Wandelen langs rivier de Wye in Wales, door een groene omgeving stroomopwaarts met mooie vergezichten, zonder al te lastige beklimmingen, af en toe een aardig dorpje passerend, soms zonder winkel. Je komt weinig andere lopers tegen maar wel heel veel schapen. Via mooie en grappige bruggen steek je steeds weer de Wye over, die smaller wordt terwijl de heuvels hoger worden tot je bij de Cambrian Mountains bent.
De rivier de Wye mondt bij Chepstow, tegenover Bristol, uit in de Severn. Een mijl of zes voor de monding ligt de machtige ruïne van de Tintern Abbey; op Engels grondgebied maar wel aan de Wye. De Wye Valley Walk begint in Chepstow en eindigt 230 kilometer stroomopwaarts bij Llangurig in Wales.
Wij wandelen in een weekje alleen langs de bovenloop van de Wye. We beginnen op maandagochtend in Hay-on-Wye en eindigden op vrijdagmiddag 80 kilometer verderop in Llangurig, het laatste dorp voor de bron van de rivier in de Cambrian Mountains.
Hay-on-Wye is wereldberoemd om zijn grote hoeveelheid boekwinkels. Reden genoeg om alvorens echt aan de wandel te gaan rond te neuzen in het overzichtelijke en beloopbare stadje met zijn minder dan 2000 inwoners.
Hay schurkt tegen de grens met Engeland aan, niet ver van Hereford dat stroomafwaarts aan de Wye is gelegen. Kenners van het langeafstandspad Offa’s Dyke, ooit opgeworpen als grens tussen beide rijken, komen op hun tocht langs Hay-on-Wye.
Het stadje ligt aan de rivier en gedeeltelijk op een heuvel, waar een imposant gebouw staat dat het midden houdt tussen een ruïneus kasteel en een vervallen herenhuis. Binnen en op het erf zijn duizenden, zo niet tienduizenden boeken te koop.
Over Richard Booth, de markante grondlegger van Hay als boekenstad, doen de mooiste verhalen de ronde. Het simpelste is: hij ging naar Amerika, kocht daar voor een habbekrats containers vol boeken, verscheepte die naar Wales en ging ze verkopen.
Een vermakelijk verhaal is dat hij in 1977 Hay uitriep tot een zelfstandig koninkrijk, uiteraard onder het gezag van King Richard Coeur de Livre (Koning Richard Boekenhart).
Wat er ook van zij, tegenwoordig zijn er zo’n veertig boekwinkels. Ze lopen erg uiteen: er zijn er met overzichtelijke afdelingen (kunst, muziek, geografie, dichtkunst) en er zijn er waar de kijker wegwijs moet worden in een charmante wanorde.
Het leukste verkooppunt vind ik het grasveld met de metalen, licht roestende kasten met boeken die aan de voet van het kasteel staan. De boeken zijn geprijsd, maar als je er een koopt is er in deze openluchtwinkel geen mens die controleert of het geld dat je in een busje gooit voldoende is.
Ik vind in Hay voor 3,50 pond een schitterend gidsje over Snowdonia, met nuttige teksten, prachtige zwartwitfoto’s en landkaartjes van het gebied. Toen het in 1958 op de markt kwam, kostte het vijf shilling.
In Hay-on-Wye zijn diverse hotels en B&B’s. In een ervan zijn we twee dagen en nachten te gast. Daarom mogen we de auto er een weekje op de parkeerplaats laten staan.
Maandagochtend vertrekken we. We lopen met een licht rugzakje: de bagage wordt steeds vooruit gebracht naar de accommodatie waar we zullen overnachten en in sommige gevallen ook eten. Soms is het dal groen en breed, dan weer wurmt de stroom zich langs en over zand- en kalksteen.
Na een paar minuten houden we halt op de brug over de Hay. Wat mooi is de rivier hier. Ik ben benieuwd hoe veel smaller het water op onze eindbestemming zal zijn.
We lopen een stukje langs een wat te drukke weg zonder trottoir ernaast. Gelukkig worden we door een routebordje al snel een veld in gestuurd. Dit type bord, van de Wye Valley Walk, met een zalm die uit het water springt, zullen we nog heel vaak zien.
Verder is het officiële routegidsje een nuttige reisgezel met een (meestal) duidelijke routebeschrijving, mooie foto’s en de hoogst noodzakelijke toeristische informatie over wat er onderweg te zien is.
Enkele minuten later al lopen we in de regen door het Wyecliff-bos. We trekken onze poncho’s aan. Gelukkig is het maar een klein miezerbuitje.
Op naar Llowes, dat drie mijl van Hay-on-Wye ligt. Het laatste stuk naar dat dorpje weer langs een te drukke weg. Niet leuk, maar gelukkig komt dat verderop vrijwel niet meer voor.
