In Jemen tref je Arabië in de meest oorspronkelijke vorm, met de adembenemende eeuwenoude architectuur en de traditioneel levende bevolking. De landschappen zijn spectaculair, van de groene bergen met terrassen in het noorden tot de woestijnen, door wadi’s doorkruist, in het zuiden.
Gisteren kwamen we via Frankfurt en Caïro aan in Sana’a, de hoofdstad van Jemen. Vandaag hebben we de hele dag om de stad te verkennen. We beperken ons voornamelijk tot de oude binnenstad, gelegen binnen stadsmuren met een grote stadspoort (Bab al Jemen).
De medina (woongebied in een Arabische stad) bestaat uit smalle kronkelige straatjes met 4 tot 6 verdiepingen hoge huizen, opgetrokken uit natuursteen en leem.
De hele oude binnenstad is opgenomen op de werelderfgoed-lijst en is met hulp van UNESCO in traditionele stijl gerestaureerd. Je vindt hier geen moderne huizen, daardoor waan je je in de Middeleeuwen.
In de kleurrijke soek zijn o.a. afdelingen met houtwerk, sierraden, antiek, kleding, rozijnen, groenten en kruiden. Uiteraard proberen de antiekverkopers iets aan de (overigens zeer weinige) passerende toeristen te verkopen maar als je niets koopt blijven ze vriendelijk en blijven ze in voor een praatje in veelal gebrekkig Engels.
We vertrekken richting het noorden in drie Toyota LandCruisers met Jemenitische chauffeurs. De eerste stop is bij Wadi Dhahr. Deze vrij brede in de rotsen uitgesleten wadi is begroeid met boomgaarden. Vlak voor je de wadi in rijdt is er rechts van de weg een hoger gelegen vlakte die door de bevolking uit de omgeving wordt gebruikt voor feesten.
Vanaf deze vlakte heb je een mooi overzicht over de wadi. Je ziet hier ook de oude vervallen wachttorens, die waarschijnlijk nog uit de Turkse periode stammen. Het meest bezochte object in de wadi is het paleis van vijf verdiepingen dat in de jaren dertig door imam Yahya bovenop een rots werd gebouwd. De foto van dit paleis is erg bekend en fungeert dan ook vaak als het visitekaartje van Jemen. In het rotspaleis zie je onder andere de ruimtes voor de vier vrouwen die de imam erop na scheen te houden.
Na uitgebreid thee te hebben gedronken in de theetuin naast het paleis vertrekken we richting Thula, een zeer authentiek Noord-Jemenitisch dorp. In het ommuurde dorp staan indrukwekkende huizen van vele verdiepingen hoog, opgetrokken uit natuursteen met daartussen klei. Het betreft bouwmaterialen die in de omgeving te vinden zijn. Hierdoor is Thula van enige afstand nauwelijks als dorp te herkennen; de kleur is identiek aan die van de berg die er vlak achter staat. Bovenop deze berg ligt een fort dat nog steeds voor militaire doeleinden wordt gebruikt en dus niet bezocht kan worden.
Een bezoek aan het dorp is echter geen enkel probleem en is zeer de moeite waard. Door de geringe afstand van Sana’a merk je wel dat het dorp wat meer wordt bezocht door toeristen. Je vindt er dan ook relatief veel antiekwinkeltjes die worden bemand door kinderen die de vreemde talen voor Jemenitische begrippen prima spreken. Alleen de Nederlandse taal blijft kennelijk een probleem; hier blijft men steken in termen waarvan men de betekenis waarschijnlijk niet eens kent: ‘allemachtig prachtig’, ‘achtentachtig’ en ‘de kameel is drachtig’.
We rijden door naar Shibam, een dorpje aan de rand van een laagvlakte. Op deze vlakte groeien veel landbouwgewassen, waaronder sorghum, maïs en aardappelen.
Shibam is niet zozeer bekend vanwege bijzondere bezienswaardigheden maar meer door de nabijheid van het vestingsdorp Kawkabam, dat bovenop de berg achter Shibam ligt. Vanuit Shibam kun je over een geitenpaadje door een kloof omhoog lopen naar Kawkaban, onderweg genietend van een schitterend uitzicht over Shibam en de vlakte erachter.
