Bali en de kleine Sunda-eilanden Flores, Komodo, Sumbawa en Lombok geven een gevarieerd beeld van Indonesië’s natuur en cultuur: van vulkanen tot stranden en terrassen met rijst, van tempels en koloniale gebouwen tot vissersdorpjes en kampongs, waar de traditionele ambachten nog worden beoefend.
Na een lange vliegreis landen we op onze voorlopige eindbestemming Bali. Na een kort slaapje in ons hotel in Sanur gaan we op verkenning. Te voet naar het strand, waar we in een leuk tentje ontdekken dat de roepia wel erg laag staat.
De volgende morgen maken we een tocht. In Celuk bezoeken we een zilversmederij. Het is ongelofelijk met hoeveel geduld zij de meest bewerkelijke sieraden met de hand maken.
In Batuan bezichtigen we een typisch Balinees huis dat bewoond wordt door een opperpriester.
In Mas, het volgende dorp, kan Ad zijn hart ophalen aan het schitterde houtsnijwerk.
In Tampaksiring bezoeken we de watertempel. De heilige bronnen van Tirtha Empul zijn een van de drukst bezochte pelgrimsoorden van Bali. We moeten allemaal een sarong om zodat we rein de tempel bezoeken en het ongeluk geen kans geven. In Kintamani genieten we van het uitzicht op de vulkaan Gunung Batur (1717 m) die nog steeds actief is en die in 1973 een uitbarsting heeft gehad.
We gaan verder naar de waterval van Busungbiu. Omdat de chauffeur de weg, en waarschijnlijk ook zijn bus, niet goed kent wordt het een hachelijk avontuur. Het is een steile en bochtige weg. De chauffeur beheerst de schakeltechniek niet zo goed, dus gebeurt het regelmatig dat hij te laat terugschakelt voordat we een helling oprijden. Hierdoor slaat de bus af en begint spontaan achteruit te lopen.
Met het oog op de afgronden zijn we telkens weer blij als de bus net op tijd weer start en we de helling weer op kunnen. Onderweg maken we een fotostop bij een van de schitterende rijstterrassen. Hier hangen tamme vliegende honden die zich voor een banaantje goed laten fotograferen.
Nadat we de waterval hebben bezichtigd rijden we terug naar Bedugul, dat aan een groot meer tussen de bergen ligt. Het meer wordt gebruikt voor diverse watersporten waardoor het een toeristische trekpleister is. Aan de noordoostzijde ligt de Pura Ulun Danu tempel. Een eenvoudige maar mooie tempel gebouwd in de 17e eeuw en gewijd aan de Dewi Danu, de godheid van het meer.
We maken vandaag, op onze ‘vrije dag’, een flinke wandeling. Het is erg warm maar op het strand staat een flinke wind waardoor het er goed toeven is. Onderweg worden we door Balinezen aangesproken. Men wil weten waar we vandaan komen, wat we van hun eiland vinden en ook bewonderen ze onze blanke huid.
Omdat we morgen vroeg weg gaan, willen we vroeg gaan slapen. Helaas doen we geen oog dicht. Geplaagd door muggen en kleine vliegjes zijn we blij als om kwart over vijf de wekker afloopt en we kunnen opstaan.
Een Fokker 50 brengt ons vanaf het vliegveld van Denpassar naar Maumere op Flores. Het is een prachtige vlucht over alle eilanden die we nog gaan bezoeken.
Flores heeft zijn naam te danken aan de Portugezen die er aan het eind van de 15e eeuw neerstreken. Zij noemden het ‘Cabo das Flores’ of wel bloemenkaap. Wel, bloemen zijn er niet veel maar qua natuur is het ‘t mooiste eiland van de Nusa Tengara Timur.
Voorzien van snoepgoed, lipstick en wat shirts gaan we meteen na aankomst in ons hotel de omgeving verkennen. De mensen zijn ontzettend arm maar heel vriendelijk. Hun grootste bron van inkomsten is de visserij. We zijn in een mum van tijd ons snoepgoed kwijt, zowel aan kleine kinderen als aan volwassenen. We maken een oude man met een vies en kapot T-shirt blij met onze kleren.
