×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Zuidwest Bolivia: Andes en Altiplano

We rijden door een surrealistisch landschap

Reisverslag: Leon Overdevest
Foto's: Leon Overdevest

Tussen de toppen van de Andes ligt op 4000 meter de hoogvlakte Altiplano. Eindeloze zoutmeren worden omringd door besneeuwde vulkanen en gekleurde bergen. Zuidwest Bolivia is een surrealistische omgeving, waar oude rotstekeningen en nog oudere voetsporen van dinosaurussen zijn gevonden. Op de grens met Chili ligt de Licancabur, 5916 meter hoog.

Vlak na het vertrek van de nachtbus naar Sucre beginnen de verkopers hun verkooppraatje te houden, vaak maken ze er een conference of een kwisje van. Meestal verkopen ze snoep of een of ander wondermiddel tegen impotentie.

Bij elke stop springen er andere straatventers in de bus met frisdrank en etenswaren. Rond etenstijd kun je zelfs warm eten krijgen. Uit de kleurrijke doek die zij om zich heen heeft gebonden, haalt een gezette verkoopster een homp vlees en begint erop te hakken.

En dit krijg je met gekookte aardappelen warm op een krant geserveerd en als toetje een stuk wc-papier om je handen schoon te maken.

Gelukkig is mijn warme kleding net voldoende om de koude nacht op de 4000 m hoge Altiplano te doorstaan, waarbij ik mijn fleece als deken over mijn benen leg. Maar door het schudden op de ongeasfalteerde wegen kan ik toch niet slapen.

Sucre

Sporen van dinosaurussen op een verticale muur

De voormalige hoofdstad Sucre is lang zo hectisch niet als de huidige, La Paz. Doordat Sucre op slechts 2700 m hoogte ligt is het klimaat aangenamer dan op de koude Altiplano. Misschien is het wel de mooiste stad van Bolivia, met prachtige witte gebouwen in Latijns-Amerikaanse barokstijl, sinds 1991 ‘werelderfgoed van de mensheid’ van de Unesco.

Ik wil hier een trektocht in de Cordillera de los Frailes maken. Met handen en voeten, een paar woorden Spaans en de rest in het Engels maak ik bij het reisbureau duidelijk wat ik wil. Ik moet morgen terugkomen om te kijken of er meer gegadigden zijn.

Zo heb ik alle tijd om Sucre te bekijken. Vanmiddag bezoek ik de Fancesa Dinosaurus Tracks. Met een Dino-Truck gaan we naar de cementfabriek even buiten Sucre. We krijgen rode helmen op en onze gids laat met speelgoed dinosaurussen zien welke dieren hier 68 miljoen jaar geleden rondliepen. Die dinosaurussen liepen op een zandbedding die nu een verticale muur is van 15.000 vierkante meter (3 voetbalvelden).

Bij de steenafgravingen van de cementfabriek is hij te voorschijn gekomen. Op de muur zijn bijna 5000 sporen gevonden van 150 verschillende dieren en al deze dieren moeten dus 68 miljoen jaar geleden over deze zandbedding hebben gelopen.

Het langste spoor van 350 m is van een vleeseter met de komische bijnaam Johnny Walker. Helaas vallen er constant stenen en gruis naar beneden. Men denkt dat binnen 25 jaar de sporen verdwenen zullen zijn.

‘s Ochtends vroeg bezoek ik de Capella de la Virgen de Guadalupe. Voor de ingang zitten oude bedelaarsters die ik wat bolivianos toestop. Er is veel armoe in Bolivia, het is een van de armste landen van Zuid-Amerika. Het is onmogelijk alle bedelaars iets te geven, daarom heb ik besloten om elke dag één keer iemand iets toe te stoppen en vandaag zijn het dus de tandeloze oude vrouwtjes.

De kapel heeft een aantal bezoekers, ze zitten in de banken stilletjes te bidden, er is nog geen dienst. Ik blijf discreet achterin staan. Wat de kapel zo beroemd maakt, hangt boven het altaar.

Het betreft een schilderij van de Virgen de Guadalupe de la Extramadura geschilderd door Fray Diego de Ocaña in 1601. In 1784 voegde een juwelier er een zilveren plaat aan toe, gevuld met 12.000 parels, diamanten en halfedelstenen. Je zou er bijna de staatsschuld van Bolivia mee kunnen aflossen en dat hangt zomaar in deze kapel zonder bewaking; of misschien is dit maar een kopie en ligt de echte ergens in een kluis, wie weet.

