Fietsen langs eindeloze rijstvelden en door tropisch regenwoud, waar borden waarschuwen: ‘overstekende olifanten’. In islamitische dorpen geven borden aan hoe de sluier gedragen moet worden. De ene dag glibberen en glijden langs boomwortels, de andere wandelen tussen de toppen van woudreuzen.
Na een nacht nauwelijks slapen zitten we op de boot naar Langkawi. Dit eiland is, denk ik, niet echt representatief voor Maleisië. Het is schoon, mooi en welvarend. Anders dan in Thailand, waar we net vandaan komen, zie je hier ook middenklasse auto’s. Alles is goed onderhouden en de mensen wonen hier in huizen en niet in hutjes. We zullen de komende weken zien of het er op het vasteland allemaal zo uit ziet.
Vandaag, de eerste dag op het vasteland, is de eindbestemming Alor Setar. Onderweg is het net Nederland. Veel water, zowel van boven als op de grond. De eindeloze rijstvelden met slootjes er tussen lijken net weilanden. Verder lijkt het wel of elke Maleisiër met de hele familie naar oma gaat. Wat een auto’s; allemaal goed gevuld met opgesmukte mensen. Wel een kleurrijk gezicht.
Kerst in Maleisië. Het eerste katholieke kerkje dat we in de afgelopen vijf weken tegenkomen staat in de plaats waar we kerstavond zijn (Sungai Petani). We moeten dus wel naar de nachtmis. Een kerstdienst met alle deuren en ramen open, ventilatoren aan. Teksten en liedjes zowel in het Chinees, Maleis als Engels (veel mensen van Indiase afkomst). Door het ontbreken van simultaanvertaling duurt de dienst wel vrij lang.
Kerstochtend word ik al vroeg gewekt door gerommel in de buik. Ik heb altijd al gedacht dat het niet gezond kan zijn, al dat lauw-warme eten dat een halve dag in potten en pannen te wachten staat om verorberd te worden. Dat moet wel een kweekplaats van bacteriën zijn.
Het fietsen gaat niet echt lekker met al die ingelaste stops. Daarbij weten de steekbeesten, in de korte tijd dat ik steeds met mijn broek op mijn hielen zit, me aardig te vinden. Maar na een dag is alles weer in orde.
De dagen daarop steken we over van de ene kant van Maleisië naar de andere. Een prachtige tocht dwars door tropisch regenwoud. Zo’n 200 km daarvan fietsen we over de East-West Highway, in het noorden van het land de enige dwarsverbinding. Het klinkt als heel wat, maar qua aantallen auto’s is het niet meer dan een B-weg in Drenthe.
Zo af en toe zie je een bord ‘overstekende olifanten’. We zien ze helaas niet. We moeten het doen met het geluid, de voetstappen, de geur die je ook in dierentuinen ruikt en de drollen.
Ergens in het midden van de tocht blijven we een dagje op een volstrekt uitgestorven plek (Banding). We huren een gids voor een tocht door de jungle. We klauteren een paar uur langs olifantenpaadjes. Nooit geweten dat die lompe beesten over zulke steile, glibberige en smalle paadjes kunnen lopen.
Alles is dichtbegroeid met varens, struiken en tussendoor enorme bomen. Veel bloedzuigers. Om de vijf minuten een stop om alles wat zich te goed doet aan ons te verwijderen. Hoogtepunt van de tocht is een bloeiende Raflesia. Een rode bloem van een epifiet met een diameter van zo’n 50-60 cm.
De dag daarop passeren we het hoogste punt op onze tocht. Zo’n 1200 meter. Dertig km klimmen voor we aan de top zijn. En dan lijkt het Nederland wel. Het waait, het regent dat het giet, we zitten midden in de wolken dus weinig zicht en het is koud. Dit wordt gelukkig gecompenseerd door prachtige plaatjes van het oerwoud waaruit flarden wolken en mist opstijgen, watervalletjes en rust. Plus een afdaling van ook zo’n dertig kilometer.
Na de afdaling komen we aan in de provincie Kelatan. De meest orthodox-islamitische provincie van Maleisië. Hier is geen bier te krijgen om meteen maar even de belangrijkste consequentie te noemen.
Op het marktplein van Jeli hangt een groot bord met daarop aangegeven op welke wijze de sluier wel en op welke deze niet gedragen moet worden.
