West-Sicilië wordt gedurende het hele toeristenseizoen druk bezocht. Er is ook nogal wat te zien: de mooie (maar vieze) hoofdstad Palermo, de smalle straatjes met uitzicht op zee in Cefalù, de beroemde kathedraal van Monreale en natuurlijk het werelderfgoed in de Vallei van de Tempels bij Agrigento. Maar in de winter heb je zelfs de Valle dei Templi bijna voor jezelf. Wel kan het wat ongemakkelijk voelen om in je eentje rond te lopen tussen de 8000 doden in de Catacombe dei Cappuccini.
Het vliegveld van Trapani in het westen van Sicilië is in feite het vliegveldje van Birgi. Het is piepklein en (hoewel het vooral een militair vliegveld is) chaotisch. En bovendien een bouwplaats. Tussen de steigers en werklui door vind ik een koffietentje, waar ik mijn eerste espresso drink.
Met de bus reis ik in twee uur 100 km oostwaarts naar Palermo, voornamelijk langs de kust van de Tyrrheense Zee. Het is een prachtige route; links de zee en rechts een bergachtig gebied. We passeren olijfgaarden, grote wijngaarden en mooie oude stenen bruggen.
Vanaf het Centraal Station van Palermo loop in naar mijn hotel voor de komende dagen, hotel Sicilia, op de tweede verdieping van een oud pand in de Via Divisi. Als ik ben ingecheckt en de kamer heb geïnspecteerd loop ik de Via Maqueda af naar de Piazza Vigliena.
Ik merk onmiddellijk dat Palermo een mooie maar ook vieze stad is. De temperatuur is eind februari ongeveer twintig graden en er is nu al sprake van smog. Ik baan mij een weg door de uitlaatgassen van het enorm drukke verkeer.
Pas na een paar keer heb ik het oversteken op een zebrapad onder de knie. Sicilianen rijden als gekken en de auto’s vliegen met een rotgang op je af. Wil je oversteken, dan moet je gewoon het zebrapad oplopen en ondertussen een schietgebedje doen. Zodra je een voet op het zebrapad zet gaan ze vol in de remmen of ze rijden om je heen, maar je kunt gewoon oversteken.
Piazza Vigliena is ook bekend als I Quattro Canti, de vier hoeken. Piazza Vigliena is te vinden op de kruising van de Via Maqueda en de Via Vittorio Emanuelle II.
Aan de panden op de hoeken zijn allerlei versieringen aangebracht en er staan beelden in nisjes. Aan de voet van de hoekpanden zijn barokke fonteintjes gebouwd.
Ik loop de Via Vittorio Emanuelle II af naar de in de twaalfde eeuw gebouwde kathedraal, een prachtig gebouw in Arabisch-Normandische stijl, waar onder andere de sarcofagen van de Siciliaanse koningen Roger II (1130-54) en Frederik II (1220-50) zijn te vinden.
Op en aan het plein voor de kathedraal staan beelden en tropische bomen. Na het bezoek aan de kathedraal loop ik door een park, langs het Paleis van de Normandiërs en door de Porta Nuova. Vandaar loop ik via de Piazza Indipendenza naar een grote markt in de wijk Albergheria, de Mercato di Ballarò.
Ik drink een biertje op een terras. Het valt op dat veel moeders en oma’s die op de markt werken tegelijkertijd op hun kind of kleinkind passen. Een groenteboer en een wat oudere vrouw wegen een kindje op een groenteweegschaal.
Met de San Giovanni degli Eremeti-kerk ben ik snel klaar, want die staat in de steigers en is bedekt met een doek. Zelfs de roze rode koepels zijn niet te zien.
Doorwandelen dan maar naar het Palazzo dei Normanni, waar het Siciliaanse parlement zetelt, en de bijbehorende Capella Palatina. De Capella Palatina wordt aanbevolen als topattractie van Palermo maar is gesloten.
Dan maar een kaartje voor het Palazzo dei Normanni. Ik moet op een bankje wachten op de andere toeristen die mee moeten met de rondleiding, hoewel ik het idee heb dat ik in heel Palermo al één van de zeer weinige toeristen ben en er hier al helemaal geen toerist te bekennen is.