Als ik vraag of ik een foto van ze mag maken, poseert de hele familie. De bewoners hier hebben een totaal ander uiterlijk dan op Bali. Veel mensen hebben met hun kroeshaar, platte neuzen en heel donkere huid wel wat weg van Papoea’s of Aboriginals.
We lopen via de kust weer terug naar ons verblijf, kijken nog even bij vissers die hun boten klaarmaken voor de nachtelijke tocht en houden voor de rest van de dag ons gemak.
De volgende dag maken we kennis met pater Heinrich Bollen. Hij is de stichter van de Sea World Club en doet al 45 jaar heel goed werk. Hij heeft zich voornamelijk gericht op de gezondheidszorg en het verbeteren van de leefomstandigheden. Het telen van aardappelen en groenten d.m.v. irrigatie is een van zijn projecten.
Voorheen gooiden de mensen de aardappelen zo over het land, nu weet men dat de opbrengst groter is als de aardappelen gepoot worden. Pater Bollen streeft er naar de mensen zoveel kennis bij te brengen dat ze een zelfstandig leven kunnen opbouwen en hun kennis kunnen uitdragen aan hun landgenoten.
In Maumere bezoeken we de plaatselijke markt. Hier worden volop verse groenten en fruit verhandeld. Bij een tabaksverkoper zien we hoe men hier een shagje rolt van een stuk bananenblad. Wij laten de verkoper onze shag en vloeitjes zien. Dit zorgt over en weer voor hilariteit.
We rijden door naar Ledalero waar we een bezoek brengen aan het antropologisch museum Bidon Blewut. We zien foto’s en vondsten van aardewerk uit de tijd dat hier Nederlanders zaten.
De weg wordt steeds slechter maar de omgeving mooier en de temperatuur stijgt behoorlijk. Sikka geldt als het centrum van de traditionele weverij in deze streek. Het is tevens een van de eerste plaatsen waar de Portugezen aan land kwamen en de missionarissen hun bekeringsarbeid begonnen. We krijgen uitleg over het spinnen en kleuren van de draden en het weven van de traditionele ikat doeken.
We lunchen in Phage Beach. Het restaurant is niet meer dan een overdekte uitkijkplaats over een schitterende baai. Onze gids en chauffeur ontpoppen zich tot ober en kok en binnen de kortste keren hebben ze een heerlijk buffet voor ons met rijst, kip, vis, groenten en banaantjes.
Zelfs de toiletten zijn een bezienswaardigheid. In een Fred Flinstone-achtig doolhof bevindt zich een schoon openlucht toilet. Door een tas of iets dergelijks in de laatste bocht voor het toilet te zetten geef je aan dat het bezet is, een leuke gewaarwording.
Het hotel waar we overnachten is nog in aanbouw, betonijzer steekt aan alle kanten uit de muur, de kippen lopen los rond, kortom het ziet er niet uit. Maar we worden vriendelijk ontvangen met thee en cake en gaan daarna vol verwachting naar onze kamer. Die blijkt schoon en er is koud water.
Om half vijf ‘s ochtends zijn we op weg naar Genung Kelimutu, drie naast elkaar gelegen vulkanische meren. De kleur van de meren en het feit dat ze slechts door lage kraterranden van elkaar worden gescheiden maakt ze zo bijzonder.
Via een trap van ongeveer 200 treden bereiken we net voor zonsopgang de top. Het is fris. Zodra de wolkenrandjes beginnen te verkleuren duurt het geen 10 minuten meer of de zon staat alweer volop te stralen. Het is een prachtig gezicht, zowel de zonsopgang als de kleur van de meren, turquoise, bruin en zwart.
Onze reis gaat verder naar Ende. We gaan naar de haven en wanen ons 100 jaar terug in de tijd. De houten schepen worden nog met de hand gelost. We lopen naar het huis waar Soekarno in de periode 1934-1938 door de Nederlanders is vastgehouden maar dit is helaas al gesloten.
Het is vandaag erg warm en benauwd dus gaan we pas laat in de middag naar het traditionele dorp Wolotopo. Via een bochtige en slechte weg door de bergen gaan we verder naar Bajawa. We stoppen bij het enige stuk strand van Flores, waar duizenden turkooizen stenen aanspoelen.
De stenen worden door de plaatselijke bevolking gesorteerd op grootte en kleur. Ze beginnen ‘s morgens vroeg en werken tot laat in de middag maar verdienen zo’n 5 euro per dag. Dit is meer dan iemand die voor de overheid werkt krijgt.