Boven aangekomen blijkt Kawkaban volledig omringd door hoge muren met slechts één poort. Door de ligging en de verdedigingsmuur is het begrijpelijk dat het een onneembare vesting was, tot de komst van vliegtuigen gedurende de burgeroorlog in de jaren zestig. Binnen de muren heeft Kawkaban wel wat weg van een spookstadje. De huizen staan ver uit elkaar en veel huizen zijn onbewoond en beschadigd door de bombardementen tijdens de burgeroorlog. Het is dan ook met name de sfeer die een bezoek aan Kawkaban bijzonder maakt.
We vertrekken ‘s ochtends met de landcruisers door de poort van Kawkaban om vervolgens via de nieuwe geasfalteerde weg af te dalen langs steile afgronden. We vervolgen onze weg westwaarts en rijden door een schitterend gebied dat behoorlijk groen is. Veel bergen zijn met behulp van terrassen in cultuur gebracht. Op bijna elke heuvel- en bergtop ligt wel een dorpje in de kleuren van het landschap.
We stoppen in het plaatsje At Tawilah. Het is marktdag en we kijken onze ogen uit. In een middeleeuws aandoende entourage wordt van alles verkocht.
Voor het eerst zien we veel Jemenitische mannen die naast de gebruikelijke Jambya (een soort kromme dolk) ook automatische vuurwapens als statussymbool dragen, meestal Kalashnikovs. Deze zijn overigens gewoon op de markt te koop.
Na At Tawilah verlaten we op een gegeven moment de grote weg en rijden via onverharde wegen zuidwaarts naar beneden, totdat we – op de bodem van de wadi aangekomen – een klein stroompje water zien. We vervolgen onze weg over de bodem van de wadi, soms langs en soms door het water. Tussen de bomen en struiken zien we kleurrijke tropische vogels. We merken aan de hogere luchtvochtigheid dat we het lagere kustgebied naderen. Gelukkig is er door het rijden een briesje in de auto.
Na lang hobbelen bereiken we het einde van de wadi en doorkruisen daar op een doorwaadbare plaats een rivier. Hier treft de locale bevolking de voorbereidingen voor de veemarkt van morgen. Via een geasfalteerde weg rijden we verder naar Manakha, dat door de hoge ligging in mist is gehuld.
Het landschap rond Manakha staat bekend als het mooiste van Jemen. Het gebied is opvallend groen, de hoge steile bergen zijn deels in cultuur gebracht middels terrassen. Op vrijwel elke bergtop zie je een vestingsdorp in de kleur van het landschap.
We benutten onze dag in Manakha voor een onvergetelijke wandeling door de bergen. De wandeling begint bij Al Hoteib, een belangrijk bedevaartsoord voor een kleine islamitische sekte. We lopen naar de plaatsjes Kahel en Lakamat al Gadi, die per auto niet bereikbaar zijn. De tijd heeft hier honderden jaren stil gestaan. Tijdens de wandeling weergalmen er schoten tussen de bergen. Dit zijn Kalashnikovs waarmee ter gelegenheid van een bruiloftsfeest in Manakha in de lucht wordt geschoten. De wandeling eindigt uren later in Al Hajjara, vanwaar we moe maar voldaan met de landcruisers terugrijden naar Manakha.
‘s Avonds besluiten we zonder uitnodiging de bruiloftspartij die nog steeds gaande is te bezoeken. We komen in een groot traditioneel huis, waar in de mooiste kamer op de bovenste etage het mannenfeest wordt gehouden (het vrouwenfeest is elders in het dorp). Deze kamer zit helemaal vol met mannen. Er is bijna geen plaats meer voor ons, maar we zijn toch van harte welkom.
Op de grond ligt een hele laag qat-bladeren, waar we overheen lopen om een plaatsje tussen de mannen uit te zoeken, nadat we eerst uitgebreid met de bruidegom op de foto zijn gezet.