Maar de mensen zijn er niet minder aardig om. Als we ergens gaan eten wordt het tafeltje nog eens extra afgenomen. Het is dan wel een doek waar ik mijn fiets niet mee zou willen schoonmaken maar toch; het gebaar. Andere klanten en buren worden ingeschakeld om de taalbarrière te slechten.
We zijn nu in Kuala Krai en maken een uitstapje naar de hoofdstad van de provincie: Kota Bharu. In islamitische kringen wordt Kota Bharu ook wel het Mekka van Azië genoemd. Dat is goed te merken. Erg veel vrouwen met hoofddoeken en mannen met witte petjes. De muezzins doen ook weer erg hun best.
Bij het boodschappen doen in de supermarkt moet je opletten bij welke kassa je afrekent; er zijn aparte voor mannen en vrouwen. Ik heb het te laat in de gaten, maar daar wordt niet ingewikkeld over gedaan.
Ook met het eten moet je rekening houden met de islamitische dagorde. Op onze eerste dag eten we ‘s avonds wat op de Pasar Malam (avondmarkt). Als we net begonnen zijn, wordt er iets omgeroepen dat we niet kunnen verstaan. Kort daarop komt iemand zeggen dat we om kwart over zeven geacht worden weg te zijn.
Vlak voor kwart over zeven komt er nog iemand langs om het nogmaals te zeggen en om kwart over zeven precies gaan alle lichten van de stalletjes uit. In een klap is het uitgestorven. Avondgebed. Een half uur later is alles weer in bedrijf.
Het is een enorme Pasar Malam. Om vijf uur een parkeerplaats; om zes uur een verzameling van tientallen stalletjes met daartussen tafeltjes en stoeltjes. Als je wat bestelt, pakken ze dat in (vetvrij) papier in en je krijgt het mee in een plastic zakje.
Vervolgens kun je ergens gaan zitten en wat te drinken bestellen. De meeste Maleisiërs eten – hier althans – met hun handen. Gelukkig kun je bij de stalletjes waar je wat te drinken bestelt, ook om een lepel en vork vragen.
De keuze aan eten is erg groot: witte, gele, blauwe rijst; allerlei soorten vis en vlees. Zelfs gedroogde kwal wordt er gegeten (niet door ons overigens).
We bezoeken per fiets een aantal tempels: Chinese, Boeddhistische en Hindoe tempels. Het lijkt wel alsof ze tegen elkaar op willen bieden, want de een is nog mooier en groter dan de andere. Boeddhabeelden van vele tientallen meters. Fel gekleurde draken en slangen in de Chinese tempels.
Vandaag rijden we met de fiets langs wat kampongs. Het is weer echt een Maxima-tour. Het is nog schoolvakantie; we hebben dus steeds horden kinderen achter ons aan en om ons heen. Nog steeds leuk trouwens.
De kampongs verschillen onderling nogal. Die waar wij doorheen fietsen, bestaan uit een verzameling van 15-50 huisjes (van hutje tot wat luxere huizen) langs een smal weggetje. Meestal staan ze tussen de palmbomen.
Bij sommige huizen zie je een aangelijnde aap die gebruikt wordt om de kokosnoten te plukken. Gelukkig geen honden. Wel geiten, kippen en koeien langs de weg. Alles loopt los.
We zijn nu in het midden van Maleisië, in een plaats van niks, met de bevallige naam Jerantut. Op olifant en vliegtuig na, hebben we deze week wel ongeveer alle mogelijke vormen van vervoer gehad. Boot, trein, voeten, bus en natuurlijk de fiets.
Het begint met een boottocht over de Kelantan. Qua omvang iets tussen Rijn en Maas in. Het plaatsje waar we naar toe willen (Dabong) is niet met de fiets te bereiken maar wel per boot.
Klein (open) bootje; zo breed als een roeiboot maar drie keer zo lang. Zo’n tien zitplaatsen (plankjes) en een dieselmotor waarmee je een twintigtonner de berg op krijgt. Dat schiet dus lekker op. Het maakt ook navenant veel herrie. Het is een prachtige tocht. Ruim twee uur dwars door de jungle.
Vanaf de plaats van aankomst fietsen we nog een eindje naar waar we willen overnachten. Een stel bungalows aan de voet van een waterval. Helaas: gesloten. En daar sta je dan, in the middle of nowhere in de druipende regen en geen ander hotel of resort in een straal van 80 km.
