×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

De Zijderoute (V)

Karakoram Highway, Noord-Pakistan

Reisverslag: Chris van Es
Foto's: Chris van Es

Vanaf de Khunjerab-pas – de hoogste grensovergang ter wereld – kronkelt de Karakoram Highway door het ruige berglandschap van Noord-Pakistan. Scherpe pieken torenen hoog boven de weg uit, terwijl aan de andere zijde diepe ravijnen een duizelingwekkende aanblik bieden. Op een uniek punt komen de drie hoogste gebergten ter wereld samen. Boven vruchtbare valleien liggen forten en kloosters tegen steile hellingen. Via Noord-Pakistaanse stadjes en dorpen als Karimabad, Besham, Miandam en de stad Peshawar gaat het richting Islamabad.

Van de 4.780 meter hoge Khunjerab-pas – de hoogste grensovergang ter wereld – rijden we naar de officiële grenspost in Sust. Het landschap is ongelooflijk ruig en indrukwekkend. De bergen zijn zo hoog dat alleen toppen boven de 7.000 meter een naam hebben. Vanaf de hellingen stromen rivieren van gruis en keien. Langs de weg staan borden met de niet echt geruststellende tekst: ‘No panic, landslide area’

Net voor Sust probeert een graafmachine de weg vrij te houden, terwijl continu kleine en grotere stenen naar beneden komen. We moeten lopend de gevarenzone door. Later blijkt dat we geluk hebben: na twee dagen regen is de aardverschuiving verergerd en is er geen doorkomen meer aan.

Na Sust, waar de grensformaliteiten snel worden afgewikkeld, rijden we naar Karimabad, eeuwenlang de hoofdstad van de Hunza-vallei.

De Hunza-vallei is, zeker vergeleken met de omgeving, zeer groen; terrassen met maïs en graan, ontelbare abrikozen-, perzik- en appelbomen. Sinds de 18e eeuw is een uitgebreid stelsel van irrigatiekanalen in de berghellingen uitgehakt, dat smelt- en regenwater uit de bergen naar de akkers en boomgaarden in de vallei voert.

De langgerekte vallei van de Hunza-rivier telde vroeger twee elkaar bestrijdende koninkrijkjes: Hunza op de noordelijke en Nagar op de zuidelijke oever.

Volgens de legende waren de eerste heersers tweelingbroers, die elkaar vanaf hun jeugd haatten. Generaties lang waren er regelmatig bloedige confrontaties. Rond 1860 lieerden zowel Hunza als Nagar zich met de Maharadja van Kasjmir, die weer nauwe banden onderhield met de Engelsen. Rond 1889 knoopten Hunza en Nagar zelf betrekkingen met de Britten aan en beloofden, in ruil voor geld, geen overvallen meer te plegen op handelskaravanen. Binnen twee jaar liep dit spaak en opstand dreigde. Eind 1891 greep het Britse leger in, samen met troepen uit Kasjmir. De militaire operatie van geoefende Britse troepen tegen ongeordende, maar goed verschanste strijders uit de vallei duurde meer dan 17 dagen. De Mir van de Hunza wist met al zijn rijkdommen te ontkomen. In 1892 brachten de Britten zijn stiefbroer Nazim Khan terug naar Karimabad en zetten hem als vazal op de troon. Hij regeerde de vallei tot zijn dood in 1939. Zijn zoon Ghazan Khan volgde hem op en regeerde tot 1945.

Augustus 1947 scheidden de wegen van het islamitische Pakistan en het hindoeïstische India zich op bloedige wijze. Slechts enkele weken later kozen Hunza en Nagar de zijde van Pakistan.

Tot 1974 bleven zowel Hunza als Nagar semi-onafhankelijk, toen werden beide rijkjes in Pakistan opgenomen en werden de lokale heersers districtsfunctionarissen.

De inwoners van de Hunza-vallei zijn vrij open, gastvrij en liberaal. De Hunzakuters zijn ismailieten, een liberale tak van de shi’itische islam, terwijl het merendeel van de Pakistani conservatief is. Als je verder het land in reist, waar men aanmerkelijk strenger in de islamitische leer is, blijkt de Hunza achteraf gezien een oase in een tamelijk vrouwonvriendelijk land.