Llowes heeft een aardig eenvoudig kerkje, waar je als toevallige voorbijganger nog gewoon naar binnen kunt. Er is ook een pub met een terras. Het is alweer zo opgeklaard dat we buiten kunnen zitten.
Door de velden en gedeeltelijk over de weg wandelen we van Llowes naar Glasbury, een vriendelijk dorpje. De rivier is nooit ver weg. Hier en nu krijg ik helemaal het wandelgevoel: lekker lopen op een kilometerslang pad, soms over het gras, soms over asfalt. Hier en daar een boerderij, zelfs een telefooncel en verder rust. Alleen geluiden van de natuur en af en toe van een boer.
We naderen alweer bebouwing. In dit deel van de wandeling volgen de dorpen elkaar in rap tempo op. Dat wordt de komende dagen anders.
Even letten we niet op het routegidsje met de kaart en klauteren als kinderen wat over rotsen bij een vroegere pastorie. Toch leuk te weten dat je zelfs hier verkeerd kunt lopen. De huizen horen bij het gehucht Boughrood. Hier zijn maar liefst twee pubs, aan weerszijden van de brug over de Wye.
We kiezen voor de tweede, die op het grondgebied van Llyswen ligt. De 60-plus mevrouw die hier de scepter zwaait dribbelt in hoog tempo tussen ons, een groep jonge motorrijders dat buiten zit en een clubje hoogbejaarde locals.
De brug is de tweede en laatste oeververbinding die we vandaag nemen, maar er zullen er de komende week nog heel veel volgen. Zo veel mooie en grappige, dat ik al droom van een fraai fotoboek op salontafels: Across and across the Wye, by Kees van Tol.
Na de brug volgen we weer de rivierloop. Mooie paddestoelen (het is eind augustus) en een standing stone uit vervlogen tijden. In de verte zien we de imposante Llangoed Hall waar zo te zien een groep bruiloftgasten binnenstapt.
Van deze hal wordt wel beweerd dat deze het eerste White Palace is geweest, de plaats was aan het begin van de geschiedenis van Wales het eerste parlement bijeenkwam. In 560 zou prins Iddon het huis aan de kerk hebben geschonken om zijn zonden weg te wassen.
De middag vordert als we net voor de volgende brug een vroegere watermolen naderen, de Trericket Mill. Het vegetarische guesthouse dat er nu is gevestigd is onze eindbestemming voor vandaag. Een ruime kamer, een supergezonde maaltijd, lekker leesvoer in de verwarmde lounge en tot slot een heerlijk bed.
De volgende dag steken we al na een paar minuten de rivier over via de Llanstephan Brigde. We lopen een paar uur door een onbewoonde wereld naar het Erwood Station Craft Centre, waar volgens het boekje ook refreshments te koop zijn.
Het is zo’n afgelegen plek waarvan je hoopt dat hij op deze dinsdagochtend ook open is. Het laatste deel van de tocht erheen voert over het ontmantelde spoor.
Er is koffie met smakelijk banket, voor een habbekrats geserveerd door een allervriendelijkste Welshman.
Een gemoedelijke poes houdt alles in de gaten. De crafts variëren van kunst tot kitsch. Niets voor ons wandelaars om er nu mee te gaan sjouwen. Het Brigde Cottage even verderop verraadt dat we alweer de Wye gaan passeren.
Hier begint een flinke klim die al onze angsten wegneemt dat een wandelroute langs een rivier misschien te weinig uitdagend is. Puffend zien we de Wye vanuit een steeds hoger standpunt.
We genieten van de vergezichten en dreigen zelfs te verdwalen in de rimboe van varens en andere begroeiing die soms tot borsthoogte reikt. Het pad is breed genoeg en ach, verdwalen kan in feite niet, want het volgende reisdoel, Builth Wells ligt ook aan de rivier.
De bordjes met de springende vis leiden ons na uren klimmen ook weer bergaf. In de verte zien we Builth Wells al liggen, maar het duurt nog heel lang voordat we in dit aardige marktstadje zijn. Aardig, want er rijdt een ijscoboer, er is een winkelstraat, een Tourist Office met veel mooie boeken en een plek waar vroeger een kasteel stond. Verder is er niet zo veel te beleven.
Builth Wells verwijst naar de geneeskrachtige bronnen die van het plaatsje ooit een trekpleister maakten, te bereiken per spoor dat in 1860 werd aangelegd.
Naarmate de dagen vorderen en we met meer mensen gesproken hebben, kijken we steeds vaker hoopvol omhoog. Of we de red kite zien. Dat is geen rode vlieger, maar een zeldzame roofvogelsoort die in deze contreien voorkomt. De red kite, of rode wouw (milvus milvus), is in 2007 uitgeroepen tot Wales’ favoriete vogelsoort. Er is een red kite feeding station niet ver van het plaatsje Rhayader.