Het wordt warmer en ik wandel in de schaduw naar het Recoleta klooster/museum.

Bij gebrek aan andere toeristen krijg ik in mijn eentje een rondleiding door het klooster en zijn tuinen. Enthousiast vertelt de gids zijn verhaal in het Spaans, dat ik niet versta. Het enige dat ik begrijp is dat de ceder in de tuin 1000 jaar oud is.

Tegen de avond loop ik naar het reisbureau en zoals ik al verwachtte zijn er geen reizigers bijgekomen, dus zal ik alleen gaan.

Trektocht in de Cordillera de los Frailes

Rotstekeningen van 500 jaar voor Christus in een grot

De taxi staat de volgende ochtend klaar en mijn gids Shirley is er ook. Er worden wat zware spullen in mijn rugzak gestopt en dan rijden we in twee uur naar Chataquila, de kapel boven op de pas. Hier worden we gedropt, de chauffeur komt ons over twee dagen halen in Potola.

Het eerste stuk gaat over en langs de bergrug. De rotsen staan hier dreigend met scherpe pieken omhoog. Sommige hebben door erosie vreemde vormen, zo is er eentje die lijkt op een fauteuil. Het pad is goed begaanbaar.

Shirley brengt me naar een grot, onze lunchplek. Er zijn rotstekeningen van ca. 500 jaar voor Christus. Door de halfronde vorm van de grot straalt hij iets magisch uit. Jammer genoeg hebben grappenmakers er tekeningen naast gemaakt.

We dalen verder af, passeren golvend rood, blauw en geel gesteente en via een onverharde weg komen we tegen de avond in het gehucht Chaunaco aan. Shirley haalt een sleutel. In een kaal huisje van 3 bij 5 meter zonder stoelen of tafels overnachten we.

Na het ontbijt lopen we naar de buurman om de sleutel af te geven. Zijn huis is gemaakt van adobestenen, het dak is van gras, het heeft een binnenplaatsje waar de hond en de kippen lopen.

Een kamertje dient als stalletje waar konijnen en cavia’s wachten totdat ze geslacht worden. Het huis is donker en stoffig, de inrichting armoedig, maar alles bij elkaar heerlijk primitief en sfeervol.

We lopen het dorp uit en moeten meteen een brede zanderige rivier oversteken. Shirley heeft er, hoewel de rivier net boven je knieën komt en niet hard stroomt, moeite mee. Met een wandelstok van mij komt ze toch aan de andere kant.

Het is ondertussen drukkend warm geworden. We lopen in bewoond gebied en af en toe komen we mensen tegen. Shirley maakt een praatje met ze in het Quechua, de oude Incataal, en geeft cocablaadjes, die vaak in de hoed verdwijnen. Het is een plaatselijk gebruik om iets te geven wat ze zelf niet verbouwen of wat hier moeilijk te verkrijgen is.

De cocablaadjes kauwen ze. Ze worden niet doorgeslikt. Het is een soort pepmiddel en het werkt goed tegen hoogteziekte, zeggen ze, maar bij mij had het geen effect, ik vond het alleen vies.

Na een aantal klimmetjes komen we in de krater van de Maragua met een doorsnede van 4-5 km.

Waarschijnlijk is de krater ontstaan door de inslag van een meteoriet. De pastelkleurige gesteenten worden op de randen van de krater naar buiten gedrukt, zo lijkt het tenminste. In de krater vind je veel obsidiaan, soms ingekapseld in een andere steensoort.

In het dorpje Maragua lunchen we op het kerkplein, dat op een aantal varkens na verlaten is. Als we weer op pad gaan, flitst het en meteen ‘boem’. Onweer, regen en hagel recht boven ons hoofd. We vluchten een stal in. Even later hagelt het zo hard dat ook de varkens komen schuilen. Zo staan we tussen de varkens te wachten. De plaatselijke bevolking moet er om lachen, wij eigenlijk ook.

Pas als het helemaal droog is, steken we de krater over en lopen we door naar Ninumaya, waar we met zonsondergang aankomen. We slapen in een soort buurthuis en met zijn tweeën gaan we de sleutel bij de buren vragen.