Karimabad

Op de daken ligt de abrikozenoogst te drogen

Bij aankomst hebben we prachtig zicht op het op terrassen gebouwde Karimabad en de door de ondergaande zon beschenen bergen. Ultar I en II, Diran (7.270 m.), Nagar, Golden Peak en Rakaposhi (7.788 m.) torenen boven het dal uit. De Hunza-vallei ligt op rand van het Aziatische continent, op de plek waar de Indische aardschol miljoenen jaren geleden op het toenmalige vasteland botste, waardoor het Himalaya- en Karakoram-gebergte ontstonden.

Slechts een enkeling maakt de vroege en zware wandeling naar de Ultar-gletsjer, een steile klim, balancerend over smalle randjes, met aan de ene kant een 50 meter diep ravijn en aan de andere kant irrigatiekanalen. Niet geschikt voor mensen met ook maar een greintje hoogtevrees.

Karimabad is een aantrekkelijk stadje. Souvenirwinkels zijn er volop, vooral in de hoofdstraat die omhoog slingert naar het Baltit-fort. Dit fort, dat als een adelaarsnest tegen de bergwand kleeft, is alleen inclusief rondleiding te bezoeken. Tot 1945 was het de residentie van de Hunza-Mirs. Vanuit het fort kon de Mir Karimabad, Altit en een groot deel van de rest van zijn rijk overzien. En een oogje op het vijandelijke Nagar aan de overkant houden.

Het fort stamt uit de 13e eeuw, hoewel de buitenkant nog geen 150 jaar oud is. De oorspronkelijke fortificaties, een toren en een paar lage gebouwtjes, zijn door diverse Mirs versterkt, waardoor het fort door de eeuwen is gegroeid. Alleen wat kamers op de begane grond behoren tot de originele bebouwing, waaronder de keuken, met het roet van eeuwen op de muren. In de laatste eeuw liet Mir Nazim Khan de muren verder versterken en wit schilderen. Op het dak liet hij een overkoepelde houten zitplaats bouwen, van waaruit hij bij mooi weer zijn staatszaken bestierde. Tevens importeerde Nazim Khan voor zijn optrekje westerse hebbedingetjes, zoals behang, draperieën, haarden, glas-in-loodramen, balkonnetjes en met houtsnijwerk versierde plafonds.

In 1945 liet zijn kleinzoon het fort voor wat het was en betrok een moderne woning in Karimabad. Bijna een halve eeuw stond het fort leeg. In 1990 werd, in een gezamenlijke Brits-Pakistaanse actie, gestart met de restauratie. Steen voor steen werd het afgebroken en opnieuw opgebouwd, gebruik makend van geavanceerde restauratie-technieken. Opvallend is dat op het gebied van aardbeving-bestendig bouwen kon worden geleerd van de oorspronkelijke bouwers.

Onze gids waarschuwt dat we vanaf het Baltit-fort geen foto’s mogen maken van de daken van de huizen. Daarop leggen vrouwen de abrikozenoogst te drogen en vrouwen mag je hier niet fotograferen.

Altit-fort

Uitgesleten traptreden en lage deuropeningen

De wandeling van Karimabad naar het Altit-fort in het gelijknamige dorpje, voert langs irrigatiekanaaltjes, abrikozenboompjes, tuinen, huisjes, vriendelijke mensen en nieuwsgierige kinderen. Op het plein van een jongensschool in Altit wordt met passie cricket gespeeld. De ingang van het oude fort, dat we al van verre zien liggen, blijkt moeilijk te vinden. Plotseling zien we een klein deurtje in een muur; de toegang tot de mooie boomgaard rond het fort. Meteen komt een jongen op ons af, die ons zal rondleiden. In hoog tempo gaat hij ons voor, als een gems over steenstapels klauterend.

Het Altit-fort stamt uit ca. 900 en is niet gerestaureerd. Het is veel kleiner dan het Baltit-fort maar wel authentieker, met kamers zonder ramen, verbonden door smalle uitgesleten traptreden en met lage deuropeningen, waar je steevast moet bukken. Jammer dat veel reizigers en inwoners van de streek het nodig vinden hun namen in de oude balken en muren te kerven. Ook graffiti is ruimschoots aanwezig.