De dieren zijn te herkennen aan de waaiervormige staart en een overwegend kastanjerode kleur met witte vlekken onder de vleugels en een bleke, grijze kop. De spanwijdte is bijna twee meter. Hij kan uren in de lucht hangen, vrijwel zonder zijn vleugels uit te slaan. Af en toe zien we een vogel die aan deze beschrijving lijkt te voldoen.
We volgen de rechteroever van de rivier tot aan Newbridge-on-Wye, ons volgende reisdoel dat zeven mijl verderop aan de overkant ligt. De eerste kilometers lopen we pal langs de rivier; er zijn wat bankjes en af en toe komen we mensen met kinderen of honden tegen.
De rivier is af en toe smal en diep; er zijn wat stroomversnellingen en aan weerszijden is het licht heuvelachtig en groen.
Onderweg zien we een schaap staan op een steen in het midden van de hier weer brede, dus ondiepe, Wye. Het dier lijkt niet voor- of achteruit te durven. Voor zover ik het vanaf de oever kan bekijken zou het beest rechtsomkeert moeten maken, in mijn richting. Daar zijn ondieptes. Zo is het arme schaap waarschijnlijk ook in zijn benarde positie gekomen.
Maar hoe maak je zoiets duidelijk? Ik ben bang dat wanneer ik pootjebadend naar het beest ga het van me zal schrikken en juist nog verder het water in zal vluchten. Ik zie het al voor me: de vacht die het water opzuigt, waardoor het dier steeds zwaarder en banger wordt en zich tenslotte uitgeput en willoos laat meevoeren door de koude stroom van die vreselijke rivier.
Er is geen mens aan wie ik om raad kan vragen. Hoe zal het met het schaap zijn, vragen we ons dagen later nog steeds af.
Newbridge is een plaatjes van niks; een kerk, een ongezellige kroeg annex restaurant en gelukkig ook een kruidenierswinkeltjes dat van alle markten thuis is.
Vandaag van Newbridge naar Rhayader; een kilometer of zestien. We volgen een asfaltweggetje en vergeten rechtsaf een pad tussen bomen en weiland in te slaan. Geen nood, de volgde afslag brengt ons weer op de juiste weg. We lopen door velden, passeren hekken via zogeheten stiles (overstapjes) en zien hier een daar een boerderij en een landman.
We kijken ademloos naar een man die met behulp van een forse terreinwagen en honden zijn schapen naar een ander veld drijft. Dat verstoort ons romantische beeld van de aloude schaapherder die dit klusje te voet klaarde.
De weg wordt recht, maar de weg is lang. We lopen tussen de rivier en de Trembud, een heuvel van 475 meter. De weg ligt vrijwel waterpas en er lijkt geen eind aan te komen. We verheugen ons dan ook op een pauze in Llanwrthwl. Probeer dat maar eens uit te spreken.
Ik bezit vier boeken over Welshe plaatsnamen, maar Llanwrthwl komt er helaas niet in voor. Llan is kerk, dat weet ik, maar verwijst wrthwl naar een heilige of naar een landschapskenmerk? Ik wist het niet, maar eenmaal thuis vind ik het antwoord op een dorpsplattegrond uit 1891: St. Gwrthwl’s Church. Die malle, soms onuitsprekelijke plaatsnamen in Wales zijn een attractie op zich.
Voor het dorpje staat een grijs eenbeukig bedehuis pal langs de weg. Erachter is een begraafplaats met oude zerken en een bankje aan een beek. Een heerlijk rustige plek om te lunchen. Helaas zit het kerkje of kapelletje op slot. Dat geldt ook voor de public convenience even verderop.
De al even eenvoudige kerk in het centrum van het dorp is wel open. Voor de deur staat een iets meer dan manshoge klokkenstoel en een steen die er misschien al sinds de steentijd staat.
Uitgerust beginnen we aan de middagetappe die over heuvelachtig terrein leidt en heel wat fraaie uitzichten oplevert op berg en dal. Vaak hebben we het gezelschap van schapen.
Het verbaast ons steeds dat er twee soorten schapen lijken te zijn: onverstoorbare grazers en exemplaren die er op hun dunne pootjes vandoor gaan alsof we hongerige wolven zijn.
We nemen weer een goede pauze op de plaats waar de Elan uitmondt in de Wye. Hoofd- en zijrivier zijn ongeveer even breed. Hier is een wiebelende brug over de Elan.
Even later kruisen we de oude spoorlijn die lang geleden langs de Wye is aangelegd. Soms is de spoordijk blijven liggen, of een brug. Op andere plaatsen is er weinig tot niets meer van te zien, wat een aardige (speur)tocht kan opleveren, maar de oude lijn geldt niet als officieel wandelpad.