We krijgen meteen qat en flessen mineraalwater aangeboden en voor we het weten zitten we even later qat mee te kauwen. Hoewel het middel een stimulerende invloed zou moeten hebben, merken we er weinig (zeg maar gerust niets) van.
Na enige tijd arriveert de familie van de bruid. Dit gaat gepaard met de nodige muziek en schieten. De bruidegom wordt vervolgens geacht de familie van z’n aanstaande bruid op een andere verdieping welkom te heten. Later op de avond worden de bruid en de bruidegom bij elkaar gebracht. Dit is voor beiden de eerste kennismaking (het huwelijk is gearrangeerd). De bruidegom wordt geacht zijn bruid nog diezelfde nacht te bewijzen dat hij een echte man is. Voor hem hopen we maar dat dit lukt (er zijn nog twee herkansingen indien het de eerste nacht niet mocht lukken).
Vandaag moeten we afwijken van de geplande route naar het kustgebied, de Tihama. Via de Nederlandse ambassade in Sana’a vernemen we namelijk dat in een gedeelte van de Tihama een besmettelijke veeziekte is uitgebroken die via muggen op mensen kan worden overgedragen.
Omdat het vrijdag is besluiten we vroeg te vertrekken om terug te rijden naar Wadi Dhahr. Elke vrijdag wordt de hoog gelegen vlakte bij Wadi Dhahr door families waar de afgelopen week iemand is getrouwd gebruikt om feest te vieren.
Het is dan ook een drukte van belang. Het feesten omvat voornamelijk het uitvoeren van traditionele dansen en het schieten met vuurwapens. Deze gelegenheid laten we natuurlijk niet aan ons voorbij gaan.
Rond 11 uur begint het minder druk te worden en besluiten we verder te rijden naar Bayt Baws, een klein dorp ten zuiden van Sana’a dat op een groen gekleurde rots ligt. Het dorp wordt ontsloten via een stenen poort. Het dorp blijkt grotendeels verlaten. Sommige huizen verkeren in deplorabele toestand, andere worden door de resterende bewoners als veestal gebruikt. We overnachten in Sana’a.
We vertrekken vroeg in de morgen weer uit Sana’a, zodat we tijdig op de Suq al Sabt arriveren. Dit is een marktplaats langs de kant van de weg, waar de bevolking vee en andere producten verhandelt. Op de markt is van alles te zien, de kippen worden geslacht waar je bij staat. De markt wordt zeer zelden door toeristen bezocht. We voelen ons dan ook een bezienswaardigheid als we over de markt slenteren. Toch worden we steeds vriendelijk en gastvrij benaderd.
We vervolgen onze weg naar het plaatsje Ibb, om daar rond te slenteren in de kronkelige straatjes van de oude medina. Hoewel het een grotere plaats is, lopen de geiten en koeien ook hier gewoon los op straat.
Niet ver ten zuiden van Ibb ligt Jiblah, een prachtig oud plaatsje met een van de oudste moskeeën van Jemen. In de moskee bevindt zich het graf van koningin Arwa. Zij wordt heden ten dagen nog vereerd. Elders in Jiblah is een speciaal museum aan haar gewijd. Het museum is voor Nederlandse begrippen van een lachwekkende kwaliteit en alleen al daardoor een bezoek waard.
We eindigen de dag in de grote plaats Ta’izz. De oude soek van Ta’izz is ook ‘s avonds behoorlijk bedrijvig.
De volgende dag is geen reisdag. Met de landcruisers bezoeken we alleen het ten westen van Ta’izz gelegen Suq al Dhabah. Deze markt, die wordt gehouden in een vruchtbare wadi, staat ook wel bekend als de vrouwenmarkt. Er zijn dan ook opvallend veel vrouwen die in kleurrijke kleding en met ongesluierd gezicht diverse producten verkopen.
Terug in Ta’izz besluiten we het Nationaal Museum te bezoeken. Dit is het voormalige paleis van de imam, waarin alles er nog precies zo bij ligt als de imam het bij zijn overlijden op 26 september 1962 heeft achtergelaten. De imam had kennelijk een gat in z’n hand, want het is een wonderlijke verzameling van allerhande ‘troep’, zoals zonnebrillen, flessen Eau de Cologne, horloges, kleding, wapens en pennen.
