Op de zondagsmarkt van Kashgar waan je je een eeuw terug in de tijd. Tussen de ezelkarren snuif je de geur op van vrachten knoflookknollen en van versgezaagd populierenhout. Maar naast ezels, geiten, schapen, kippen, paarden en kamelen worden ook TV’s verkocht en ghettoblasters.
Vanuit Kirgizstan komen we te voet over de 3.752 meter hoge Torugart-pas China binnen. Dat klinkt erger dan het is. Tien meter voor de pas zijn we afgezet. De truck waarmee we door Kirgizstan reisden mag China niet in. Na een meter of twintig lopen wacht ons echter een nieuw vervoermiddel.
Een tiental kilometer na de pas ligt de eerste Chinese grenspost. Niet eens de officiële, want die ligt – vreemd genoeg – nog eens 100 kilometer verderop in het binnenland, maar een soort douane.
We stellen ons op in een rij. De bagage moet open en met serieuze gezichten betasten Chinese militairen onze vuile was.
In China is het veel droger en kaler dan in Kirgizstan. Er zijn nauwelijks bomen en de rivier waarlangs we rijden is slechts een schaduw van zichzelf; een klein stroompje, waarvan de bedding laat zien dat het in een ander seizoen een brede en krachtige rivier is. De weg is omgeven door roodgekleurde canyons. De huizen langs de weg zijn van leem.
We rijden naar de ‘echte’ grensovergang en zijn zo moe dat we in de bus in slaap sukkelen. Net voor de grenspost word ik wakker. We zijn op tijd. De grenspost sluit op vrijdagmiddag om 16.00 uur, om pas op maandagochtend de loketten weer te openen. Wie te laat is, kan niet meer naar Kashgar en mist de zondagsmarkt.
Bij deze grenspost beginnen de formaliteiten pas echt. Formulieren invullen, bagage uit de bus, met het paspoort langs drie loketten en vervolgens nog een vierde paspoortcontrole bij de uitgang. Bagage door de X-ray. Op grond van de resultaten moet bij een aantal van ons de bagage open. Zij worden in een apart kamertje geroepen. Vreemd genoeg blijken vooral boeken de aandacht van de militairen te trekken.
Kashgar ligt aan de rand van een woestijn, het gebied voor Kashgar is al halfwoestijn. De stad zelf ligt in een soort oase en wordt omgeven door duizenden en duizenden witte populieren, die met hun kaarsrechte stammen in dubbele rijen langs de lanen en straten staan.
We logeren in hartje Kashgar. Daar kunnen we – na zes dagen – heerlijk douchen én onze was laten doen.
We eten – hoe kan het ook anders – Chinees, aan grote ronde tafels met een glazen draaiplateau in het midden, waarop de diverse schotels komen te staan. Met stokjes moet je hetgeen je wilt eten op een bordje deponeren. Een medereiziger met ervaring geeft ‘stokjes-les’. Oefening baart kunst, zullen we maar zeggen.
Na het eten gaan we nog even de stad in. Het is heel druk en levendig op straat. Mannen spelen poolbiljart, er zijn veel terrassen en kraampjes met eten en drinken.
Na het ontbijt trek ik er in m’n eentje op uit om de stad te verkennen. Ik wandel een stukje door de Chinese wijk en loop wat winkels binnen. Een soort warenhuizen zijn het, waar je van alles kunt kopen; van potten en pannen tot complete stereo-installaties.
Slechts een minderheid van de bevolking (zo’n twintig procent) bestaat uit Chinezen. Verder is Kashgar – en de rest van de regio Xingjiang, waarvan Kashgar de hoofdstad is – een smeltkroes van volkeren; Uyguren, Mongolen, Kazakken, Kirgiezen, Turkmenen, Tadzjieken, Russen, etc.
Kashgar is een islamitische stad en is dan ook beslist niet wat ik me bij een Chinese stad voorstel. Qua landschap, taal en bevolking heeft het meer weg van omringende landen als Kirgizstan, Kazachstan en zelfs Pakistan dan van China. Ondanks hun relatief geringe aantal maken de Chinezen hier echter wel de dienst uit, als bestuurders, magistraten en politie-agenten.