Het karkas van een pas geslacht lammetje hangt aan de waslijn en op de radio wordt een voetbalwedstrijd verslagen. We worden hartelijk ontvangen, de enige stoel wordt aan Shirley gegeven en ik krijg een geitenvelletje onder mijn kont. Shirley babbelt met de buurman. Ze geeft hem cocablaadjes en ik geef de kinderen wat chocolade. Wij krijgen een bord soep.

Vanochtend regent het. Na het ontbijt gaan we snel op weg, want we moeten voor 4 uur terug in Sucre zijn, aangezien Shirley dan een examen Engels op de universiteit heeft. De drie uur lopen naar Potola zijn door de regen nat, modderig en saai, maar het landschap zal met zon vast mooi zijn.

In Potola is het weer droog en terwijl we wachten op de taxi, kijken we hoe schoolkinderen het schoolplein droogtrekken om vervolgens aan de gymnastiekoefeningen te beginnen.

Potosi

Met carbidlampen over wankele trapjes door nauwe gangen

De volgende ochtend vroeg reis ik met de bus naar Potosi. Ik ga er naartoe voor de mijnen. Naast Potosi (4090 m) ligt de Cerro Rico, de rijke berg (5056 m), die de geschiedenis van Bolivia en zijn buurlanden voor een groot deel bepaald heeft. In 1544 vond een indiaan hier zilver en vertelde het aan de Spanjaarden.

Het bracht de Spanjaarden grote rijkdom maar veroorzaakte ook ellende. Er werd zo veel zilver in de berg gevonden dat je er een weg van Potosi naar Madrid mee kon aanleggen en dan zou je nog zilver overhouden.

Potosi had toen 160.000 bewoners en was een belangrijke stad. De tragedie is dat 6 miljoen indianen en Afrikanen als slaven in de mijnen werkten. Ze werden niet ouder dan 40-45 jaar.

Het zilver bracht Potosi welvaart. Statige koloniale gebouwen verrezen.

Halverwege de 18de eeuw raakten de zilveraders op en Potosi raakte snel in verval. Het telde in de 19de eeuw nog slechts 10.000 inwoners.

Er werd later tin gevonden en de economie kreeg weer een impuls. De top van de berg werd er af gedolven. Toen stortte de wereldmarkt voor tin in en het was niet meer lonend om het op 4500 meter hoogte te delven. Nu wordt er alleen nog maar zink en een beetje zilver gevonden. De grote maatschappijen hebben zich teruggetrokken. Er zijn alleen coöperaties, de mijnwerkers werken nu dus voor zichzelf.

Vanmiddag bezoek ik het in 1685 gestichte Santa Theresa klooster. Ik krijg samen met een Spaanse vrouw een rondleiding en gelukkig kan ze af en toe de uitleg voor mij vertalen. Het is interessant en mooi en alles is nog in originele staat.

Dochters van de door de mijnen rijk geworden families werden op hun vijftiende of zestiende naar het klooster gebracht en zij kwamen er nooit meer uit. Sterker nog, ze mochten zelfs geen visueel contact met de buitenwereld hebben. Toeleveringsbedrijven konden via ingenieuze sluizen hun waar afleveren.

Pas in 1972 werd deze regel opgeheven en mochten de zusters weer naar buiten. Het klooster heeft een aantal mooie patio’s waar de oudste appelboom van Bolivia groeit, die 400 jaar is.

In diverse zalen zijn zilver en goud en religieuze schilderijen van de beste schilders van Bolivia te zien. Je krijgt een goed beeld hoe de kloosterzusters hier vroeger geleefd hebben.

We gaan de volgende dag naar de mijnen. Met helmen met carbidlampen, laarzen en overalls gaan we eerst naar de mijnwerkersmarkt om cadeautjes te kopen: sigaretten, alcohol, een staaf dynamiet met een lont, natuurlijk cocablaadjes en een goedje om de werking daarvan te versterken.

We rijden eerst naar het Christusbeeld dat op de berg staat. We hebben hier een prachtig uitzicht over Potosi. Voor de fun laten de gidsen een staaf dynamiet ontploffen.

Bij de ingang van de mijn worden de carbidlampen aangestoken. Achter op je helm wordt er water bij de carbidsteentjes geschonken en het gas dat ontstaat wordt aan de voorkant aangestoken. We lopen door een lange gang naar een kamertje waar ik kennismaak met El Tio, een beeld dat de duivel voorstelt en aan wie de mijnwerkers elke dag cocablaadjes, sigaretten en alcohol offeren, opdat ze weer levend uit de mijn zullen komen. Ik doe dat ook maar.