Na een lange dag lopen is Rhayader, met een stroomversnelling onder de brug, een aardig stadje, want er is een tearoom, er zijn pubs en er staat een bed klaar. We zijn te moe om eventuele andere bezienswaardigheden te ontdekken.
De reisgids komt niet verder dan dat het stadje vroeger aan een belangrijk handelsknooppunt lag; dat er in 1843 roerige tijden waren, maar dat Rhayader tegenwoordig vooral een vriendelijk plaatsje is. Van een ontroerende eenvoud zijn de straatnamen in het centrum: North Street, South Street, East Street en West Street.
De vijfde en laatste wandeldag is niet de minste, want we hebben twaalf mijlen voor de boeg, een kleine twintig kilometer dus, en onderweg zullen we geen enkel plaatsje zien. Eerst Rhayader uit, daarna een glooiende heuvelrug op en dan een iets steilere afdaling in een groene zee.
Hier, in the middle of nowhere, vinden we een paar wandelschoenen. Iemand heeft de veters van de stappers aan het gaas van een hekwerk gebonden, als om het schoeisel een waardige laatste rustplaats te geven.
Het is alsof we voortgeduwd worden. In het dal ligt het Gilfach-bezoekerscentrum, waar men koffie schenkt. Daarna is het aardig om in het ‘uniek middeleeuwse Welshe longhouse’ naast het centrum te zien hoe de boeren vroeger leefden. We blijven niet te lang hangen want het reisdoel is nog ver.
Van hier volgen we een natuurpad dat die naam meer dan verdient. Het kronkelt langs een stroompje dat de Marteg heet. Een parkeerplaats met een picknicktafel brengt ons na een uurtje of zo helaas weer terug in de westerse beschaving.
We volgen weer het dal van de Wye, aan beide zijden rijzen heuvels op van zo’n 500 meter hoog. We lopen een paar kilometer waterpas, maar dan sturen de routeplanners ons naar links, eerst vals plat over een asfaltweggetje waar een schaarse automobilist ons de weg vraagt en tenslotte volgt een gemene beklimming.
De luchten zijn dreigend, maar ook fascinerend. We houden het vandaag niet droog, maar het zijn tot nu toe gelukkig maar wat buitjes. Het adembenemende uitzicht boven op de heuvel is de welverdiende beloning voor de inspanningen.
Llangurig, met zijn ranke kerktorenspits die merkwaardig genoeg oprijst uit een plompe, vierkante toren met kantelen, ligt in de verte te lonken. De weg erheen lijkt kilometers lang licht te dalen. Dat gaat op totdat we bij een beek komen met een schitterende naam: Nant y Clochfaen, oftewel de stroom die klinkt als een klok.
Het silhouet van Llangurig is inmiddels verdwenen achter een verraderlijk heuveltje en hoe we het ook wenden of keren: daar moeten we helaas overheen om in Llangurig te komen; het eerste dorp aan de Wye, gerekend vanaf de bron.
Het godshuis met de merkwaardige toren is gesticht voor 550 en het fijne houtsnijwerk en de glas-in-loodramen worden alom geprezen. Maar dat kan ons even helemaal niets schelen, want er is een wolkbreuk die ons binnen een paar minuten doornat maakt.
Gelukkig staat de B&B-uitbaatster begripvol voor ons klaar en even later liggen we gedoucht, gedroogd en voorzien van verkwikkende thee met biscuitjes uit te rusten op het zachte bed, in afwachting van de warme maaltijd die ze straks voor ons klaarmaakt.
Het is zaterdagmorgen. Het zit erop. We zouden van hieruit nog 12,5 mijl kunnen lopen naar de plaats waar de Wye Valley Walk officieel eindigt: de parkeerplaats Rhyd-y-Benwech op de helling van Plynlimon in de Cambrian Mountains. Maar dat waren we niet van plan.
Bij deze parkeerplaats ligt een grote steen uit Chepstow, waar de rivier uitmondt in de Severn. De bron van die rivier ligt trouwens ook hier in de buurt. Dichtbij begint dan ook de bijna 350 kilometer lange Severn Way, maar dat is een ander verhaal voor een andere vakantie.
We keren terug naar Hay-on-Wye. We zouden met de bus kunnen gaan, maar dat betekent een paar uur wachten tot de eerste vertrekt en ook nog een keer overstappen. Daar hebben we geen zin in.
Dus rijdt op de afgesproken tijd onze taxi voor en de zwijgzame chauffeur brengt ons in pakweg een uur terug naar Hay-on-Wye, waar we afgelopen maandag zijn begonnen. Tijdens dit ritje herkennen wel tal van plekjes die we de afgelopen dagen hebben gezien: alsof we pijlsnel terug in de tijd gaan.