Tussen wereldsteden Moskou en Beijing rijdt de Transsiberië Expres door bijna lege landschappen, waar de aarde echt rond wegloopt voorbij de horizon. Rivieren, stroompjes, bergen en dalen wisselen elkaar af. Honderden paarden galopperen over de berghellingen van Mongolië. In de Gobi-woestijn zelfs kamelen en gazellen.
In Hannover, waar we op de internationale trein naar Warschau – Moskou stappen, pakt de Russische ‘provodnik’ onze kaartjes af en geeft onze coupé aan een jonge vrouw die hem Duitse markbiljetten toeschuift. Ondanks onze weigering om bij te betalen’ krijgen Harry en ik een coupé.
Vanuit Warschau rijden we de volgende dag naar Brest, de grens met Wit- Rusland, waar we in een remise worden opgetakeld en een nieuw onderstel krijgen, wegens de afwijkende breedte van het Russische spoor.
We stoppen op een station waar Russische moedertjes etenswaren verkopen, waaronder uien, radijsjes en brood. Even later krijgen we gezelschap van een Rus. Hij is zeer goed gekleed en Harry en ik zijn het er over eens, hij is zakenman of crimineel. Tussen Brest en Minsk regent het en het landschap is vlak.
Ik heb voor mijn vertrek een boekje Russisch op Reis gekregen en probeer nu met de Rus te praten. Eerst gaat het moeizaam, maar langzaam maar zeker ontwikkelt zich toch een gesprek. Hij heet Wagid en komt uit Wladiwostok. Hij is jurist en ingenieur.
‘s Ochtends vroeg rijden we het station van Moskou binnen. Op naar de metro, aangegeven door een grote, uit steen gehouwen M. Omdat onze kennis van het Cyrillische schrift vrijwel nihil is, verloopt de reis per metro niet zonder problemen. Het eerste dat mij opvalt, is dat de Russen allemaal erg triest kijken.
Na het ontbijt maken we met ons reisgezelschap, dat gisteravond is gearriveerd, een excursie per metro. De stations maken grote indruk door de plafondschilderingen en de beelden die overal te zien zijn. We bezoeken het Rode Plein en het mausoleum waar Lenin ligt opgebaard.
We moeten onze fotoapparatuur afgeven en gewapende soldaten tasten ons af met een apparaatje. De Rus die Harry controleert, zegt ‘hands up’. Harry volgt de instructie op, en vervolgens hoor ik ‘on your knees’. Ik wacht op het nekschot, maar gelukkig heeft de Rus zich vergist in de drie zinnen Engels die hij machtig is. Hij herstelt zich en roept ‘no, no hands down’.
Bij de ingang manen bewakers mij door te lopen en te zwijgen. Vervolgens sta ik oog in oog met een op een wassen beeld gelijkende Lenin, die er wat vreemd bij ligt, maar ja, hij is ook al een tijdje dood. Mijn halve minuut zit erop en ik moet het mausoleum verlaten.
‘s Avonds vertrekken we van station Yaroslavl naar UlanBaatar, de hoofdstad van Mongolië. In het station is het een chaos. Als wij ons samen met twee andere leden van de groep in onze coupé hebben geïnstalleerd, is het in het gangpad een grote drukte. Mongolen sjouwen af en aan. Ze stampen hun coupés tot aan de nok toe vol met handelswaar. Daarna manoeuvreren ze zich op de pakketten om daar gedurende de komende dagen te verblijven. De Mongolen handelen onder andere in melkpoeder, auto-onderdelen, haring in tomatensaus, panty’s, fantastisch gekleurde kleden en sandalen.
De volgende dag rijden we langs enorme berkenbossen en kleine dorpjes die niet terug te vinden zijn op onze kaarten. De dorpjes bestaan uit houten huisjes waarvan je bij sommige de indruk krijgt dat ze elk moment kunnen instorten.