De volgende ochtend vertrekken we naar Bena. In het dorp worden we opgewacht door een 74-jarige inwoner die goed Nederlands spreekt en ons vertelt over de stamhuizen en de graven midden in het dorp waar de stamoudsten begraven liggen. De mannen liggen onder een soort paraplu en de vrouwen in een soort huisje. De overige dorpsbewoners worden daar omheen begraven maar krijgen een simpele grote kei als grafsteen. Mensen die door een ongeluk of moord zijn gestorven worden buiten het dorp begraven omdat er anders ‘kwade geesten’ in het dorp zouden gaan ronddwalen.
Een aantal bewoners is een nieuw huis aan het bouwen en Ad kan het niet laten om even de schaaf ter hand te nemen en te helpen. Dit onder grote hilariteit van de ‘bouwvakkers’. Op de terugweg stoppen we bij een wasplaats en de vrouwen hier moeten lachen als we foto’s van hen maken.
In de tweede helft van de middag gaan we naar de warmwaterbronnen van Soa, zo’n 26 km verderop. Het water is zo’n 40 graden en glashelder. De bronnen zouden geneeskrachtig zijn waardoor het vooral op zondag een drukke picknick plaats is.
De volgende bestemming is Ruteng. Omdat de weg erg slecht, steil en bochtig is, wordt het een lange reis. We rijden over de Trans-Flores-snelweg, 700 km lang van west naar oost. In de jaren 1920 is deze weg onder Nederlands toezicht aangelegd en de bevolking heeft onder dwang hieraan moeten werken. Velen hebben het leven verloren door het zware werk.
We stoppen bij het Rasa Mese meer op de top van het gebergte. Helaas begint het snel te regenen. Hierdoor worden ook de bloedzuigers wakker en gaan ‘bijten’. Eindelijk zijn we de rokers in ons gezelschap dankbaar want met wat natte shag laat zo’n beest weer snel los en blijft er slechts een klein wondje achter.
Inmiddels valt de regen met bakken uit de lucht en schuilen we in het ranger house. Een aantal studenten maakt hier gebruik van om hun Engels met ons te oefenen. We laten ons Nederlandse fotoboekje zien (koeien, files, bloemenvelden, sneeuw en ijs) en in een mum van tijd zit er een heel groepje rondom ons. Ons verhaal over de winter, de kou, de dikke kleding, kachel stoken en dat we over het water kunnen lopen als het bevroren is, wordt met open mond aangehoord.
De volgende dag gaan we naar de havenstad Labuhan Bajo. Onderweg moeten we de bus uit omdat we over een half ingezakte brug moeten. In april is hier een vrachtwagen met bananen door het wegdek gezakt en de brug is heel provisorisch gerepareerd.
Omdat onze chauffeur geen risico wil nemen moeten wij te voet de brug over en zal hij met veel pijn en moeite de bus naar de overkant brengen. Gelukkig bereiken zowel wij als de bus heelhuids de overkant.
Labuhan Bajo is een leuk druk en toeristisch plaatsje. We gaan een kijkje nemen in de haven en als ik een paar spelende kinderen op de foto wil zetten gaan ze, zodra ze zien dat ik mijn camera pak, keurig poseren.
‘s Ochtends vroeg vertrekken we met de boot naar Komodo waar we op zoek zullen gaan naar varanen. We zien een mooie zonsopgang, worden af en toe vergezeld door dolfijnen en blijven ons verbazen over de mooie natuur en de vele kleine eilandjes die we onderweg tegenkomen.
In het ranger house op Komodo maken we kennis met onze begeleiders. Het grootste deel van het eiland bestaat uit natuurreservaat. Slechts een groepje van zo’n 500 mensen bewoont het enige inheemse dorp op het eiland.
Het is paartijd voor de varanen dus is de kans om ze te zien klein. De dieren zijn hier in hun natuurlijke omgeving en er is voldoende groen om zich aan het zicht te onttrekken.
Tot 1992 werden ze gevoerd, wat voor de toeristen een speciale attractie was. Nu moeten de beesten gelukkig zelf hun prooi zoeken. Op het eiland leven voldoende herten, wilde zwijnen en karbouwen om jacht op te maken.
