijn veel vrouwen. Alle bananenbladeren met geld zijn op een grote hoop gelegd en de kaarsen staan tegen emmers gedrukt, de lonten boven het water. Twee mannen zingen zeer monotoon. Af en toe vallen de vrouwen bij, maar hun aandacht verslapt: ze willen alles weten van de falang die is meegekomen. Het lijkt of Bouavone en Saengtien trots zijn dat het hun falang is die ze de ins-and-outs van het nieuwjaar laten zien. Goedkeurend gemompel valt me ten deel en de vrouwen blijven stiekem loeren.
Dan komen de monniken binnen, de jongste zal zo’n 12 jaar zijn. Van alle jongens wordt verwacht dat ze een tijd in het klooster doorbrengen. Ze nemen het monotone gezang over, er klinkt gegniffel als een monnik z’n tekst vergeten is. Tijdens het gebed steekt men de kaarsen een voor een aan. ‘Deze brandt voor jou, William,’ fluistert Bouavone, wijzend op mijn persoonlijke kaars. Ik weet nu dat alles goed met me zal komen.
Op dat moment komt Noi binnen. ‘Kom mee,’ fluistert hij. Ik ben een beetje nijdig omdat ik zomaar wegloop. Bovendien is de mis nog niet afgelopen. ‘Morgen kun je er ook weer heen. We moeten nu plaatsen reserveren in de nachtclub.’ De nachtclubs, er zijn er twee in Luang Phabang, zijn grote zalen met hoge tafels met stoelen, een dansvloer en een podium waarop meestal een band speelt. De avond begint er om 8 uur en eindigt stipt om half 12. Vanwege de drukte met Songkran is het zaak tijdig een tafel te reserveren en elke avond is dat vroeger. De eerste twee avonden zijn we er nog goed vanaf gekomen, nu is Noi toch wat voorzichtiger. Om kwart over 7 houd ik een van de allereerste tafels bezet, 10 minuten later zijn allemaal al bezet. Noi had gelijk.
Ik spreek net genoeg Laotiaans om aan te geven dat alle 11 stoelen echt van mij zijn. Noi is intussen de overigen aan het verzamelen, wat zeker een uur duurt.
Net als ik aan m’n tweede bier wil beginnen, komen Noi en negen anderen binnen. Geen bier, besluit Noi, whisky! Op elke tafel staat al een fles ‘Black and White’ klaar. Maar pure whisky smaakt niet, dus bestellen de Laotianen volop Sprite en ijsblokjes om de whisky aan te lengen.
De Laotianen aan mijn tafel kijken wat onwennig naar elkaar; de meesten kennen alleen Noi. Een paar whisky’s later mixt het gezelschap zich en begeven de eersten zich op de dansvloer. Daar is het al een drukte van belang: iedereen danst op de traditionele langzame muziek van de band. Ik moet wennen aan hun definitie van dansen: de onderarmen geheven draaien de Laotianen met hun polsen en stappen wat rond. Het staat elegant als de vingers dan op de maat van de muziek bewegen. Dit alles heeft de naam ‘Lawong’, het is de meest populaire muzieksoort in Laos.
Later op de avond wordt het nog gezelliger, de whisky heeft ogenschijnlijk de juiste uitwerking. Onze hele groep staat in één grote kring op de dansvloer. Op zo’n moment zijn een of twee mensen de klos en moeten in het midden hun danskunsten vertonen. En één keer raden wie er het vaakst in het midden staat…
Het plezier kent geen grenzen, tot half 12 de lichten aan gaan en de band ophoudt met spelen. Op scooters tuft iedereen naar huis of hotel. Onderweg zie ik verscheidene huizen waar licht brandt en muziek en gezang klinkt. Ook thuis vieren de Laotianen Songkran.
Noi begint het te leren: hij komt me van mijn hotel ophalen, zij het zeker een half uur te laat. ‘Waow! Service!’ zeg ik ironisch. Noi doet of hij het niet hoort. ‘Pha Bang wordt vandaag gezuiverd,’ vervolg ik. Noi lacht en we lopen naar Wat Mai, waar het al druk is.
Vanwege de grote belangstelling vinden de festiviteiten niet in de tempel plaats maar onder een overkapping ernaast. Daar staat Pha Bang, omringd door de prachtigste bloemstukken. Aan weerskanten hangt een hang hot, het laagste deel boven het beeld.
Als de oerouders zijn uitgedanst brengt de menigte biddend een bloemoffer aan Pha Bang. Vervolgens staan ze in hun beste kleren in de rij om hun rijstkom met water leeg te gieten in de hang hot. ‘Dit is het belangrijkste onderdeel van Laotiaans nieuwjaar,’ zegt Noi. ‘Het gaat de hele dag door.’
We gaan naar Pac Ou, twee grotten aan de monding van de rivier de Ou, waar duizenden Boeddhabeelden staan. Op de laatste dag van Songkran plaatsen de Laotianen er zelf een Boeddhabeeld bij. Althans, dat was de traditie. Tegenwoordig is het meer een toeristisch uitje. Via-via vindt Noi een auto met chauffeur: de man van de vriendin van… Nou ja, bekend genoeg om z’n truck uit te lenen.
De harde bankjes achterin zijn niet bepaald comfortabel en er zitten net iets teveel mensen achterin, 17 in totaal. Iedereen zingt echter vrolijke Laotiaanse liedjes, enkel onderbroken door de gigantische kuilen in het wegdek. De weg wordt smaller en slechter. Met passen en meten lukt het tegenliggers op het nu wel heel smalle bospaadje te ontwijken. Ook moeten we geregeld wachten op de tuk-tuk voor ons: mensen stappen uit om het overbeladen voertuigje een hellinkje op te duwen, vaak lukt dat niet in één keer. Af en toe halen jongeren op scooters ons in, hun gezichten bedekt met sjaals om zo min mogelijk last te hebben van de enorme stofwolken.
Opeens komen we op een grasveld vol tuk-tuks, landrovers, grote trucks en scooters. Ik sta versteld, zeker als we het dorp dat hier ligt inlopen. Het lijkt of heel Luang Phabang en al zijn gasten hier zijn!
Verbaasd en onder de indruk loop ik achter de anderen aan, continu om me heen kijkend naar de feestvierende massa. Af en toe stoppen we om kokosnoten en zakjes frisdrank te kopen.
Tientallen gemotoriseerde prauwen liggen in de Mekong om ons voor een habbekrats naar de overkant te brengen. Daar markeren witte muren de grotten van Pac Ou, scherp afstekend tegen de bruine rotswand schitteren ze in het zonlicht. Het ademt een mysterieuze sfeer uit, die echter wegkwijnt naarmate we dichterbij komen. Veel Laotianen gedragen zich als echte toeristen; slechts een enkeling bidt of offert rijst en bloemstukjes bij de gigantische hoeveelheid Boeddhabeelden, een majestueus gezicht overigens.
Noi is het met me eens: Laotiaans Nieuwjaar is meer een sociaal dan een religieus feest geworden. Songkran rechtvaardigt een carnavalesk feest om de sleur van een zwaar en moeizaam jaar te doorbreken. De terugreis aanvaarden we in stilte. Iedereen weet het: dit is het einde. Vanavond zullen we nog veel plezier hebben in de nightclub, maar morgen moet er weer gewerkt worden.