In Kirov staan op het perron Russen die van alles proberen te slijten. De Mongolen slepen een deel van hun handel het perron op en horden Russen duiken als het ware op hen. Als we weer zijn vertrokken, gaan we op zoek naar de restauratie om een kop thee te drinken. De thee wordt geserveerd in glazen met prachtige, zwaar verzilverde houders.
‘s Avonds rijden we het Oeralgebergte in. Rivieren, stroompjes, bergen en dalen wisselen elkaar af. Al te lang kunnen we niet genieten van het landschap, het is bijna donker.
In de ochtend stopt de trein in Isim. Het blijkt dat dit weer een handelsplaats is voor de Mongolen.
Ik vraag of ik onze vrouwelijke Mongoolse provodnik op de foto mag zeggen. Dit weigert ze echter. Later in een Mongools bergdorp hoor ik dat Mongolen denken dat ze korter leven als ze op de foto worden gezet.
Midden in de nacht bereiken we Novosibirsk. Op het perron loopt een vrouw met een droevig pierrot-gezicht. Ze probeert een gebraden kip te slijten. Ondanks mijn medelijden is het risico me te groot.
We passeren op weg naar Krasnojarsk een langgerekte stad, waarvan de huizen allemaal een leuke frisse kleur hebben: lichtblauw, roze en groenachtig. Na Krasnojarsk wordt het landschap glooiend en de kwaliteit van de huizen en de auto’s neemt toe. We gaan om half vier in de nacht, na het zoveelste potje boerenbridge, slapen. Zo missen we de volgende ochtend Irkutsk. Als ik wakker word, arriveren we bij het Bajkalmeer, dat wordt omringd door bergen. De trein stopt in het dorpje Sljujana.
Het verhaal gaat dat als je je hand in het water van het Bajkalmeer steekt, je leven met een jaar wordt verlengd. Voor een voet krijg je er vijf jaar bij.
Duik je in het ijskoude water en overlijdt je niet onmiddellijk aan een hartstilstand, dan leef je maar liefst vijfentwintig jaar langer. Helaas stopt de trein op grote afstand van het meer en blijft slechts een kwartier staan.
We rijden nog uren langs het Bajkalmeer. Vanuit de trein zie je links water met grote ijsschotsen en rechts besneeuwde bergtoppen. Als we bij Sergej in de restauratie een kop thee willen gaan drinken, moeten we klauteren over de handel die de Mongolen op het gangpad hebben uitgestald. De Mongolen verdelen hun handel onderling.
Zo heeft de ‘pantymongool’ plotseling interesse in de haringen in tomatensaus van de ‘haringmongool’ en de ‘schoenenmongool’ sjouwt met melkpoeder. Vermoedelijk heeft deze ruil te maken met de komende douanecontroles. Zelfs de luiken in de gangpaden gaan open en de kruipruimten worden tot aan de rand toe volgestopt.
Aan het eind van de middag komen we aan in UlanUde, dat met zijn flatgebouwen na de vele kleine dorpjes een grote stad lijkt. Het landschap verandert zo kort voor de grens met Mongolië langzaam in heuvelachtig, met loof- en naaldbomen. Links en rechts zien we riviertjes en meertjes.
‘s Avonds bereiken we het Russische grensplaatsje Naushki. Uren later staan we er nog steeds. Er zijn problemen met de handel van de Mongolen. Een jeep van de Russische douane rijdt het perron op stopt voor de trein. Grote hoeveelheden goederen worden in de jeep geladen. Smeergeld in natura? Inbeslagname? Uitvoerheffing?
Eindelijk vertrekken we. De Mongolen beginnen onmiddellijk met het teruggeven van de geruilde goederen. Half drie ‘s nachts komt op een volgend station een Mongoolse douaneambtenaar binnen, loopt naar het luik in de vloer, tilt het op, ziet de goederen, stampt het luik weer dicht en roept iets. Een aantal Mongolen en onze vrouwelijke provodnik stoppen hem geld toe.