Tijd is daardoor overigens een vreemd fenomeen in Kashgar; de overheid, banken en dergelijke werken met de officiële Peking-tijd, de tijd van een stad die 3500 kilometer oostwaarts ligt. Maar de inwoners van Kashgar zelf zetten hun klokken twee uur vroeger – op Xingjiang-tijd. Het is dus tegelijkertijd zeven en negen uur, iets waarmee je rekening moet houden als je officiële zaken hebt af te handelen.
Xingjiang en Kashgar kunnen bogen op een lange en tumultueuze geschiedenis. De oorspronkelijke bevolking bestond uit diverse nomadenvolken, maar in de loop der eeuwen is het gebied telkenmale zwaar bevochten.
De stad is 2000 jaar oud en was ooit een belangrijk handelsknooppunt. Hier kwamen namelijk vier van de verschillende Zijderoutes bijeen.
Voor het Chinese keizerrijk was de route via Kashgar van groot belang voor de handel met het westen en zuiden. Reden genoeg om de regio in te lijven. Telkens weer kwam de oorspronkelijke bevolking in opstand tegen de Chinese heerschappij en bevocht men de onafhankelijkheid; telkens werd de regio weer door de Chinezen ingenomen.
In de onzekere periode gedurende de strijd tussen de Kwomintang en het Rode Leger van Mao, net na de Tweede Wereldoorlog, nam Uygurië (zoals Xingjiang toen heette) de gelegenheid te baat en riep de onafhankelijkheid uit.
Maar toen in 1949 een vliegtuig met alle Uygurse leiders aan boord neerstortte was die droom alweer voorbij. De Uygurse leiders waren onderweg naar Peking voor overleg over de onafhankelijkheid met de nieuwe regering onder leiding van partijvoorzitter Mao.
Uygurië werd Xingjiang, in 1955 uitgeroepen tot Autonome regio binnen de Volksrepubliek China, dezelfde status als van het nabijgelegen Tibet En evenals deze ‘buurman’ is Xingjiang niet zo gelukkig met die status. Van tijd tot tijd komt de bevolking in opstand tegen het regime. In 1997 waren er rellen, bomaanslagen in bussen, werd een brug opgeblazen, etc. Nog in 1999 kreeg een van de leidsters van de Uygurse verzetsbeweging, die strijdt voor gelijke rechten en meer autonomie voor de Uyguren binnen de Volksrepubliek, huisarrest opgelegd.
In het centrum van de Kashgar staat op het centrale plein de lichtgele ingang van de – eveneens lichtgeel betegelde – Id Kah-moskee. De moskee beschikt over fraaie, beschaduwde tuinen, verrassend verscholen achter de gevelrijen van de omringende straten.
De Id Kah en zijn tuinen bieden ruimte aan 20.000 gelovigen. Het is een van de grootste moskeeën in China. Het gebouw stamt oorspronkelijk uit 1442, maar werd ten tijde van de Culturele revolutie zwaar beschadigd. Het is nu gerestaureerd.
Op het plein voor de moskee is het een drukte van belang, evenals in de twee straatjes aan weerszijden van de moskee. In de ene zetelen vooral de verkopers van petten, koperen (bruids)kisten en gouden sieraden, in de andere de verkopers van etenswaren. Uit de vele etenskraampjes komt de geur van gegrild vlees en kruiderijen.
In de schaduw van de poort van de moskee geniet ik van het levendige straatbeeld. Veel oude mannen, die zich in de schaduw van de poort voorbereiden op hun gang naar de moskee (en ondertussen lekker kunnen roddelen), veel stalletjes met allerlei goederen, zoals traditionele muziekinstrumenten, beroepsfotografen die foto’s van pelgrims maken (met de moskee op de achtergrond), hoedenverkopers, etc.
De meeste vrouwen zijn hier – evenals in Uzbekistan en Kirgizstan – ongesluierd. Zij dragen veelal kleurrijke jurken en hoofddoeken. Maar toch kom je ze wel tegen; de strenggelovige vrouwen met een dikke vierkante bruine doek over het hoofd gedrapeerd. Deze bedekt écht alles: haren, ogen, neus en mond. De doeken worden verkocht op de zeer uitgebreide stoffenbazaar. Kant-en-klare kleding is hier nauwelijks voorhanden. Men wordt geacht de kleding zelf te maken. Terwijl ik sta te kijken, vraagt de winkelier met een gebaar of ik wellicht een van de sluiers wil aanschaffen. Hij moet er zelf erg om lachen.