Samen met mijn gids ga ik dieper de mijn in, het is kruipen en klimmen, nauwe gangen, diepe gaten, wankele trapjes, alleen verlicht door onze carbidlampen. Ik ben bevoorrecht dat ik een privé rondleiding krijg, ik kom op plekken waar we met meer personen nooit hadden kunnen komen.

We geven de cadeautjes aan de mijnwerkers, ik krijg wat steentjes tin. Hun werkwijze is simpel, ze graven een gang door de berg tot ze een ader vinden, deze volgen ze dan verder, hakken een gat, stoppen er dynamiet in, BOEM en vervolgens sorteren ze de stukken.

In zakken van 40 kg brengen ze die door smalle gangen naar buiten. Het is zwaar werk, en dan is dit nog een mijn met een luchtverversingssysteem. De meeste hebben dat niet en daar is het dus nog veel benauwder en ongezonder.

Van de 500 mijnen worden er zo’n 10 door toeristen bezocht, de rest krijgt dus geen cadeautjes.

Na de mijnen breng ik een bezoek aan de Casa de la Moneda, het grootste en belangrijkste civiele koloniale gebouw van Zuid-Amerika uit de 18de eeuw, nu een museum.

Hier werden munten geslagen op matrijzen die in het begin door slaven en later door paarden werden aangedreven. Van 1860 tot 1909 deden stoommachines het werk. De immense houten tandraderen van de persmachines zijn indrukwekkend.

Uyuni

Een eiland met hoge cactussen in een eindeloze zoutvlakte

De Amerikaanse Jenny, die ik al ontmoet heb in de bus naar Potosi, gaat ook naar Uyuni. Zeven uur duurt de rit over onverharde wegen maar wel door het prachtige landschap van de Altiplano.

Uyuni ligt op 3700 m hoogte op de Altiplano, het is er vlak, de straten zijn breed en recht. Het lijkt op een woestijnstadje uit een western. De lucht is knalblauw door de droge ijle lucht en vooral ‘s nachts kan het ijskoud zijn.

Samen met Jenny, een Duits stel en een Italiaan boek ik een jeepsafari naar San Pedro de Atacama in Chili.

De enige bezienswaardigheid van Uyuni is het treinenkerkhof. Net na zonsopgang loop ik erheen. Het is een onwerkelijk gezicht, oude stoomlocomotieven en half gesloopte treinstellen staan hier midden in de woestijn te proberen te roesten.

Zo vroeg is er niemand en ik dool geruime tijd door de wrakstukken. Met het lage zonlicht levert het schitterende plaatjes op. Het is vergane glorie, bussen hebben het personenvervoer bijna helemaal overgenomen.

Chauffeur Pablo rijdt ons naar Cochani aan de rand van het zoutmeer Salar de Uyuni.

Hier wordt zout gewonnen door het bij elkaar te schrapen tot kleine piramides.

Het Salar de Uyuni is een gigantische witte zoutvlakte, de grootste ter wereld, met daarboven de diepblauwe lucht die je op deze hoogte (3760 m) hebt en aan de horizon enkele bergen met witte toppen.

Met een vaart van 100 km per uur scheuren we over de brede witte weg. We stoppen alleen midden op de zoutvlakte bij hotel Playa Blanca, dat geheel van zout gemaakt is, en op het eiland Isla de los Pescadores, waar cactussen van wel 12 meter hoog groeien.

Midden in deze zoutvlakte op het eiland leeft de viscacha, een soort chinchilla, en vogels waarvan ik de naam niet weet.

Net als de andere 30 jeeps lunchen we hier, dus erg rustig is het niet. Na de lunch loop ik alleen een stuk de zoutvlakte op, een mooie ervaring. Pablo pikt me op en we scheuren verder, maar zogauw we het meer verlaten, gaat het tempo omlaag.

Pablo stelt voor om iets verder door te rijden naar Alota. Een andere route, maar dan hoeven we morgen niet zo lang te rijden en komen we bovendien door een gebied met bizarre rotsformaties.