Even later word ik inderdaad als enige rondgeleid, door een charmante dame van ongeveer één meter zestig, die zich voortbeweegt op pumps met nogal hoge hakken. In een recordtempo schieten we door het gebouw, waarbij het voortdurende getik van de hakjes mij bijna in een soort trance brengt. De dame praat net zo snel als ze loopt en bedelft mij onder een enorme hoeveelheid informatie, waardoor ik na een minuut of drie volledig de draad kwijt ben en afhaak.
Ik loop als een zombie achter de dame aan, krampachtig proberend wat te zien van het interieur van bijvoorbeeld de kamer van Roger II, versierd met allerlei mozaïeken. In recordtijd sta ik weer bij de uitgang, waar de dame mijn fooi al op voorhand weigert, want het is haar werk en ze doet het graag. Dat heb ik gemerkt.
Ik loop via de Mercato di Ballarò, waar ik wat appels en bananen koop, terug naar het hotel en rust wat uit van de wandeling.
Voordat ik wat ga eten drink ik een biertje in een sjofel kroegje. Ik word vriendelijk begroet door de uitbater en een groepje mannen dat aan een tafel zit. Op tafel staan grote flessen wijn en er is duidelijk al behoorlijk ingenomen. Ik heb het idee dat de discussies hoger oplopen, naarmate de hoeveelheid gedronken wijn toeneemt. Ik versta helemaal niets van wat er wordt gezegd, maar één woord komt telkens terug: maffioso.
Ik zoek een restaurant op en neem als voorgerecht bruschetta, heerlijke gegrilde broodjes, ingesmeerd met knoflook en olijfolie en belegd met tomaat. Als hoofdgerecht neem ik een gemengde visschotel: een bord met drie grote garnalen, keurig nog met de jas aan. Rond de garnalen liggen diverse soorten inktvis, gefrituurd en gebakken, inclusief schattige zuignapjes. Verder liggen er een stuk of vijf kleine visjes op het bord met hele grote koppen, de bekken van de beestjes staan wagenwijd open.
Ik weet echt niet hoe ik de visjes moet eten; half of helemaal, met of zonder kop, met graat of zonder graat. Ik begin aan een omslachtige operatie en breek basten open, trek koppen van visjes en garnalen, peuter kleine stukjes vis van kleine graatjes, kauw een tijdje op een inktvisje met zuignapjes en na een half uurtje is mijn bord veranderd in een groot slagveld. Ik heb echt heerlijk gegeten, onder het kritisch toeziend oog van de Siciliaanse restaurantbezoekers die ongetwijfeld wel weten hoe je dit moet eten.
Het hotel is goed, maar duidelijk berekend op Sicilianen. Ik wring mij met moeite door de deur van de douchecabine en sta min of meer klem onder de douche. Na de douchebeurt frommel ik mijn benen onder het kleine tafeltje in de ontbijtzaal en eet minibroodjes met jam. Wat opvalt is dat Sicilianen bij het beëindigen van een telefoongesprek wel een keer of tien ‘ciao’ zeggen.
Ik loop naar het Centraal Station voor de trein naar Cefalù, dat oostelijk van Palermo aan de noordkust van Sicilië ligt. Onderweg geniet ik van het uitzicht op de Thyrreense Zee. Rechts zie ik weer bergen en het landschap is mooi. De huizen doen aan blokkendozen denken; vierkant met een plat dak, meestal met een dakterras.
We passeren Trabia, een op het oog onooglijk gehucht, ongeveer halverwege de route. Langs de kust liggen prachtige, nu nog verlaten strandjes. We rijden op sommige stukken echt pal langs de zee.
We stoppen in Términi en passeren daarna veel sinaasappelboomgaarden en enorme cactussen.
Het station van Cefalù ligt vlak bij het centrum van het plaatsje, wat een schilderachtige aanblik biedt, met de zo typische smalle straatjes en een mooi uitzicht op de zee.