Teruggaan willen we niet omdat we de volgende dag een trekking willen maken naar de top van de waterval. Het zou ook niet kunnen want er gaat maar eens per dag een boot. We kijken wat rond en zien dat een van de deuren van een gebouw open is. Een vergaderzaaltje. Ziet er prima uit als overnachtingsplek.
Net als we ons willen installeren, komt er iemand langs die vertelt dat hij een ‘camp’ heeft aan de top van de waterval. We kunnen met hem meelopen, daar overnachten en de volgende dag met hem een trekking maken naar de top van de volgende waterval. Er zijn er zeven achter elkaar.
Snel even wat spullen in de rugzakken; de fietstassen opbergen in het gebouwtje waarvan de deur open is en de fietsen ergens uit het zicht stallen.
Een uurtje lopen, zegt Tony. Klimmen, klauteren, glibberen en glijden. Het is een rampentocht. Niet een beetje stijl maar ontzettend stijl is het. Hele stukken moeten we klimmen via de wortels van bomen; andere stukken vertonen veel gelijkenis met een groene zeepbaan bij zeskamp.
We zijn geradbraakt als we boven zijn. De lust om de volgende dag een trekking van een dag te maken, en meer algemeen de lust om in een regenwoud te lopen, is volkomen verdwenen.
Baha’s kamp blijkt een verzameling van een stuk of tien zeer gammele hutjes zonder gas, licht of water; lekke daken en een bevolking van een man of acht die in het droge seizoen als gids werken. Wij zijn er ondertussen achter dat het nu het natte seizoen is.
De volgende dag maken we een korte trekking. Klimmen is wat, maar dalen is nog drie keer zo erg. Ik doe, geheel tegen mijn natuur in, schietgebedjes. Ik zie allerlei doembeelden voor me van verstuikte enkels, gebroken benen en nog erger. Ze werken, want we komen heelhuids beneden. Op wat schaafwondjes na.
Wat kan een mens zich gelukkig en opgelucht voelen. Alles nog heel; weer fietsen; lekker op ons zelf. Dat lekkere gevoel is de dag daarna wel over. Het blijkt dat je met klimmen andere spieren gebruikt dan met fietsen.
Vanuit Dabong gaan we met de trein naar Kuala Lipis. Dan vanuit Kauala Lipis met de (lijn)bus naar Kuala Lumpur, de hoofdstad van Maleisië. Zo’n 200 km, vier uur laagvliegen (zo lijkt het) in een redelijk luxe bus en we zijn er.
KL, zoals het hier door iedereen genoemd wordt, kent net als elke grote stad grote tegenstellingen. Een zeer luxe gedeelte met shopping malls en zeer hoge gebouwen. De Petronas-towers zijn de hoogste gebouwen van de wereld. In dat deel staat ook een aantal gebouwen dat door de Azië-crisis van een aantal jaren geleden niet is afgemaakt.
Sommige straten hebben zelfs wat allure. Daarnaast ook het gewone Aziatische beeld. Kleine rommelige straatjes met allerlei koopwaar op straat. Over copyright doen ze hier niet moeilijk. Een DVD van de film Harry Potter kost anderhalve euro, Windows XP idem.
Het interessante deel van de stad is niet zo groot; alles is te lopen als je redelijk ter been bent en het lef hebt drukke doorgaande wegen rennend in een soort slalom over te steken. Echt voetgangersvriendelijk is de stad niet.
Vandaag fietsen we verder. Mooie route; tamelijk heuvelachtig. We zien en horen veel apen. Ze schieten meestal weg als we langskomen. Uitgebreid aapjes kijken is er dus niet bij.
Vanuit Jerantut, het geografische middelpunt van Maleisië, gaan we een paar dagen naar Taman Negara, het oudste en grootste Nationale Park in Maleisië. Met de boot heen en terug over de Pahang rivier (60 km).
Taman Negara is – in ieder geval het zeer kleine stukje dat wij zien – prachtig. Ondanks ons voornemen geen jungletoer meer te maken kunnen we de verleiding niet weerstaan en maken toch wat wandeltripjes. Die zijn veel beter te doen dan de tochten die we eerder hebben gemaakt.
Zo kunnen we alles ook wat beter te bekijken. Bomen tot zo’n tachtig meter met daaronder een dichte begroeiing van kleinere bomen, varens, bamboe, rotan etc.