Het fort biedt een fraai uitzicht over de Hunza-rivier en over de daken van het dorpje Altit, waar ook overal abrikozen te drogen liggen.

Hopar-gletsjer

Grillig gevormde, zwart dooraderde ijsklompen

In jeeps rijden we over bergweggetjes langs diepe ravijnen naar de Hopar-gletsjer, aan de Nagar-zijde van de vallei. Het is een rit van anderhalf uur door uitgestrekte boomgaarden en langs velden waar naast maïs en tarwe ook cannabis groeit. Soms passeren we een dorpje. De sfeer is anders dan aan de Hunza-kant, de moslims hier zijn minder liberaal.

Aan het eind van de weg liggen een tentenkamp en een keukengebouw, die samen de weidse naam Hopar Hilton dragen. Van hieruit gaan we te voet verder, onder leiding van een ervaren gids.

Onderweg vertelt hij honderduit over de vele echte expedities die hij in dit gebied begeleidde, zoals de beklimming van de Rakaposhi en de K2.

De tocht naar de gletsjer is niet erg zwaar, na een korte klim gaat het vooral heuvelaf, maar de gids houdt er een pittig tempo op na. Moeilijk wordt het pas als het pad zich dichtbij de gletsjer oplost en we de meest efficiënte route moeten zoeken, langs en over bergen stenen die onder je voeten wegglijden. De gids is alweer een meter of tien verderop, maar als hij ziet dat iemand het moeilijk heeft of niet goed verder durft, is hij er snel bij om de helpende hand te reiken.

Onderwijl knarst, knalt en kreunt de gletsjer naast ons. Die is altijd in beweging; de stroom ijs en steen duwt al miljoenen jaren dag en nacht puin, keien en steengruis voor zich uit.

De laatste horde is een steil wandje van keien, vermengd met ijs en puingruis; de gletsjerrand. De gids helpt ons een voor een naar boven over het glibberige mengsel. Dan staan we op de gletsjer, een rivier van ijs en stenen, meer zwart dan wit. Niks witte, majestueuze stroom van ijs en sneeuw. Nee, grillig gevormde, zwart dooraderde ijsklompen, soms messcherp en spiegelglad, vermengd met keien en steengruis.

Vanaf de gletsjer hebben we goed zicht op de bergtop waar hij vandaan komt. Daar is de gletsjer nog wel wit en puur.

Een unieke plek

De drie hoogste gebergten ter wereld bijeen

We vertrekken naar Besham. Door de regen van de afgelopen dagen wordt gevreesd voor het verdere verloop van de reis. Hoe meer regen er valt, des te meer kans op aardverschuivingen en we hebben nog een lange weg door ‘landslide-areas’ te gaan. Het blijkt mee te vallen, de gevreesde landslides blijven uit. Moeiteloos volgen we de Karakoram Highway en passeren het monument voor de wegwerkers die tijdens de aanleg ervan stierven. Het is een toepasselijk monument: een drilboor op een sokkel.

Een tankstation fungeert tevens als rustplaats voor vrachtwagenchauffeurs. Elke vrachtwagen is kleurrijk beschilderd met figuren en symbolen die voorspoed en geluk moeten brengen; bloemen, vogels, spreuken uit de Koran, etc. Aan de achterbumper hangen vaak wel vijftig tot honderd kettinkjes, die tijdens het rijden een tinkelend geluid maken.

Op de plek waar de Gilgit-rivier en de Indus samenvloeien markeert een plaquette het ‘twee-rivieren- drie-gebergten-punt’. Behalve de twee rivieren (die voortgaan als de Indus), komen ook de drie hoogste gebergten ter wereld hier samen.

Ten zuiden van de Indus liggen de uitlopers van de Himalaya, ten noordoosten van de Gilgit-rivier het Karakoram-gebergte en ten westen van de Gilgit/Indus de Hindukush. Vanaf dit punt heb je bij helder weer een prachtig uitzicht op beroemde toppen als Nanga Parbat en Rakaposhi.

Bij Shatial zijn aan de kant van de weg oude hindoeïstische tekeningen in de rotsen gekerfd, waarvan de eerste in de zevende eeuw – voor de komst van de islam naar dit gebied – zijn gemaakt door pelgrims.