Even later kloppen zwerfkinderen op ons raam en gebaren dat ze willen eten. We hebben nog sultana’s en müslirepen die we uit het raam gooien. De jongen die het pak sultana’s opraapt, verdeelt alles onder de andere kinderen. Hij is de grootste en heeft uiteindelijk zelf niets. We geven hem een müslireep, gebarend dat die voor hem is. De kinderen verslinden de koekjes. Als we eindelijk wegrijden, zwaaien ze ons uit. Dieptriest dat kinderen zo moeten leven.
Na een korte nachtrust rijden we Ulaanbataar binnen, de hoofdstad van Mongolië. Op het moment dat we uit de trein stappen wordt er geroepen dat we moeten oppassen voor zakkenrollers.
Als ik nog met een been op de trap van de trein sta en een been op het perron zet, voel ik een hand in mijn kontzak. Ik kijk kwaad achterom en iets naar beneden en tuur in het verschrikte gezicht van een Mongool. Hij schiet weg en binnen een seconde ben ik hem al kwijt.
We wringen ons door de massa mensen en als we uiteindelijk in de bus zitten, merkt Harry dat zijn videocamera is gestolen. Hij werd vlakbij het poortje aan het eind van het station door een drietal mannen uit de rij gedrukt. Terwijl Harry weer in de rij probeerde te komen, moet een vierde persoon de camera hebben gestolen.
‘s Middags maken we een stadstour, onder andere naar het winterpaleis. Het is mooi, maar aan de buitenkant wel wat verwaarloosd. In de tempels in Chinese en Tibetaanse stijl staan mooie beelden, waaronder Boeddhabeelden. In een woonwijk zien we aan een balkon van een flatgebouw een enorm spandoek van Ajax. Gezien de vale kleuren en de sponsornaam op het doek, moet het een heel oud spandoek zijn, maar toch.
De volgende dag gaan we naar een gerkamp. Het is een klein tentenkamp, dat waarschijnlijk is opgezet voor de weinige toeristen die hier komen. Het is omgeven door heuvels en bergen, waar koeien en paarden grazen.
We krijgen twee uur de tijd om een berg op te wandelen. Als we op een behoorlijke hoogte uitrusten op een rots besluiten we het hierbij te laten. We gaan zitten en kijken rond. Op de flanken van de bergen zien we enorme kudden paarden, vermoedelijk wilde. In de lucht vliegen twee roofvogels die een vreemd, krijsend geluid maken. We zien twee kamelen rustig rondwandelen.
Na een tijdje dalen we weer af. De kamelen zijn inmiddels ook in het dorp aangekomen en drinken water uit een plas. Als ik een foto van ze maak, blijven ze staan, ik denk dat ze van de bewoners van het dorpje zijn.
Over een vlakte rijdt een Mongool op een paard. Waarschijnlijk probeert de man het paard mak te maken, want hij rijdt met zijn voeten in stijgbeugels, maar houdt tegelijkertijd de staart van het paard omhoog. Op het oog onmogelijk, maar Mongolen zijn zo ongeveer op een paard geboren, dus het gaat de man heel goed af.
We lunchen in een grote tent. Als een vrouw uit ons gezelschap als eerste naar binnen wil, wordt ze teruggeroepen. Er wordt uitgelegd dat in Mongolië mannen voorgaan. We eten ook gescheiden. Zo zitten we even later met alleen mannen aan tafel en ook de vrouwen hebben een eigen tafel.
De tent is ruim en aan de bovenkant rondom behangen met huiden van tientallen sneeuwluipaarden. De lunch bestaat uit soep, een salade en buuz, een Mongools gerecht bestaande uit vleespakketjes. Het smaakt goed.