Midden in het centrum staat de Dom van Cefalù, met zijn twee karakteristieke torens, aan de Piazza del Duomo. Op de achtergrond rijst La Rocca, de rots, een paar honderd meter massief omhoog naar de hemel.
De Dom is gebouwd in de Normandisch-Arabische stijl. De dom zou gebouwd zijn door Roger II, als dank dat hij was gered uit een storm op zee. Het meest opvallende in de dom is het enorme mozaïek van Christus, die een open bijbel in zijn linkerhand houdt.
Het is prachtig weer en ik drink wat op het plein voor de Dom en geniet van het uitzicht op de Dom en La Rocca. Cefalù is een rustpunt na de enorme hectiek van Palermo. Ik wandel op mijn dooie gemak rond in het plaatsje en loop van ene smalle straatje naar het andere.
Ik kijk even bij een visserman die netten aan het boeten is en vraag of ik een foto van hem mag maken. De man vindt het prima en gaat onverdroten voort met zijn werk.
Ik duik een nisje in en loop een trap af waar ik, volledig verborgen voor de buitenwereld, stuit op iets wat lijkt op een waterleidingsysteem uit vroeger tijden. Ik weet niet precies wat het is, maar het ziet er geraffineerd uit en het functioneert blijkbaar nog steeds. Uit kleine dierenhoofdjes die aan de muur zijn bevestigd loopt water in een waterkanaaltje. Iets verderop is een stenen tunnel en zijn er vierkanten uitgespaard in de vloer, met voor elk vierkant een omhoog staande tegel.
Ik wandel langs de kust en geniet ook hier van het winterzonnetje en het mooie uitzicht.
In Palermo neem ik de bus omhoog de bergen in naar Monreale, om daar de beroemde kathedraal te bekijken. Ook deze kathedraal is in de Normandische stijl gebouwd.
De kathedraal van Monreale is 102 meter lang. De overheersende kleuren van het prachtige interieur zijn goud, blauw en groen.
Bij het altaar zijn drie enorme bogen met grote afbeeldingen. Achttien pilaren gaan over in bogen en aan het eind van elke pilaar bevindt zich een beeld en vanaf dat punt zijn de beeltenissen en de wanden allemaal opgebouwd uit mozaïek.
De vloeren zijn van marmer en net als de zijwanden voorzien van allerlei motieven. Ik ga in een kerkbank zitten en kijk mijn ogen uit.
De mozaïekversieringen stellen tientallen gebeurtenissen uit het Oude Testament voor, zoals de ontmoeting van Eva met de slang, de moord op Abel, de vloek van Kaïn, de opdracht van Noach om de ark te bouwen en de aartsengelen Raphaël en Michaël.
Ik wandel nog een tijdje rond, maak wat foto’s van de omgeving en neem dan de bus terug naar Palermo.
Daar loop ik vanaf de Piazza Indipendenza naar het hotel en bekijk nog even de Chiesa di San Giuseppe, een eenvoudige kerk met een schitterend plafond.
Op de Mercato di Ballarò zie ik een man een klein inktvisje van een marktkraam pakken en rauw naar binnen slingeren. Hij kauwt een paar keer, slikt, knikt tevreden en pakt er nog één. Een soort nieuwe haring, maar dan anders.
Vandaag neem ik de trein naar Agrigento voor een bezoek aan de vallei van de tempels. De Valle dei Templi staat op de Unesco-werelderfgoedlijst en is één van de meest bekende bezienswaardigheden van Sicilië.
Als de trein mooi op tijd aankomt denken de passagiers in te kunnen stappen, maar zo werkt het hier niet. Een schoonmaakploeg stapt in en de deuren worden gesloten. Na twintig minuten openen de deuren zich en de schoonmaakploeg verlaat de trein. We kunnen instappen en met een vertraging van ruim twintig minuten vertrekt de trein.