We hebben geluk, na nog geen 200 meter stuiten we op vijf varanen. Twee mannetjes en drie vrouwtjes. Volwassen mannetjes zijn zo’n 3 meter lang en wegen rond de 150 kilo.
Het zijn echt prehistorische dieren. Enorme klauwen, grote staarten en een sissende bek met een lange tong en dodelijk speeksel.
We houden ons rustig en blijven op een afstand. Het lijken logge trage dieren maar hardlopend kunnen ze een snelheid van zo’n 18 km per uur halen. Na foto’s te hebben gemaakt lopen we verder en komen diep in het bos nog een paar varanen tegen waaronder een paar jonkies. Dit lijken leuke, wat groot uitgevallen hagedissen maar we weten nu tot wat voor beest ze uitgroeien.
Tegen de middag gaan we terug naar de boot. De temperatuur op Komodo kan oplopen tot zo’n 45 graden en het is dus wenselijk om dan weer op het water te zitten. Inmiddels is het vloed en kunnen we niet vanaf de aanlegsteiger op de boot komen. Met een kleinere boot varen we langszij en klimmen dan via de reling aan boord. We varen naar een mooie baai waar we kunnen zwemmen en snorkelen.
De volgende ochtend gaan we met de veerboot naar Sumbawa. We krijgen het eerste klas deel van de boot. Met zo’n 16 man zitten we in een ruimte waar wel 50 mensen kunnen zitten. We voelen ons opgelaten ten opzichte van de rest van de passagiers die minder comfortabel zitten. Volgens Boedy, de gids, heeft hij extra moeten betalen voor deze plaatsen en mogen we er dus ook van genieten.
Op het eerste gezicht lijkt Sumbawa wat rijker dan Flores. De natuur is minder robuust en het is droger en warmer. Het plaatselijke vervoer bestaat uit paard en wagen. We rijden naar Bima waar we overnachten. We krijgen een grote kamer, tot aan het plafond betegeld en eindelijk weer eens warm water.
Vandaag bezoeken we het paleis van de Sultan van Bima, nu een museum. In het weefdorp Raba lijkt het wel alsof we hier de eerste blanken zijn. We worden door de vrouwen van het dorp spontaan omhelsd, gekust en betast. Ook onze neuzen baren opzien. Ze zijn smal en spits en blijkbaar nogal lachwekkend. Zelfs onze kuiten zijn in trek, met enige regelmaat wordt een van onze reisgenoten met een harde mep op de kuiten verrast.
In het dorp is men bezig met de voorbereiding van een huwelijksplechtigheid. We worden uitgenodigd om er ‘s middags bij te zijn. Van het dorp rijden we nog even naar de haven maar aangezien het vandaag vreselijk warm is en we nergens uit de zon kunnen lopen, houden we het vrij snel voor gezien.
We vertrekken vroeg de volgende morgen voor een lange rit naar Sumbawa. Een tocht van zo’n 260 kilometer waar we ruim 8 uur over doen. Onderweg nemen we een kijkje bij de zoutpannen. We komen aan in een fraai resort waar we een mooie kamer hebben op loopafstand van het strand. Het zeewater is lekker van temperatuur en zo zout dat we gewoon blijven drijven.
Na het ontbijt gaan we naar de kampong van Sumbawa. We zien de verpleegkundige van het plaatselijke consultatiebureau in actie en concluderen dat men hier op een deskundige manier met baby- en kleuterzorg omgaat. De baby’s worden gewogen en onderzocht en waar nodig krijgen kinderen en/of moeders medicijnen. In een schrift worden de vorderingen van de zuigelingen genoteerd.
Het voormalige huis van de Sultan in Sumbawa Besar wordt beheerd door een oud-militair die goed Nederlands spreekt en die van het huis een museum heeft gemaakt. Alle geschenken die de Sultan van buitenlandse gasten heeft ontvangen staan en liggen hier uitgestald. Evenals de met goud versierde kleren van de Sultan en zijn vrouw.
We brengen een bezoek aan de vroegere residentie van de sultan, de Dalem Loka, die gebouwd is in 1885 en helemaal uit hout is opgetrokken. In het paleis zelf is niet zo heel veel te zien. Er is een kleine tentoonstelling van kleding en voorwerpen uit de tijd van de Sultan.