De volgende dag gaan we naar Terelj, een bergdorp op ongeveer 75 kilometer afstand van de hoofdstad. Buiten Ulaanbaatar wordt het landschap steeds mooier. Overal bergen en dalen in steeds weer andere kleuren groen. De weg door het steeds bergachtiger wordende landschap vertoont enorme gaten, waardoor de chauffeur steeds flink moet remmen. We stoppen bij een berg stenen van ongeveer drie meter hoog.
Volgens onze gids Nara moet je drie keer om de stenen heen lopen terwijl je negen stenen op de berg gooit en dan mag je een wens doen.
We komen aan in Terelj, waar we zullen overnachten in een ger. Het lijkt een kunstmatig ‘traditioneel Mongools dorp’ voor toeristen. De gers waarin de Mongolen leven, zien er soberder uit dan die waarin wij ontvangen worden.
Het is wel ontzettend mooi, de tenten zijn gekleurd en voorzien van een keurig nieuw laagje verf. Een mooie, vriendelijke Mongoolse dame wijst Harry en mij onze tent. We moeten bukken om het deurtje binnen te gaan en staan dan in een ronde tent met een doorsnede van ongeveer vijf meter. Het meubilair bestaat uit twee bedden, twee stoelen, een soort kasttafel en een houtkachel in het midden van de tent, waarvan de lange schoorsteenpijp door het midden van het dak naar buiten steekt.
‘s Middags maken we een wandeling door de ons omringende bergvalleien en aan de voet van een berg zien we een kleine jongen de berg op rennen, naar een paard dat op grote hoogte staat te grazen. Het verbaast me dat hij geen moment rust neemt.
Als we een tijdje later een nederzetting passeren horen we een paard; de jongen komt aanrijden, springt eraf en maakt het beest vast aan de omheining.
Na enkele uren komen we terug bij de gers. Ik ga nog een uur paardrijden, iets dat ik nog nooit heb gedaan. Een oudere Mongool roept mij. Ik moet op het paard klauteren dat hij vast heeft, een van de grotere en mooi bont van kleur. Mijn paard wordt aan een lang touw vastgehouden door een Mongool op een ander paard. We steken diverse snelstromende beekjes over. Na een tijdje draait ‘mijn’ Mongool zich om op zijn paard, geeft mij het touw en rijdt weg.
Nadat we nog even rustig hebben gereden, doe ik de Mongolen na en roep ‘tsjioe, tsjioe’. Na een paar keer roepen begint mijn paard te rennen. Dat ik geen ervaring heb wordt nu duidelijk. Af en toe verlies ik bijna mijn evenwicht. Op het moment dat het paard even stopt, zie ik dat alleen Harry, die onder begeleiding van een Mongoolse rijdt, Tanja, ik en nog een Mongoolse zich hebben afgesplitst van de groep. Plotseling vliegen de Mongolen en dus ook Harry er weer vandoor. Onze paarden rennen achter hen aan.
Na een aantal minuten merk ik dat mijn paard een andere kant op gaat. Op ‘ho’ reageert het paard niet. Wel op het naar rechts trekken van de teugels, zodat ik weer snel bij de groep ben. Als eersten komen we terug bij het vertrekpunt.
We lopen naar de tent en merken dat het er inmiddels bloedheet is. Als Harry en ik gaan slapen, is de kachel uit en is het al beduidend minder warm. Het bed is zo hard als een plank en na enig voorzichtig draaien val ik slaap.
Een paar uur later wordt ik wakker. Het is koud en na enige minuten hoor ik wat gemorrel aan de deur van de tent en een Mongools hoofd verschijnt in de ingang. Hij steekt de kachel weer aan en binnen een paar minuten is het weer bloedheet.
‘s Ochtends pakken we in en gaan terug naar Ulaanbaatar. ‘s Avonds bezoeken we een folkloristische voorstelling met muzikanten en zangers in klederdracht. Het hoogtepunt is het optreden van een Homi-zanger. Het is een vreemd geluid, dat heel mooi is. Het schijnt dat Homi-zangers met hun stembanden twee hoogten tegelijk kunnen produceren. Ik luister ademloos en ben erg onder de indruk.