Je kunt hier trouwens als westerse toerist(e) ongestoord alleen over straat lopen. Natuurlijk zijn er mensen die je iets willen verkopen, maar ze maken het je absoluut niet lastig. Soms lijkt het zelfs alsof je niet eens opvalt, maar dat kan ook komen omdat men hier – in verband met de zondagsmarkt – gewend is aan toeristen.
In de smalle straatjes van de oude bazaar verkopen ze allerlei artikelen voor dagelijks gebruik: petjes, deurbeslag, bonthoeden, ketels, pannen en stapels fraai gekleurde, geurige kruiden.
‘s Avonds gaan we uit eten in de stad. De lokale restaurants beschikken niet over een Engelstalige menukaart, dus het blijft gokken.
Je wordt er wel erg creatief van: een keer weten we met behulp van een Engels-Chinees/Chinees-Engels lesboek van een van de obers diverse soorten gerechten uit te kiezen. Een andere optie is de keuken binnenstappen en aanwijzen wat je wilt eten, hoewel de vrijwilligster die dit op zich neemt zelf nadien niet zo’n honger meer heeft!
Na het eten slenteren we over Renmin Xi Lu richting Peoples Park. Het wordt steeds drukker op straat. Overal zijn terrasjes met een TV en karaoke-set. Televisie is hier sowieso alomtegenwoordig; overal waar je komt staat die aan, het lijkt niet uit te maken wat er uitgezonden wordt. Of het nu tekenfilms zijn of bloedige Chinese knokfilms; men kijkt, in ieder geval met een half oog.
Een ander lokale passie is karaoke. Op iedere straathoek, bij iedere bar staat een karaoke-set opgesteld. Kinderen, jongeren en volwassenen grijpen onvervaard de microfoon om mee te zingen met populaire – en zeer zoetsappige – Uygurse liefdesliedjes (met voor ons onleesbare teksten; de lokale taal en het schrift zijn verwant aan het Perzisch).
Op het plein bij People’s Park, waar een reusachtig standbeeld van Mao de weg vooruit wijst, is het écht heel erg druk.
We raken aan de praat met een meisje dat op school Engels leert en dat graag wil oefenen. Ze vertelt dat het iedere vrijdag-, zaterdag- en zondagavond zo druk is op dit plein. Mensen komen er om hun vrienden te ontmoeten. Het is vooral een ontmoetingsplaats voor jongeren, een soort ‘pantoffelparade’, waar jongens en meisjes de mogelijkheid hebben elkaar tegen te komen. Velen spelen badminton. Een van mijn medereizigers wordt uitgedaagd om mee te spelen. Dat is in die drukte en in het donker nog knap moeilijk.
Overal op straat is het druk. Ook in het centrum, waar we via Jiefang Bei Lu langzaam naartoe slenteren. Bij de moskee is het bijna even druk als overdag. Straathandelaars doen hun zaken bij het licht van kaarsen en waxinelichtjes, een feeëriek gezicht.
Iedere zondag neemt de bevolking van Kashgar toe met maar liefst 57.000 personen. Van heinde en verre komen Uyguren, Kirgiezen en Chinezen naar de bruisende zondagsmarkt om te kopen en te verkopen.
Vaak nog met traditionele vervoermiddelen, zoals ezelkar en paard- en-wagen, maar ook met busjes, (vracht)auto’s, motoren en – vooral – fietsen.
Van alles is er op de markt te koop; groente en fruit, vloerkleden en meubels, tv-toestellen, zeer illegale luipaardvellen, mutsen van astrakan, bontmutsen, stoffen, kruiderijen en hout. En ook levende have, zoals geiten, koeien, kamelen, paarden, schapen, kippen, ganzen, konijnen en ezels, verwisselt hier van eigenaar. De dieren worden door de kopers-in-spe aan een intensieve inspectie onderworpen. Zo worden rijdieren uitgebreid getest door jonge ruiters; terwijl de aspirant-kopers toekijken laten zij de paarden en kamelen de wildste capriolen uithalen.
De lokale barbier verricht zijn arbeid onder een tentzeil. Rustig wachten de Uygurse mannen op hun beurt om onder het mes te gaan. De lokale ‘mode’ is kaal, Uygurse mannen laten hun hoofd dan ook regelmatig kaalscheren. Ook jonge kinderen gaan – in ieder geval in de zomer – met een kaal bolletje door het leven, jongens zowel als meisjes. Niet te achterhalen is of dit gebeurt vanwege de temperatuur, met het oog op de hygiëne of uit religieuze overwegingen. Met een zwierig gebaar zeept de barbier de hoofden in, om vervolgens met een ragdun scheermes overtollige haargroei te verwijderen. Baarden blijven ongemoeid.