In de ‘stad’ hebben we even de tijd om te winkelen. We zijn op zoek naar ansichtkaarten maar ook hier is niets te vinden. Terug in ons hotel gaan we nog even snorkelen. We zien prachtige koraal, blauwe zeesterren en vissen in alle maten, vormen en kleuren.
We zitten al vroeg in de bus om via Alas naar de haven van Poto Tano te rijden. Vandaar vertrekken we met de veerboot naar Sape in Lombok. De overtocht duurt 45 minuten maar we moeten nog ruim een uur wachten voordat de boot de haven in mag.
Vanaf Sape is het nog ongeveer 2 uur rijden naar het Bintang Sengiggi hotel net buiten de stad. Lombok doet ons aan Java denken, het soort huisjes en de sawa’s. Na de lunch wandelen we naar Sengiggi, een tochtje van zo’n 3 kwartier. Het is een klein maar gezellig toeristisch plaatsje en eindelijk kunnen we ansichtkaarten kopen.
We dineren in het Belindo restaurant, een project van Stichting het Schone Streven. Dit restaurant annex school is opgezet voor kansarme kinderen uit Lombok en omliggende eilanden. Zij krijgen hier hun opleiding. Dit varieert van kamermeisje of receptionist tot kok of bediende. Naast een theoretisch gedeelte worden ook praktijklessen gegeven, gevolgd door een stage in een van de vele hotels in Sengiggi. Het geheel staat nog in de kinderschoenen, maar een aantal cursisten is inmiddels in het bezit van een contract bij een van de hotels.
De volgende dag slapen we uit, gaan rustig ontbijten en wandelen dan naar de Batu Bolong tempel boven op een klip met een mooi uitzicht over de Straat van Lombok.
Vanmiddag nemen we de taxi naar Mataram. Een provinciehoofdstad met overheidsgebouwen en grote, goed onderhouden huizen. Terwijl wij een bezoek brengen aan het winkelcentrum, blijft onze taxi buiten op ons wachten.
Vandaag een klein rondje Lombok. We gaan eerst naar de markt waar de parkeerplaats met paardenkarretjes eigenlijk nog leuker is dan de pasar zelf. De volgende stop is bij Banyumulek, een pottenbakkersdorpje. Omdat het vandaag zondag is, is er helaas weinig te zien. We stoppen nog even bij een plaatselijk gamelan orkest en rijden dan verder naar het weefdorp Sukarare. Hier worden traditionele ikat en lambung stoffen geweven.
Onderweg komen we een ceremoniële optocht tegen. Twee jongetjes van vermoedelijk een jaar of 6 oud worden opgehaald voor hun besnijdenis. Het is een feestelijk geheel. De jongetjes zijn als kleine prinsjes uitgedost en worden vervoerd op een soort grote hobbelpaarden. Waarschijnlijk weten ze wat hen te wachten staat, want er kan geen lachje af.
Onze laatste volle dag in Indonesië. Met een klein groepje rijden we via het apenbos naar de haven. Een kleine open boot brengt ons naar het middelste van de 3 Gilli eilanden. Met een glasbodem boot varen we rond het eiland en genieten van al het moois onder ons. Prachtig koraal, zeeschildpadden en exotische vissen trekken onder ons door.
We varen over een woelige zee terug. Een duik in het zwembad bij het hotel moet het zout van de boottocht wegspoelen. Van achter het hek roept een van de strandverkopers bij wie ik gisteren een gele sarong (leuk voor op de tuintafel) wilde kopen. Omdat hij niet had wat ik zocht, beloofde hij terug te komen met een gele doek.
En inderdaad, twee vrolijk bonte sarongs met overheersend geel. Ik ga in onderhandeling en stel een prijs voor inclusief een T-shirt. Hij wil weten of ik ook handdoeken heb, deze heeft hij liever dan een T-shirt. We worden het eens en de koop is gesloten.
Vanavond is het afscheidsdiner. De soep is zo pittig dat zelfs onze chauffeur, afkomstig van Lombok, hem niet weg kan krijgen. Van onze gids krijgen we allemaal een kannetje en kommetje afkomstig van de pottenbakkerij waar we eerder deze week zijn geweest. Een leuk souveniertje.
De laatste ochtend besteden we aan het uitgeven van onze laatste roepia’s en dan zit het er echt op.