Met zonsondergang bereiken we Alota, een klein dorpje met bruine lemen huizen en een schattig kerkje. We overnachten bij een familie in een donker kamertje met zes bedden, in een ander kamertje krijgen we na de thee een eenvoudig maar voedzaam diner.

We lopen nog even het dorp in, het is pikdonker en we hebben geen idee waar we zijn. Boven ons miljoenen sterren en zelfs vallende sterren, in de verte flitst het Sint Elmo’s vuur. De vrieskou dwingt ons terug naar onze kamer en in onze warme slaapzakken.

Midden in de nacht word ik wakker van luid Spaans gevloek en geruzie tussen een man en een vrouw, ik vermoed tussen Pablo en onze gastvrouw. De volgende ochtend wordt duidelijk waarom Pablo zo graag hier naartoe wilde. Hij is nergens te bekennen. In de auto liggen acht lege blikjes bier.

We slenteren nog even door het dorp en zien wat we vannacht niet konden zien. De kleine kerk is, zoals alle huizen hier, gemaakt van adobestenen en de deuren hebben dezelfde blauwe tint als de lucht. Een groepje lama’s laat zich gewillig fotograferen.

Er komt meer leven in het dorp, schoorstenen beginnen te roken, mensen komen op straat, een man jaagt zijn schapen het dorp uit en het pleintje is een voetbalveld geworden. Twee elftallen strijden om de winst, wat geen gemakkelijke opgave is op een hoogte van 3500 meter.

Plotseling komt Pablo te voorschijn, natuurlijk met een flinke kater. Maar aangezien we van hem afhankelijk zijn, kunnen we niet veel zeggen.

De grillige rotsformaties zijn de moeite waard. De door zand, wind en regen geërodeerde stenen hebben de vreemdste vormen en met een klein beetje fantasie herken je een adelaar, een hondenkop en een kip.

Het landschap is kaal, met in de verte besneeuwde vulkanen. Andere bergen zijn gekleurd. Af en toe zien we vicuna’s lopen, de kleine neef van de lama. We passeren twee zoutmeren. Drie soorten flamingo’s leven hier, de Andes-, Chili- en Jamesflamingo. Ze lopen parmantig rond en zeven het water op zoek naar zoutkreeftjes.

In de middag arriveren we bij het derde zoutmeer, Laguna Colorado. Hier zullen we ook overnachten. Dit meer kan zo als decor dienen in een science-fiction film. Het is door de algen rood van kleur, met grote witte vlakken zout.

Alleen de flamingo’s die hier flaneren bevestigen dat dit onze wereld is. Na het diner en een spelletje kaart bij kaarslicht gaan we op tijd naar bed. Op 4275 m hoogte wordt het al snel koud in onze barakken.

Het is nog koud en donker als we wegrijden. Na ruim een uur komt de zon te voorschijn en zien we in de verte de bronnen.

Door de vrieskou zijn er flinke stoomwolken die door de opkomende zon worden belicht. De modderpotjes, grote en kleine, pruttelen en vormen gezamenlijk een dichte, naar rotte eieren stinkende mist.

Even verderop stoppen we nog bij wat ooit een sneeuwveld was, maar nu door wind en regen geërodeerd is tot een bizar veld van sneeuw-stalagmieten.

Het uitgestelde ontbijt krijgen we bij een andere warmwaterbron. Dit water is schoon en van een aangename temperatuur, dus even heerlijk baden.

We rijden door de vallei van Salvador Dali en inderdaad lijkt het of dit surrealistische landschap model stond voor de Spaanse schilder, niet alleen dit dal maar het hele gebied waar we al drie dagen doorheen rijden.

We eindigen bij Laguna Verde en Laguna Blanco aan de voet van de niet-actieve vulkaan Licancabur (5916 m). Dit is het uiterste zuidwesten van Bolivia en het eindpunt van onze jeepsafari. We nemen afscheid van Pablo en stappen over in een bus.

Via een eenzame grenspost bereiken we Chili.

San Pedro de Atacama (Chili)

Het afzien ben ik op de 5916 meter hoge top meteen vergeten

Van 4500 m dalen we naar 2500 m en komen in San Pedro de Atacama aan. Het verschil is groot en het is even wennen aan de droge woestijnhitte. De Atacama-woestijn is de droogste plek op de aarde, ik geloof dat het hier maar eens in de tien jaar regent.