Het eerste stuk van de reis gaat nog langs de Thyrreense Zee, waarbij we dorpen als Bagheria, Trabia en Términi Imerese passeren. Vanaf Términi Imerese rijden we zuidwaarts en één van de eerste plaatsen die we aandoen is Montemaggiore, waar we het kustlandschap achter ons laten en sinaasappel- en citroenboomgaarden de overhand krijgen. Verder zijn er grote velden met artisjokken.
Het landschap wordt steeds afwisselender, met bergen, dalen, riviertjes en boomgaarden, regelmatig onderbroken door zwart en donker als we weer een tunnel inrijden. We steken het eiland door van de kust van de Thyrreense Zee, naar de kust van de Middellandse Zee.
Op ongeveer een derde van de reis is er wat mis met de trein. Een kleine conducteur komt in een soort Louis de Funes-stijl uitleggen dat er problemen zijn. Hij drentelt nerveus heen en weer en tettert onophoudelijk tegen de passagiers.
We moeten uitstappen in Roccapalumba, waar een kleine bus op ons wacht. Twee Canadezen vertellen dat ze gisteren ook al grote problemen hadden met een trein. De problemen brengen echter ook voordelen met zich mee, want in plaats van door de bergen te gaan met de trein, rijden we er nu overheen met de bus, wat mooie vergezichten oplevert.
Op het station van Cammarata-San Giovanni Gemini vervolgen we de reis weer per trein. Deze trein fluit als een oude stoomlocomotief. We kruipen werkelijk door het landschap en één ding is zeker: nog ontspannener reizen als je op vakantie bent kan bijna niet. Ik geniet van het mooie bergachtige landschap met de vele dalen.
Ruim een uur na de geplande aankomsttijd arriveren we dan op het Centraal Station van Agrigento, waar het ontzettend rustig is. Ik pak buslijn 1 en na een minuut of tien sta ik voor de ingang van de Valle dei Templi. Dit is een groot archeologisch terrein met vijf ruïnes van Griekse tempels, waarvan een enkele nog in zeer goede staat verkeert.
Het is lekker weer en ik begin mijn wandeling aan de kant van de overblijfselen van de Zeus-tempel en de Castor- en Pollux-tempel. Er is bijna niemand te bekennen en op een groepje Italianen na loop ik alleen over het terrein.
Het is apart dat je vanaf dit terrein uitzicht hebt op het moderne Agrigento, dat parallel loopt aan de resten uit de oudheid.
Het gedeelte van de vallei waar de overblijfselen van de tempels van Zeus en Castor en Pollux liggen vind ik niet heel erg bijzonder. Slechts een klein gedeelte, bestaande uit enkele Dorische zuilen van de Castor- en Pollux-tempel, staat nog rechtop.
Er liggen wel heel veel ooit tot de pilaren en onderbouw behorende stenen, waartussen prachtige planten bloeien en mooi gekleurde hagedissen zich een weg banen.
Nadat ik rustig het hele terrein aan de Zeuskant over ben gewandeld, steek ik de weg over naar de andere kant van het archeologische terrein. Hier liggen de beter bewaard gebleven Heracles-tempel, de Concordia-tempel en de Tempel van Hera.
Terwijl ik langzaam de glooiende weg op loop geniet ik van het prachtige uitzicht. Veel bomen staan in bloei, net als allerlei heesters en struiken. Ik passeer een goed onderhouden tuin en loop af en toe een stukje van het pad af om van de mooie vergezichten te genieten.
De Hera- en de Concordia-tempel zijn het best bewaard gebleven en zien er nog vrij compleet uit. Van de Heracles-tempel staan nog acht zuilen omhoog, maar hier kun je wel lekker door de overblijfselen van de tempel slenteren.
Bij de Hera-tempel ga ik even op de grote stenen wand achter de tempel zitten. De Hera-tempel ligt het hoogst en vanaf hier kijk je uit over het hele omliggende terrein, waaronder de Middellandse Zee ligt.
Naast mij zitten nog vier mensen en dat is het dan. Meer toeristen zijn er niet en dat verbaast mij eigenlijk wel een beetje. Als ik een archeologisch bouwwerk bezoek, moet ik altijd even denken aan de bouwvakkers die de vaak bijna onmogelijke klussen geklaard hebben. Ik verbaas mij erover hoe de enorme stenen vroeger zonder al te veel hulpmiddelen zo op hun plek zijn gezet, dat ze er nu nog staan.