Daarna hebben vele reizigers hun naam of andere teksten in de rotsen gegrift. Een van de oudste vormen van graffiti.

De kloof rond de Karakoram Highway wordt steeds nauwer. Naast ons bruist de Indus in haar nog smalle bedding. We komen in de regio Indus-Kohistan. Overal tegen de berghellingen liggen kleine dorpjes. De opvattingen over de islam zijn hier strenger dan in de Hunza-vallei. Als we door dorpjes rijden zien we overal mannen met baarden en jongens, gekleed in zwart, bruin en wit. Vrouwen en meisjes zie je nauwelijks op straat. Overal worden we aangestaard.

Laat in de middag arriveren we in Besham. Na het eten ga ik naar het terras van het motel aan de Indus. De volle maan rimpelt in het bruisende water. Als je er lang naar kijkt gaat het je duizelen.

Swat-vallei

De streek is vermaard om zijn meubelhoutsnijwerk

We verlaten de Karakoram Highway en rijden over de 2.140 meter hoge Sjanglama-pas de groene Swat-vallei in. Ook deze vallei is druk bewoond. Niet verwonderlijk, het is vruchtbaar landbouwgebied.

In Miandam is het aanzienlijk warmer. Ons hotel ligt op een heuvel, in een door bomen overschaduwde tuin. Miandam (1.820 m) is een toeristenplaats voor welgestelde Pakistani, die de hitte van de lager gelegen steden Islamabad en Karachi ontvluchten en hier deels de zomer doorbrengen.

Na de lunch maak ik een wandelingetje door Miandam. Het dorpje is slechts één straat lang, veel te beleven is er niet. Een man poseert vol trots op de bumper van zijn rijk-versierde bus.

Ik word hardnekkig achtervolgd door een klein meisje, dat me bekijkt alsof ik tot een vreemde diersoort behoor. Zodra ik mijn camera op haar richt vlucht ze weg, maar is het gevaar geweken dan is ze er weer. Constant drentelt ze achter me aan. Ik voel me toch ongemakkelijk onder de vele aandacht die ik hier op straat trek. Niet alleen kinderen, ook volwassenen staren je aan, waar je ook komt.

We bezoeken het nabijgelegen Bahrein, een aardig stadje waar de Daral- en de Swat-rivier samenkomen in één bruisende bergstroom, die zich door het stadje slingert.

Het eerste dat we in Bahrein doen, is de heuvel beklimmen die uitzicht biedt over het stadje. In de hoofdstraat van Bahrein zijn veel souvenirwinkeltjes, dus is het vooral winkelen geblazen.

Op de terugweg naar Miandam bezoeken we een houtbewerkingsbedrijfje. De eigenaar – die duidelijk nooit eerder een buslading toeristen voor zijn deur zag stoppen – loopt over van enthousiasme en nodigt ons uit in zijn werkplaats annex winkeltje. Hij is gespecialiseerd in reparatie en recycling; rijk bewerkte houten deuren, pilaren, panelen, kasten en stoelen krijgen hier een nieuw leven.

De hele streek is vermaard om zijn meubelhoutsnijwerk. In de werkplaats matten twee jongelingen stoelen. In de winkel worden vooral tweedehands waren aangeboden, zoals houten meubels, schalen en potten.

Terwijl ik nog wat lees bij het licht van mijn zaklantaren, voel ik tegen een uur of elf een trilling, alsof het hotel even staat te schudden op zijn grondvesten. Tijdens het ontbijt vraag ik wat dat was. Omdat de rest van het gezelschap al diep in slaap was, heeft niemand iets gemerkt, behalve onze reisbegeleidster. Zij vraagt het aan de eigenaar van het hotel. Het was een lichte aardbeving, een medereiziger verzucht: ‘Maak ik eens een aardbeving mee, slaap ik er doorheen!’

Takht-I-Bai

Opgraving van een oud boeddhistisch klooster

We hebben een rit van zo’n zeven uur voor de boeg, het laagland in. Het zal dus nog warmer worden. Onderweg maken we een aantal uitstapjes, zoals bij een oude boeddhistische stupa, een kegelvormig gebouw.

We drinken thee in een dorpje langs de weg en laten het fraaie vrachtverkeer en het overvolle openbaar vervoer aan ons voorbij trekken, camera’s in de aanslag.