Vandaag bezoeken we het Gandan-klooster, dat bestaat uit diverse tempels, waarvan in sommige diensten worden gehouden door boeddhistische monniken in lange gewaden. De leeftijd van de monniken varieert van 10 tot 90 jaar. De oudste monniken lezen in lange boeken met losse bladen. Er wordt gezongen en muziek gemaakt, vermoedelijk zijn het gebeden. De monniken krijgen een grote kom met dikke dampende rijstepap. Ondertussen lopen ‘gewone burgers’ tussen de rijen monniken door en geven geld, lucifers en snoep.
Vervolgens bezoeken we een tempel waarin een beeld van Boeddha staat dat zesentwintig meter hoog is. Het beeld is gemaakt van enorme hoeveelheden koper en zilver en heeft een kroon van bladgoud.
Op weg naar Beijing rijdt de trein de volgende dag door uitgestrekte vlakten met af en toe een nederzetting, soms met huizen, dan weer met gers. Elke nederzetting heeft een speeltuintje voor de kinderen. Grote groepen paarden, tot tweehonderd stuks, lopen over de vlakten.
Midden op de dag stoppen we in een klein dorp, dat een troosteloze aanblik biedt. Het is hier koud en het waait enorm, zodat mijn ogen vol zand raken. We zijn in de buurt van de Gobi-woestijn. Als we weer vertrekken, zie ik grote groepen gazelle-achtige dieren.
We rijden door een dor landschap en zien weer grote kudden paarden en kamelen. We kunnen oneindig ver kijken en de aarde lijkt daadwerkelijk rond weg te lopen voorbij de horizon, waar hij overgaat in blauwe stukken lucht tussen grote flarden wolken. Later verandert het landschap in een prairie met hier en daar een boompje en regelmatig kamelen. We zien zelfs een witte kameel.
Voorbij de grens met China worden de onderstellen van de trein weer vervangen. Het gaat efficiënter dan in Rusland. Het landschap is totaal anders. Het lijkt of elk geschikt stukje land bewerkt wordt. Overal zie je mensen in typisch Chinese kleding met een klein schoffeltje gehurkt het land bewerken. Door de drassige grond loopt een boer achter een ploeg die wordt voortgetrokken door ossen.
Het landbouwgebied wordt afgewisseld met droge rivierbeddingen en er komen wat meer bomen. De huizen lijken van leem. Het dorpje Tian Zhen, waar we vijf minuten stilstaan, is met geen mogelijkheid op onze kaarten terug te vinden.
Na Tian Zhen zien we de eerste stukken van de beroemde Chinese Muur door de bergen golven, die ons en de landbouwgronden nu omringen. We passeren enorme rijstvelden, waar minstens honderd mensen op het land werken.
Tussen de middag eten we in de restauratie. Het is de eerste echte kennismaking met het eten met stokjes. Na enig geworstel valt het best mee. De heerlijke lunch bestaat uit roergebakken groene paprika met vlees, bleekselderij, bloemkool, rijst en soep.
De trein zigzagt voor- en achteruit richting Beijing, waar we rond half vier aankomen. We wurmen ons naar buiten, waar onze gids miss Lee op ons wacht. We maken meteen een stadsrondrit.
Beijing is een stad van uitersten: gloednieuwe gebouwen met neonreclame naast oude huisjes en winkeltjes. Ik ben bang dat de oude Chinese stijl langzaam zal moeten wijken voor de vooruitgang. Er zijn enorm veel fietsen, in alle kleuren en maten: gewone fietsen, riksja’s, bakfietsen, fietsen met een bakje erachter, fietsen met een bakje ervoor, mountainbikes. Ik zie een slager met een stapel dode biggen achterop en een watermeloenenverkoper met zijn hele handel op de fiets.