Ik slenter op mijn dooie gemak terug naar de weg, waar ik de bus neem naar Agrigento. Ik wandel nog even door Agrigento, wat geen heel bijzondere plaats is, maar bij een lekker temperatuurtje doet elke kleine Italiaanse plaats wel leuk aan en dan smaakt ook een cappuccino met een broodje mozzarella, olijf en tomaat nóg beter.
Op de terugweg van Agrigento naar Palermo rijdt de trein weer door een imposant landschap, waar enorme stenen en rotsen de dalen lijken te vullen. Op de flanken van de bergen grazen koeien, schapen en paarden.
Voordat ik afreis naar Trapani breng ik in Palermo nog een bezoek aan de Catacombe dei Cappuccini. De catacomben van het Kapucijnerklooster zijn volgens de reisgids een toeristische trekpleister, wat ik mij helemaal niet kan voorstellen. Onder de grond zijn tussen de 17e en 19e eeuw namelijk achtduizend doden opgebaard, die hier wachten op de dag des oordeels.
Een Kapucijner monnik, in een sombere bruine pij, zit achter de kassa. Als ik de entreeprijs betaal wijst hij dat ik naar beneden moet, een trap af naar een groot ondergronds gangenstelsel.
Direct naast de ingang staat een man in uniform, als een soort bewaker. Ik loop naar binnen,sla linksaf een gang in en word direct geconfronteerd met doden, waar ik ook kijk. Met een gevoel van verbazing en afschuw bekijk ik de enorme hoeveelheid doden; soms liggend in nisjes, soms rechtop tegen de muur staand, af en toe weinig respectvol met een ijzerdraadje vastgebonden. Sommige doden hebben nog een grote bos haar. Anderen zijn vergaan tot een skelet en weer anderen hebben nog prachtige kleren aan.
Het gangenstelsel is onderverdeeld in verschillende categorieën doden. Er is een deel met mannen, een deel met vrouwen, een deel maagden, een deel kinderen, een deel religieuzen en een deel waar professoren enzovoort liggen of staan. Het hele gangenstelsel is indrukwekkend, maar het hoekje waar de kinderen liggen spant de kroon.
Niets toeristische trekpleister, ik loop helemaal alleen tussen achtduizend doden en voel mij steeds ongemakkelijker. Sommige doden lijken het echt uit te gillen van de pijn en één gezicht kan model hebben gestaan voor de Schreeuw van Munch.
Ik merk dat ik steeds harder ga lopen en het enige dat ik hoor zijn mijn voetstappen. Als ik even stilsta hoor ik geritsel en ik denk echt even dat een lichaam, wat provisorisch met een ijzerdraadje vastzit, loskomt van de muur. Ik loop in een stevig tempo naar de uitgang en de trappen op en ben blij dat ik weer bij de kassa ben.
Het eerste stuk van de treinreis van Palermo naar Trapani, op de westpunt van Sicilië, is niet bijzonder maar vanaf het plaatsje Trappeto volgt de trein de prachtige kustlijn. Na de wat grotere plaats Castellamare del Golfo wijken we weer van de kust af. Niet veel later zijn we in Trapani.
Ik wandel een beetje rond in Trapani, maar alles is hier gesloten tussen 13.00 uur en 17.00 uur. Het is lekker weer, dus ga ik op een bankje bij de jachthaven zitten en geniet van de dagelijkse beslommeringen in het haventje.
Als ik mij even heb opgefrist in het hotel loop ik tegen 18.30 uur weer naar buiten, waar het inmiddels een drukte van belang is. Alle inwoners van Trapani lijken de straat op te zijn gegaan voor de pantoffelparade, samen met de weinige toeristen.
De volgende dag is het weer in Trapani omgeslagen en waait het stevig. Om zes uur neem ik de bus naar het vliegveldje van Birgi voor de vlucht naar huis.