Het park staat bekend om zijn Canopy-walk. Een touwbrug tussen woudreuzen, op een hoogte van 25-50 meter en met een lengte van 500 meter. Zo zie je het anders nooit. Je kijkt op de onderbegroeiing en boven je hoofd gaan de grote bomen nog een stuk verder.
De dagen daarna fietsen we weer en vestigen twee records: de kortste (32 km) en de langste (140 km) etappe. Vooral de lange tocht is prachtig. We staan vroeg op; de wereld is dan zo mooi. Alles vochtig; nevelflarden en veel vogels. Oerwoud en her en der wat fruitplantages. Heel afwisselend en een prettige weg om te fietsen.
Het gebied (en de weg) waar we fietsen heeft een week of drie geleden onder water gestaan. We kunnen dat zien aan de modder en plasticgrens op de takken en bladeren van bomen en struiken langs de weg. Hele gebieden met huizen en wegen hebben onder water gestaan. Als we een maand eerder waren gegaan hadden we rechtsomkeert moeten maken.
Een deel van het plastic dat de Maleisiërs weggooien zit op sommige plaatsen nu in de bomen. Bermen, erven bij huizen en de omgeving van restaurants, het is vaak vergeven van het zwerfvuil. En als er dan een vuilnisbak staat heb je apen die het afval er weer uitgooien op zoek naar iets eetbaars.
Op ongeveer tweederde van de afstand steken we de Pahang rivier over. Het is een hele toer om de fietsen in de kleine boot te krijgen; de wielen steken wat uit maar we komen waar we willen zijn: aan de andere kant.
Het is echt een andere kant. Veel plantages en plantages in wording. Op een gegeven moment staan we op een plek waar in een straal van vele kilometers het oerwoud net is gekapt. De heuvels zijn netjes afgewerkt met terrassen van een meter of vier waarop de kleine palmboompjes zijn gepoot. Het roept een triest gevoel op. Een onomkeerbare ingreep die zoveel prachtige natuur vernietigt.
Vanaf het Chini meer (de eindbestemming van de lange route) fietsen we weer naar de kust. Naar Pekan, de woonplaats van de sultan. De meeste deelstaten in Maleisië hebben een sultan. Het is niet mis dat paleis. Kan Beatrix jaloers op zijn.
Wij logeren in het gastenverblijf van de plaatselijke Polo-club. Echt zo’n oud koloniaal gebouw en ook echt een club waar de edele polo-sport beoefend wordt. Die Engelsen hebben duidelijk meer invloed op dit land gehad dan de Nederlanders die hier ook een tijdje de baas zijn geweest. Een klompendans-club ben ik hier nog niet tegengekomen.
Vanuit Pekan gaan we een dagje met de bus naar de hoofdstad van de deelstaat Pahang. De grootste moskee van het land staat daar. Een prachtig gebouw. Het vrijdagmiddaggebed is net aan de gang dus we kunnen hem niet van binnen zien.
Hoe die moslims trouwens hun slippers weer vinden na afloop van de gebedsdienst is mij een raadsel.
Vandaag fietsen we verder naar het zuiden. Links de Zuid-Chinese Zee en rechts moerasgebied afgewisseld met ‘laagland-oerwoud’. Een mooie route met de wind in de rug. Dat zal de rest van de route zo blijven omdat hier een noordoostelijke moesson waait.
De laatste loodjes wegen niet zwaar. Veel meer dan het predikaat ‘licht heuvelachtig’ verdienen de laatste etappes niet. Ze zijn wel wat drukker.
Om dat te compenseren gaan we nog een paar dagen naar het eiland Tioman. Het ligt een kilometer of vijftig uit de kust en wordt in de Lonely Planet omschreven als ‘mooi en rustig’. En dat is het. Het is tamelijk ongerept.
Dat heeft vooral te maken met het feit dat wat er aan weg is, niet langer is dan 2 km en niet breder dan een meter. Geen auto’s; alleen brommers met zijspan die door de autochtonen worden gebruikt om kinderen, cement en rijst te vervoeren. Verder zijn er ook nauwelijks mensen. Het water is zeer helder. Het snorkelen is adembenemend.
Singapore, het eindpunt van de reis, is een super georganiseerde, schone en efficiënte stad. Het contrast met Thailand en Maleisië had niet groter kunnen zijn. De fietsreis begon in Thailand.