We reizen verder zuidwaarts door prachtige gebieden met ruige bergen en groene valleien. We passeren de grens tussen het voormalige Noord- en Zuid-Jemen. Van de grens is niets meer te zien. Uiteindelijk arriveren we in Aden, de hoofdstad van het voormalige Zuid-Jemen.
Het is niet bepaald een stad waarvoor je naar Jemen komt. De stad heeft een grote zeehaven en doet enigszins westers aan. Bovendien is de luchtvochtigheid hoog, waardoor de warmte drukkend is. We bezoeken eerst een kleine vismarkt waar de negroïde aandoende vissers de verse vangst aan de man brengen.
In de middag bezoeken we vlakbij Aden een zandstrand om te zwemmen en te snorkelen in de Golf van Aden. Op het strand ligt het skelet van een grote walvis. Half boven en half onder het water ligt het wrak van een oorlogsschip. Het onderwaterleven rond dit schip en tussen de onder het water gelegen rotsen is prachtig. Ik zie er onder andere enkele bruine roggen met felblauwe vlekken.
Onder de ondergaande zon maken we een boottocht door de haven van Aden.
In de ochtend bezoeken we de watercisternen van Aden. Deze uit steen opgetrokken waterbassins stammen al van voor onze jaartelling. De 18 bassins liggen schuin onder elkaar. Als de hoger gelegen bassins zijn volgelopen met regenwater, loopt het overtollige water over de muur naar de lager gelegen bassins. Als ook de onderste is volgelopen verdwijnt het overtollige water rechtstreeks in de stad.
We rijden snel verder oostwaarts, want het wordt een lange reisdag. De route loopt eerst langs de kust met aan de rechterhand de Golf van Aden en aan de linkerhand zanderige landschappen met in de verte bergen. Zodra we vulkanisch gebied binnenrijden verandert het landschap drastisch. Het wordt heuvelachtig met onherbergzame lavavlakten, hier en daar met rijke kleurschakeringen.
Zodra we het plaatsje Habban naderen verandert het landschap wederom. De bergen zijn hier rood gekleurd en sterk geërodeerd. Het landschap heeft wel wat weg van Monument Valley of Canyonlands in de Verenigde Staten, maar dan nog kleurrijker.
Het plaatsje Habban is mooi gelegen aan de rechterzijde van de weg, tegenover een vruchtbare groene wadi. Achter Habban liggen prachtige grillig gevormde bergen.
Habban is de eerste plaats met typische Zuid-Jemenitische huizen, die uitsluitend uit leem zijn opgetrokken. De huizen zijn erg groot en hebben aan de buitenzijde de bekende ‘poepschachten’ waardoor de fecaliën gewoon beneden op straat terecht komen.
Na vertrek uit Habban wederom een lange reisdag voor de boeg. De landschappen blijken niet minder spectaculair en afwisselend dan gisteren.
Rond het middaguur is er gelegenheid te zwemmen en te snorkelen op het zandstrand bij het vissersplaatsje Bir Ali. Vlakbij in zee bevindt zich een oude vulkaan met daarop enkele restanten van de historische plaats Qana, nog uit de tijd van de oude koninkrijken. Het onderwaterleven tussen de rosten van de vulkaan is weer erg mooi.
De route gaat verder oostwaarts over desolate wegen door een alweer indrukwekkend landschap. Half ingegraven in deze woestenij staan nog enkele restanten uit de laatste burgeroorlog.
We arriveren uiteindelijk in Al Mukalla, de hoofdstad van deze streek en een belangrijke stad voor de visserij en de export-industrie. De stad doet bedrijvig aan en heeft een bevolking met overwegend negroïde invloeden. Vlak bij de stad bevinden zich ovens waar onder mensonwaardige omstandigheden ongebluste kalk wordt geproduceerd.
Na vertrek uit Al Mukalla gaat de reis noordwaarts door een droog, tamelijk vlak woestijnachtig gebied. Dit is de eerste dag dat we weinig groen zien. We verlaten de verharde weg en stuiven over onverharde wegen verder.