Ik boek een beklimming van de vulkaan Licancabur op de grens van Bolivia en Chili. Dat betekent wel dat ik de volgende ochtend weer terug moet naar de Laguna Verde in Bolivia.

Ik ben in gezelschap van een jonge Duitser, die tijdens zijn reis in Zuid-Amerika al diverse beroemde bergen heeft beklommen, een Spanjaard, ook met enige klimervaring, en twee Zwitserse dames, die ook weten wat bergen zijn. Met zijn vijven maken we ‘s middags een lichte wandeling langs Laguna Blanca en beklimmen een flinke heuvel, voor Nederlandse begrippen een berg.

Om 12 uur ‘s nachts gaat de wekker. We lopen vertraging op doordat op het laatste moment nog een Chileen meegaat. Met de jeep rijden we naar de voet van de Licancabur.

We starten op 4550 m. Met zijn zessen lopen we achter de gids aan, het is aardedonker. Ik snap niet hoe hij het pad kan zien, maar ja, hij heeft het al meer dan 100 keer gelopen.

Een Zwitserse en de Chileen raken steeds achter. Als we op hen wachten, voelen we de kou tot onze botten doordringen. Mijn waterfles, die in het zijvak van mijn rugzak zit, is in nog geen anderhalf uur bevroren, de thermometer van de Chileen staat op -15 graden. Mijn handen en voeten probeer ik zoveel mogelijk te bewegen, het helpt niet veel.

Uiteindelijk besluiten de twee de beklimming te staken en kunnen wij verder gaan. Als de zon opkomt, wordt het aangenamer. Hoe hoger ik kom, hoe vermoeider mijn benen worden en hoe zwaarder ik adem. Maar uiteindelijk, na vijf uur en drie kwartier klimmen, staan we op de top, 5916 m. Het afzien tijdens de beklimming ben ik meteen weer vergeten.

Voor mij een nieuw record en letterlijk en figuurlijk het hoogtepunt van mijn reis. Het uitzicht is fenomenaal, de grote Laguna Verde ziet eruit als een plasje en die flinke heuvel van gisteren is niet meer dan een pukkeltje. Na de verplichte foto’s zoek ik nog een steen als aandenken en vervolgens dalen we in een rotgang via een puinhelling af, om nog net op tijd de bus naar San Pedro te halen.

Ik huur de laatste dag in San Pedro de Atacama een mountainbike. De eigenaar tekent een kaartje voor mij met wat er allemaal te zien is en volgens dat kaartje rijdend, volg ik eerst de Rio San Pedro naar het noorden.

Even voorbij Quitos markeert een reusachtige uitgehakte kop een grotachtige kloof. Na deze verkend te hebben, klauter ik de berg op en sta plotseling in Pukara, een pre-Inca fort van de Atacameno cultuur. Het is strategisch gelegen op de bergtop boven de Rio San Pedro. De rivier kronkelt door het dal dat begrensd wordt door steile wanden. Rond de rivier is het groen, daarbuiten begint meteen de woestijn.

Verder de rivier volgend kom ik bij een groot kloofstelsel. Hier heeft het water een doolhof van gangen in het zachte zandsteen uitgesleten. Ik volg een canyon totdat ik zelfs met de mountainbike niet verder kan en dan fiets ik terug naar San Pedro.

In de middag verken ik het gebied ten zuiden van San Pedro. Na een aantal kleine oases kom ik op een kale zandvlakte en ik strand een paar keer met mijn fiets in het mulle zand voordat ik Tulor bereik. Hier zijn restanten van nederzettingen opgegraven van zo’n 700 jaar voor Christus en een aantal nagebouwde hutten.

De laatste klim gaat naar de Valle de la Luna, de maanvallei. De klim is zwaar, vooral als je al de hele dag gefietst hebt. Tegen zonsondergang krijgen de bergen, rotsen en zandheuvels een mooie warme kleur. De grillige vormen van het droge landschap komen prachtig tot uiting.

Ik wandel over een zandduin en een scherpe bergkam en bewonder in mijn eentje de woeste schoonheid. Dat duurt niet lang, als ik terug loop arriveren de eerste toeristenbusjes, horden toeristen lopen naar boven om van de ondergaande zon te genieten.

Ik ben toch tevreden, omdat ik alleen van dit indrukwekkende landschap heb genoten en me kon verbazen over de krachten die dit landschap hebben gevormd.

Banner Stem & Win

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!
Banner - Stem & Win