Wie onderweg een schoenzool verliest, hoeft niet lang zonder te zitten. Op de markt doet ook de schoenlapper zijn werk. Klaar terwijl u (desnoods blootsvoets) wacht. Op zijn ouderwetse schoenleest spijkert hij de zool weer muurvast.
Het is heet en van wandelen krijg je dorst. Langs Aizilaiti Lu, de hoofdstraat van de markt, zijn volop beschaduwde terrassen, waar je zowel etenswaar als dranken kunt kopen. We kiezen voor thee, want de ervaring heeft inmiddels geleerd dat je van limonade binnen de kortste keren nog meer dorst krijgt. De thee blijkt hier gratis. Ook hier draait de televisie op volle toeren. Of er nu gekeken wordt of niet, letterlijk overal en altijd staat de televisie aan in openbare gelegenheden.
Er schuift een Uygurse familie aan aan de grote tafel waaraan wij ook zitten. Ze bieden ons heel gastvrij iets van de door hun bestelde hapjes aan, vlees in een soort gefrituurde pannenkoekjes. Hoewel we geen woord met elkaar kunnen wisselen, is de familie – een oudere vader, een moeder en een jong zoontje van ca. 4 jaar – heel vriendelijk. We lachen tegen elkaar en dat is een universele taal. Zeker als we aandacht aan hun zoontje besteden straalt de vader van trots.
Het is nog een hele wandeling naar het andere uiteinde van de markt. Vanwege het drukke verkeer is het uitkijken geblazen. Stilstaan om een foto te maken is niet zonder risico’s; voor je het weet word je omver gereden door een van de vele ezelkarren, fietsen of rijtuigjes. Zelfs in de file staan is hier mogelijk. De weg de stad uit voert over een smalle brug, waar een opstopping ontstaat van zwaarbeladen ezelwagens, paard- en-wagens, rijtuigjes, auto’s, fietsers en voetgangers die op weg naar huis gaan.
Aan het einde van de markt vind je de grote houtzagerijen, in de schaduw van de ontelbare witte populieren, die hun handelswaar zijn. Je kunt hier ruw hout kopen, maar ook de stoelpoten en dergelijke die de handwerkslieden draaien. Het ruikt heerlijk naar versgezaagd hout.
Ik loop terug richting oude stad en krijg een paar keer een lift aangeboden (al dan niet betaald), die ik echter afsla. Vlak voor de Tuman-rivier sla ik nog even af om over dit deel van de markt te lopen. Aan de oevers van de rivier is het een drukte van belang. Hier is namelijk de paardenstalling annex drenkplaats.
Bij de oude stad is een trap naar boven, van waar je een prachtig uitzicht hebt over het gekrioel van de hele markt. Beneden aan de trap zijn twee authentieke smidsen, waar paarden en ezels van nieuw hoefbeslag worden voorzien. Daartoe worden ze eerst opgetakeld in een houten staketsel met leren riemen. Hup, alle voetjes van de vloer en het karwei kan beginnen. De spartelende paarden vinden het duidelijk minder aangenaam.
‘s Avonds gaan we nog wat drinken bij John Hu’s aan Seman Road. John Hu’s is een echte toeristenstek. ‘The place to be’ voor backpackers en reisgroepen, temeer daar de aanpalende hotels goedkoop zijn. Ook nu zitten er veel toeristen op het terras, waaronder enkele reisgroepen uit Nederland. Bij John Hu’s kun je ook tegen betaling internetten en e-mailen. Zelfs hier, in deze in sommige opzichten zo ouderwetse omgeving, is het internet dus doorgedrongen.
Als het café om 11 uur ‘s avonds zijn deuren sluit wandelen we terug naar het hotel. We slaan het opdringerige aanbod van een ezeldrijver af en wandelen over de donkere Seman Road terug naar het hotel. Je voelt je hier zeker niet onveilig. Echter, struikelen over een stoeprandje of in een kuil in de weg stappen is in deze donkere straten wel een risico.
Chris van Es maakte een reis door een aantal landen van de Zijderoute: Oezbekistan, Kirgizstan, West-China en (via de Karakoram Highway) Noord-Pakistan.