Nadat we veel stof hebben gegeten, één keer verdwaald zijn en twee lekke banden hebben gehad, arriveren we uiteindelijk bij de schilderachtige Wadi Do’an. Deze wadi is in de woestijn uitgesleten en is op de bodem zowaar begroeid met vruchtbomen en andere cultuurgewassen. Langs de steile wand van de wadi dalen we af naar de bodem. In de wadi blijkt duidelijk dat het een nauwe kloof is, met links en rechts steile geërodeerde wanden. Over de bodem van de wadi rijden we noordwaarts naar het midden in de wadi gelegen plaatsje Sif, waar we op het dak van de plaatselijke herberg onder de sterrenhemel overnachten.
Na in alle vroegte door het ochtendgloren te zijn gewekt, besluiten we Sif te voet te verkennen. Net als overal in Zuid-Jemen zijn de huizen opgetrokken uit leem.
Voor een goed onderhoud dienen de huizen jaarlijks aan de buitenzijde te worden aangesmeerd met een nieuwe laag leem, anders zouden ze in de loop der tijd wegregenen.
We rijden verder noordwaarts over de bodem van de wadi tot het plaatsje Al Hajjarayn, dat in een hoefijzervorm om een bergrug heen ligt. We verkennen het plaatsje en de nabijgelegen landbouwgronden. Hier zien we de voor deze streek kenmerkende zwaar gesluierde vrouwen in het zwart en met traditionele puntige strohoeden op.
Na Al Hajjarayn wordt de wadi Do’an snel ruimer en loopt geruisloos over in de haaks erop gelegen beroemde Wadi Hadramawt. Deze wadi is de grootste van het Arabische schiereiland en is 160 km lang. Door erosie is de wadi 300 meter diep en 2 km breed uitgesleten. Her en der bevinden zich vruchtbare stukken die als een oase aandoen.
Op de weg naar Seyun passeren we eerst het legendarische Shibam. Deze kleine stad, die ook wel ‘het Manhattan van de woestijn’ wordt genoemd, herbergt – naar men aanneemt – de oudste wolkenkrabbers ter wereld. De dicht op elkaar staande lemen huizen zijn vaak wel 8 verdiepingen hoog. Evenals de oude binnenstad van Sana’a staat Shibam op de werelderfgoed-lijst van UNESCO en is met hun hulp gerestaureerd.
We brengen eerst een bezoek aan Seyun. Met name het paleis van de sultan midden in Seyun is indrukwekkend.
Vanuit Seyun rijden we nog verder oostwaarts, tot in Tarim. Dit is het einde van de verharde weg en tevens de meest oostelijk gelegen grote plaats in Jemen.
Het nog altijd zeer grote gebied tussen Tarim en de grens met Oman is extreem slecht ontsloten en kan niet door toeristen worden bezocht.
Als je bedenkt hoeveel dagen we hebben gereden om hier te komen, besef je dat je eigenlijk min of meer aan het einde van de wereld bent gearriveerd.
Dit wil echter geenszins zeggen dat de gebouwen hier minder indrukwekkend zijn. Integendeel, Tarim is het religieuze centrum van de Wadi Hadramawt en telt honderden moskeeën. Bovendien zijn er grote huizen met Javaanse invloeden, omdat veel bewoners uit deze streek vroeger naar Nederlands Indië zijn geëmigreerd.
We staan al om 04:00 uur op, het wordt een lange reisdag. We rijden over een verharde weg oostwaarts en ontmoeten daar om 06:00 uur een paar bedoeïenen die ons door de woestijn naar Ataq zullen leiden. We verlaten de verharde weg en laten lucht uit de banden lopen. Dat rijdt beter in het losse zand.
En daar gaan we, de een snel, de ander wat langzamer. Gelukkig zien de bedoeïenen er met hun snelle 4WD op toe dat we toch allemaal enigszins de goede richting op rijden. Onderweg stoppen we in een bedoeïenen-kampement, waar we thee drinken.
We rijden verder door het desolate landschap dat vooral bestaat uit zandvlaktes met hier en daar schamele begroeiing, afgewisseld met kleine grindvlaktes en verspreid liggende rotsformaties.