In de vroege middag bezoeken we Takht-I-Bai, de opgraving van een groot boeddhistisch klooster dat tussen de eerste en de achtste eeuw na Christus bewoond was en dateert uit de bloeitijd van het Gandhara-koninkrijk. Gezien de leeftijd is het bijna een wonder dat er überhaupt nog muren overeind staan, maar in die tijd bouwde men voor de eeuwigheid.

Het klooster staat op een berghelling, in de hitte van de middag is het een zware klim. We worden rondgeleid door een enthousiaste, doch slecht verstaanbare gids. Het klooster wordt gerestaureerd. Dat kost veel geld, daarom wordt steeds een klein deel van het complex opgeknapt. In de koele gewelven onder de metersdikke plafonds kun je duidelijk zien waar reparaties zijn verricht.

We lopen over trappetjes en door gangen waar de voetstappen liggen van de duizenden monniken die dit complex in de loop der eeuwen bewoonden. Op het hoogste punt heb je een schitterend uitzicht over de vallei, die zindert in de middaghitte.

Het landschap wordt tropischer. Ondanks de hitte is het ongelofelijk groen, de atmosfeer is dan ook knap vochtig. Rond drie uur zijn we in Peshawar, de hoofdstad van de North-West Frontier Province. Het heeft deels stadse allure, met veel kantoren, universiteiten, musea en moderne hotels. Maar Peshawar heeft ook een drukke oude stad met bazaars, moskeeën en een fort. Wij logeren aan de rand van het oude centrum. Zodra we uit de bus stappen valt een klamme hitte op ons, het is 46 graden! Dat blijft het tot ver in september, aldus een inwoner.

Peshawar

Een stad volop in beroering

Peshawar is een echte stad, met alle drukte vandien: bussen, auto’s, heel veel tuc-tuc’s (bromtaxi’s), paard-en-wagens, ezelkarren en een mensenmassa. Nee… mannenmassa, want ook hier zie je weinig vrouwen op straat. En met m’n westerse kijk op de wereld had ik natuurlijk nooit van tevoren kunnen bedenken dat ik al wandelend in deze stad ontzettend opzien zou baren. Ook al loop ik in een shawal qamiz en probeer ik mijn sjaal om mijn hoofd te houden; met m’n haar- en huidskleur val ik op. Hoewel ik geniet van de exotische taferelen in deze levendige stad, voel ik me er ook nogal ongemakkelijk onder. Want iedereen roept je na en praat tegen je. Soms komt er iemand naast je lopen om een praatje te maken en daar kom je bijna niet meer van los.

Ik verdwaal. Om één van de in mijn ogen te opdringeringe manspersonen te ontvluchten sla ik lukraak een hoek om. Foutje, want waar ik eerder aardig in de gaten hield waar ik was, loop ik nu een heel stuk in het wilde weg en dat is in een onbekende stad geen goed idee. Als in de verte de muren van het oude Engelse fort opdoemen weet ik dat ik fout zit, want hier ben ik nog niet geweest. Volgens het plattegrondje ben ik nog wel in de goede buurt, maar ik loop bij het hotel vandaan in plaats van er naar toe. Ik keer op mijn schreden terug, maar begin me steeds onprettiger te voelen. Zeker als er trucks langsrijden, met rode vlaggen en duister kijkende mannen die met hun vuisten zwaaien.

Later lees ik in de krant dat Peshawar volop in beroering is. De afgelopen dagen was er een staking onder de kooplieden van de bazaar, die protesteerden tegen belastingverhoging. Die staking is juist vandaag beëindigd.

Daarnaast zijn er binnenkort districtsverkiezingen; de winkels hangen vol banieren, buttons en vlaggen van de deelnemende partijen. En er staat een grootscheepse demonstratie op stapel tegen een in de omgeving aan te leggen stuwdam. En de oorlog in buurland Afghanistan (ongeveer de helft van de inwoners van Peshawar zijn Afghanen) is weer opgelaaid. Niet echt een rustig stadje dus.

Ik wandel naar een brede winkelstraat, die ik meen te herkennen. Hij staat op mijn kaart en dat is al heel wat! Een van de winkeliers weet gelukkig waar ik het Hotel Park Inn kan vinden en wijst me de weg.