Er is ongelooflijk veel straathandel, die tot laat op de avond doorgaat. Op een markt waar we langskomen, verkopen ze groente, fruit, vlees, levende kippen, kleding, maar knipt de kapper ook op straat haar en plakt de fietsenmaker op straat een lekke band.
In het restaurant waar we gaan eten, zitten we met acht personen aan een tafel die rond kan draaien en die tot aan de rand toe wordt volgestouwd met de meest verrukkelijke gerechten. We krijgen een overvloed aan groenten, vlees, rijst en soep. Ik heb nog nooit zo lekker gegeten. Als je iets wilt pakken, draai je aan de tafel tot het gewenste gerecht voor je staat en je schept op. Met stokjes wel te verstaan.
Vanuit ons hotel lopen we’s avonds wat rond in de omgeving. In een biertuin drinken we een Chinees biertje. Aan de straatkant staat een etenswarenkraampje met onder andere kippenklauwen.
Op de terugweg duiken we een bar in. Na wat trappen en dikke deuren komen we in een fel verlichte, vrijwel lege ruimte met een enorme dansvloer en wat stoelen en banken. Het lijkt een karaoke-bar te zijn, waar het in Beijing van wemelt. Terwijl we thee krijgen, komen uit een zijdeur meisjes naar binnen. Zij beginnen giechelend te dansen. Uit een andere deur komt een ober met vijf literglazen bier, die hij vriendelijk lachend voor ons op tafel zet.
Na enig overleg maak ik de ober duidelijk dat dit het enige glas bier is dat we hier zullen drinken. Er wordt een nieuwe lading meisjes binnengeschoven en een van hen wordt naast mij gezet. Blijkbaar krijgt het meisje de instructie om haar hand op mijn been te leggen, wat ze vervolgens doet. Ik betwijfel inmiddels of dit wel een karaoke-bar is en in duidelijk Nederlands, ondersteund met gebaren, zeg ik het meisje dat ze haar hand weg moet halen. We maken onze glazen leeg en vertrekken.
Na het ontbijt gaan we op pad naar het Plein van de Hemelse Vrede, het Tian a Men-plein. Het plein zelf is gesloten, omdat er nieuwe stenen worden gelegd.
Daarna gaan we naar de Verboden Stad en het Zomerpaleis. Hier slenteren we langdurig rond tussen de tempels. Als we zijn uitgekeken maken we een tocht in een ‘drakenboot’.
De laatste dag voor de terugreis. Vandaag zullen we de Grote Muur bezoeken. De route voert door de bergen. Het gedeelte van de muur dat wij bezoeken, bij Tianment, is volgens miss Lee toeristisch nog niet zo bekend. We moeten om bij de opgang naar de muur te komen door een marktstraatje, waar ik een fles bevroren bronwater koop. De klim is redelijk zwaar, maar als we van de trap af de muur opstappen beseffen we dat het niet voor niets is. Een geweldig schouwspel opent zich voor onze ogen.
Overal muur, zover als ik kan kijken, voor me, achter me en opzij kronkelt hij hoog door de bergen. Het enorme bouwwerk is een paar meter breed en oneindig lang. Torentjes zorgen voor regelmatige onderbrekingen. In een van de torentjes staat een vader met zijn dochter zijn handel te verkopen. De dochter vertelt dat haar 71 jaar oude vader elke dag naar boven klimt en weer naar beneden wandelt.
We blijven ongeveer twee uur op de muur en genieten van het uitzicht. Op de terugweg tel ik de traptreden en als ik beneden ben aangekomen heb ik er 841 geteld. Ik slenter nog een half uurtje over de minimarkt, onderhandel links en rechts met handelaren, maak een praatje en neem dan weer plaats in de bus, die ons voor de laatste keer tijdens deze fantastische reis naar Beijing brengt.