Rond de middag arriveren we in Shabwa, de oude hoofdstad van het antieke koninkrijk Hadramawt. Of, beter gezegd: de restanten daarvan. Hoe oud het precies is, is niet bekend. Honderden jaren voor onze jaartelling bestond het in ieder geval al.
Het is thans een grote ruïne, deels verborgen onder het zand en nagenoeg verlaten. Op geringe afstand van Shabwa bevinden zich oude zoutmijnen, die al in de tijden van het koninkrijk Hadramawt in gebruik waren.
In het weinig zeggende plaatsje Ataq komen we voor het eerst weer in de bewoonde wereld. We rijden via een verharde weg naar Habban, onderweg weer genietend van schitterende landschappen.
Vandaag maken we vanuit Habban een lange reis naar de hoofdstad Sana’a. Via een zeer spectaculaire bergpas met ontelbare haarspeldbochten passeren we weer de grens tussen het voormalige Zuid- en Noord-Jemen.
Er is vandaag weinig tijd voor stops, maar de uitzichten doen de lange reis vergeten. In de avond arriveren we in Sana’a.
De volgende morgen vertrekken we alweer uit Sana’a en rijden naar het noorden, het gebied in waar de stammen heer en meester zijn. Een auto vol militairen met achterop een zwaar kaliber automatisch geschut op een affuit escorteert ons.
De eerste stop is in Amran. Ondanks de relatief geringe afstand tot Sana’a, is het toerisme hier nog niet erg doorgedrongen. Op de marktplaats zitten diverse kleine winkeltjes waar je pistolen, revolvers, mitrailleurs, schietpennen, handgranaten en natuurlijk alle bijbehorende munitie kunt kopen.
We rijden verder naar Huth. Hier moet met de lokale bevolking worden onderhandeld over het vervoer naar Shihara, het op 2600 meter hoogte gelegen beroemdste vestingsdorp van Jemen.
Nadat de onderhandelingen succesvol zijn verlopen, rijden we over onverharde wegen door een wadi. We zien Shihara in de verte al als kleine stipjes bovenop de bergen liggen. Het zal echter nog uren duren voordat we er zijn.
Als we uiteindelijk uit de wadi omhoog rijden, loopt de route over een rotsachtig bergpad dat zo steil is dat het keer op keer verbaast dat een auto dit überhaupt nog kan. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Shihara tot de komst van vliegtuigen in de burgeroorlog in de jaren zestig een volstrekt onneembare vesting was.
Shihara blijkt een traditioneel Noord-Jemenitisch dorp met uit natuursteen opgetrokken huizen, waarvan sommige nog beschadigd zijn van de bombardementen uit de burgeroorlog. In het dorp zijn diverse cisternen waarin het regenwater wordt opgevangen. De uitzichten aan de rand van het dorp zijn adembenemend. In de verte is duidelijk zichtbaar dat op andere bergen kennelijk vergelijkbare vestingsdorpen liggen.
Terwijl de eerste zonnestralen over de bergen op Shihara schijnen, verkennen we het vestingsdorp verder. In alle vroegte komen de zwaar gesluierde vrouwen water halen in de cisternen.
Terwijl de auto’s zonder ons aan de afdaling beginnen, dalen wij via een geitenpaadje te voet een gedeelte van de berg af. Het pad gaat eerst via de beroemde 17e eeuwse Turkse hangbrug over een diepe kloof en daalt vervolgens via terrasen met landbouwgewassen verder af.
Onderaan de toch wel vermoeiende afdaling stappen we weer in de auto’s en rijden dezelfde route als gisteren terug naar Sana’a.
De laatste dag in deze prachtige stad benutten we voor een bezoek aan het nationaal museum en uiteraard ook om nog eens uitgebreid door de medina en over de kleurrijke markt te slenteren. Ook schieten we een paar laatste ‘verboden’ kiekjes. (Omstreeks middernacht komt er een eind aan de prachtige reis door dit fascinerende land, waar alles anders is dan thuis en dan op andere door mij bezochte verre bestemmingen.