Khyber-pas

Onherbergzame dorre Afghaanse grensstreek

De Khyber-pas, de grens met Afghanistan, ligt 56 kilometer ten noordwesten van Peshawar. In een kantoor in een buitenwijk van Peshawar moet je een permit halen om de Khyber-pas te bezoeken.

Als dat is geregeld rijdt de bus verder, begeleid door een zwaarbewapende militair van de Frontier Force. Hij is er voor onze veiligheid. In deze grensstreek is veel smokkelverkeer, met name drugssmokkel, en dat is niet zonder risico voor argeloze passanten. Daarnaast waakt hij erover dat wij geen ongeoorloofde dingen doen.

In de buitenwijken bevinden zich de kampen van de vele Afghaanse vluchtelingen. Onafzienbaar strekken de houten bouwsels zich uit op de stoffige vlakte. Er is een levendige straathandel met – naar verluidt – niet alleen legale goederen.

Na de kampen verschijnen de huizen van de Pathanen. De hoge lemen muren zijn voorzien van torentjes, schietgaten en reusachtige toegangsdeuren van golfplaat. Door het ontbreken van ramen lijken het forten, wat het waarschijnlijk ook zijn.

Bij het Jamrud-fort, in 1823 door Sikhs gebouwd, passeren we een stenen boog uit 1964 die het begin van de Khyber-pas markeert. Zonder permit moet je hier rechtsomkeert maken. Het oostelijke uiteinde van de pas is breed en vlak en wordt aan weerskanten omgeven door lage steenachtige heuvels. Op iedere heuvel houden soldaten van de Frontier Force de wacht. Van tijd tot tijd komt ons een jongetje tegemoet met drie fietsen, bedoeld voor de verkoop in Pakistan. Op de een rijdt hij zelf, de andere zijn met het achterwiel verbonden en rijden vanzelf mee.

Door de kloof loopt een in onbruik geraakte spoorlijn. Ooit moet het een degelijke constructie zijn geweest, maar nu is hij danig in verval. Boven sommige ravijnen hangen alleen nog rails, de balken die het zaakje moeten ondersteunen zijn allang verdwenen.

De spoorlijn wordt op de steviger delen nog gebruikt, door paarden- en kamelenkaravanen, beladen met goederen. We treffen een langgerekte karavaan, maar mogen deze van onze bewaker niet fotograferen. Hoewel de spoorlijn die benaming nauwelijks meer verdient, is het een militair object!

We wenden ons dan maar tot de monumenten bij de graven van Engelse soldaten die in 1879 in de Tweede Afghaanse oorlog sneuvelden. De schilden van hun beroemde regimenten zijn in de rotswanden uitgehouwen of erop geschilderd. De Engelsen waren driemaal in oorlog met de Afghanen, die de Engelsen telkens weer uit Kabul wisten te verdrijven. De verliezen aan Engelse zijde waren enorm, door de scherpschutters van de Afghanen, door deze smalle route in dit onherbergzame landschap en door het barre klimaat.

We rijden nog een stukje, totdat op een groot bord staat dat vanaf hier alleen diplomaten en journalisten met een speciale permit Afghanistan in mogen. In de van hitte zinderende verte zien we nog net de rode daken van de Afghaanse grenspost.

We mogen even van het uitzicht genieten op het in al zijn onherbergzaamheid en dorheid toch fraaie landschap.

Terug in Peshawar eten we in een lokale hamburgertent. Tot nu toe zijn we zelf nog niet aan enige ‘apartheid’ onderworpen, maar dit eethuisje is er duidelijk op ingericht. De heren kunnen voorin plaatsnemen, aan ieder tafeltje dat zij wensen. Voor de vrouwen – wij dus – is er achterin de zaak een klein hoekje gereserveerd, afgescheiden door een gordijn. En het eten is nog belabberd ook.

De bazaar van Peshawar

Vrouwen zijn hier nog zwaarder gesluierd

De laatste dag in Pakistan, er is nog tijd om Peshawar te verkennen en souvenirs te kopen. Tegen mijn voornemen ga ik toch in m’n eentje naar de oude stad, de smalle gangetjes van de bazaar in en uit. Ik heb een kaartje, waarop staat waar de verschillende handwerkslieden gevestigd zijn. Vreemd genoeg vind ik het nu minder erg om alleen in deze stad te lopen. Je wapent je geestelijk tegen alle aandacht.

In de oude stad zie je meer vrouwen op straat, boodschappen doend. Ze zijn hier nog zwaarder gesluierd dan elders. De gebruikelijke dracht is de bourka, een soort tent met alleen gaten voor de handen en voor de ogen een ruitjespatroon om door te kijken.

Wanneer ik door steegjes van de bazaar dwaal, komt er een jongen naast me lopen met – bijzonder in deze streken – rossig haar. Hij vertelt dat hij Engels studeert en een Afghaan is, zoals er veel in Peshawar wonen. Hij stelt de gebruikelijke vragen; of ik hier met m’n man ben of met m’n ouders. Als ik vertel dat ik met een groep ben – alleen – is hij zoals iedere man hier verbaasd.

We belanden op een pleintje met een wit koepeltje, waar heel wat mannen omheen zitten. Het is het plein van de geldwisselaars. Ik maak snel een foto van het koepeltje, mijn begeleider zegt dat ik nu snel moet doorlopen.

Dat blijkt, want opeens drommen er mannen en jongens om mij.

In de Jewellers-bazaar is een grote ‘shopping mall’, een plein met een heel hoog koepeldak. Langs de randen zijn op vier verdiepingen galerijen met kleine winkeltjes. Allemaal verkopen ze souvenirs. In een van de winkeltjes word ik hartelijk ontvangen door de eigenaar, die met een aantal mannen zit te praten. Hij biedt mij thee aan en wil van geen nee weten.

Ook hier de gebruikelijke vragen: waar kom ik vandaan, ben ik hier met mijn man? Met mijn ouders dan? Ik vertel maar weer dat het voor Europese vrouwen heel gewoon is alleen te reizen en ik ben met een reisgezelschap. Weifelend kijken de mannen mij aan. Ook dit zijn Afghanen. Ik vraag of zij niet terug willen naar hun eigen land. Somber kijkend zegt de oudste, met een lange witte baard, dat de politieke situatie in Afghanistan zo slecht is dat terugkeren onmogelijk is.

Islamabad

Een splinternieuwe stad met brede avenues

We vertrekken naar de tweelingstad Rawalpindi/Islamabad, een rit van drie uur. Voorin de bus zitten de echte durfals, want op deze tweebaans hoofdweg is het verkeer tamelijk afschrikwekkend. We stoppen bij de Indus, die hier kalm in een kilometersbrede bedding stroomt. Een heel verschil met de noordelijke Indus.

Islamabad is een splinternieuwe stad. Langs brede avenues liggen de nieuwe regeringsgebouwen, ministeries, universiteiten, musea. Vergeleken met Peshawar is Islamabad leeg. Je ziet vrijwel niemand op straat. We maken een toeristische trip langs de woningen van de westerse ambassadeurs, die liggen allemaal aan dezelfde laan in een bosrijke omgeving en zijn bepaald niet klein van formaat.

De Faisal Moskee, de grootste moskee van Pakistan, is net als de rest van de stad splinternieuw. Als een futuristische UFO ligt hij in een parkachtige omgeving. Van heinde en verre stromen gelovigen toe. Ook voor Pakistani is het een toeristische attractie. We (althans, de vrouwen) bedekken armen en hoofd voor het bezoek aan de moskee. Op het voorplein staan rekken met vakjes. Hier moeten we onze schoenen uittrekken voordat we de heilige grond betreden. Over de hete stenen van het plein huppelen we verder richting moskee.

Om half vijf begint het gebed. De mannen mogen in de grote zaal, vrouwen moeten de dienst bijwonen in een aparte vrouwenzaal of op de galerij. De vrouwen hier lijken meer aandacht voor ons te hebben dan voor het gebed.

Na het eten is het tijd om naar Rawalpindi te rijden, waar het vliegtuig naar Karachi wacht. Morgen vliegen we via Dubai en Frankfurt terug naar Nederland.

Chris van Es maakte een reis door een aantal landen van de Zijderoute: Oezbekistan, Kirgizstan, West-China en (via de Karakoram Highway) Noord-Pakistan.

Banner Stem & Win

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!
Banner - Stem & Win