Fietsvakantie over de oostelijke Tibetaanse hoogvlakte van de Autonome Tibetaanse Prefectuur Ganzi in de Chinese provincie Sichuan. Van de groene graslanden rond de eerste bocht in de Gele Rivier langs kloosters en pagodes naar bergdorpen als Baiwan waar de Qiang ooit heer en meester waren. Larung Gar, op 4 km hoogte, is een geïmproviseerde campus met 8.000 boeddhistische studenten.
Als we met onze fietsen Chengdu Shuangliu International Airport uitlopen staat daar één mannetje de straat te vegen. Als we ‘Chengdu’ vragen wijst hij de richting. Alsof we het dagelijks doen fietsen we 16 km over fietspaden door de betonjungle, alsmaar rechtuit tot op Remnin Square, het centrale plein van de 4,5 miljoen inwoners tellende hoofdstad van Sichuan.
Een paar jaar terug bezocht ik westelijk Sichuan, het oostelijk deel van de Tibetaanse hoogvlakte, per bus. Ik verlangde er steeds naar om uit te stappen en door dit wijdse landschap te gaan fietsen. Toen ik in Chengdu iemand een fiets uit de bus uit Songpang zag laden, wist ik dat ik ooit terug zou komen om deze omgeving per fiets en bus te bereizen.
Sneller dan verwacht ben ik hier weer. Vorig jaar ontmoette ik Anke en zij was meteen in voor dit plan, al is ze nog nooit een helling hoger dan een grachtenbrug opgefietst.
We zijn het erover eens dat het niet om de fysieke prestatie gaat maar dat het ongemak van fietsen op deze hoogte een manier is om het landschap te ondergaan en de waarneming te scherpen.
Door het gebrek aan beschikbare informatie wordt het bovendien aftasten en improviseren. We nemen daarom 20 jaar oude Koga Myata’s mee: mocht de reis om welke reden dan ook niet lukken, dan laten we de fietsen achter en gaan per bus verder.
Om een beetje aan China te wennen blijven we een paar dagen in Chengdu. Tussen de stromen fietsen en (uitsluitend elektrische) scootertjes is het heerlijk om de hele stad, die maar iets kleiner is dan Parijs of Londen, te doorkruisen.
Dat Chengdu een fijne stad is om te fietsen is geen toeval. De stad fungeert als Chinese pilot voor het bouwen van een groene stad. Daartoe is ook een metronetwerk aangelegd en het nieuwe Tianfu-district met 80.000 inwoners wordt zelfvoorzienend en maakt alleen gebruik van hernieuwbare energiebronnen als wind, zon en water.
We gaan op zoek naar een buskaartje om ons en de fietsen van Chengdu (op 500 meter) naar de hoogvlakte te brengen. Lastig als je geen chinees spreekt maar met wat volharding wordt duidelijk dat de fiets alleen mee kan in grote bussen en die rijden alleen naar Kangding en Songpang-Zoige.
Het weer in Kangding is beroerd en Songpang vind ik een nepstadje waar ik niet nog eens heen wil. Dus wordt het Zoige, al ligt dat op 3.500 meter hoogte i.p.v. 2.500 meter. Dat betekent 1.000 meter minder klimmen op de fiets maar de kans op hoogteziekte is wel groter doordat we in een keer 3.000 meter stijgen.
Na een busrit van 7 uur in noordelijke richting zitten we in Zoige (ook bekend als Ruoergai), dat midden op de hoogvlakte ligt. Het ongepolijste stadje heeft aardig wat voorzieningen, waaronder een boekwinkel, een uitstekende markt en een openlucht fietsenmaker.
Dat is ongetwijfeld te danken aan de ligging aan de weg tussen de miljoenensteden Chengdu en Lanzhou. De Chinezen hebben duidelijk ambities met de weg, die nu nog tweebaans is. Een tunnel die tijdens een aardbeving in 2008 instortte wordt vervangen door maar liefst vier nieuwe tunnels, waarvan ze kennelijk hopen dat er tenminste één niet instort bij een nieuwe aardbeving.
De omgeving van Zoige bestaat uit drassige graslanden waardoor rivieren meanderen. Voor Hollandse begrippen zijn de onbemeste weilanden soortenrijk maar in het gebied ter grootte van Frankrijk dat we doorkruisen is er weinig variatie, omdat de bodem overal uit dezelfde kleiige löss bestaat.
Het grasland wordt intensief begraasd door yaks. Het zijn geen vrij grazende kuddes, want overal staat prikkeldraad. Zodra de graasdruk afneemt komen er struikjes op in de prairie en neemt de diversiteit meteen toe. Zonder yaks zou dit gebied tot zeker 4.000 meter hoogte vooral uit bos bestaan.
De eerste etappe is een prima tochtje om aan de hoogte te wennen: 60 km met een windje in de rug over wat heuveltjes, mooi asfalt en niet teveel auto’s. Achteraf is dit ritje naar Tangke de tocht met de mooiste vergezichten.
Waar we meteen ook aan kunnen wennen zijn de honden die je hier overal ziet. Binnen de dorpen en stadjes houden ze zich rustig maar daarbuiten is het oppassen geblazen. Regelmatig komen ze achter je aan en doen een aanval op je kuiten. Downhill fiets je ze er wel uit (ze sprinten ongeveer 40 km/u) maar bergop ben je kansloos. Anke wordt meteen de eerste dag in beide kuiten gebeten en houdt daar de hele reis last van.
We ontdekken dat de effectiefste strategie is om niet weg te fietsen maar juist afstappen, de fiets tussen jou en de hond houden, proberen stenen te pakken (of als dat niet lukt te doen alsof) en daarmee dreigen. Een ultrasone hondenafschrikker meenemen kan ook, maar dat moet je wel vooraf bedenken.
Tangke heeft nog meer een wildwest-sfeer dan Zoige. Toch zijn er meer dan genoeg overnachtingsplekken omdat een paar km noordelijker een populaire attractie ligt: de eerste bocht in de Huang He, de machtige Gele Rivier.
Met de hostels blijkt steeds iets mis, zoals de rookafvoer van de keuken die rechtstreeks de kamers in blaast, waardoor we in een luxe suite in een heus hotel eindigen. Waar evengoed slechts af en toe warm water is. Wel is er in Tangke een tof sfeertje met volop eettentjes en Tibetaanse hangouts.
Vanaf een flinke heuvel moet er een mooi uitzicht zijn op The first bend of Yellow River. In China wordt zo’n plek gewoon geprivatiseerd: hek erom, een reusachtig gebouw met de naam Visitors Center ervoor en kaartjes verkopen, die vooral voor buitenlanders vrij prijzig uit kunnen pakken.
We besluiten eerst richting Langmusi te fietsen, om te zien of we die rivierbocht ook buiten het toeristencircus om kunnen bekijken. Onderweg komen we een mooie oude man op een paard tegen, die ons iets probeert te vertellen dat we niet snappen.
Als we onze honger stillen in een gigantisch hotel dat ineens op de hoogvlakte opdoemt, worden wat zaken duidelijk. We bevinden ons in het toeristische gebied en de oude man probeerde ons tegen te houden omdat we geen kaartje hadden.
Dat gebied is zeer de moeite waard, met de uitgestrekte vlakte waar de enorme Huang He doorheen kronkelt. Je kunt over boardwalks langs de rivier lopen en via trappen de heuvel op voor het mooiste uitzicht. De tickets blijken bovendien best betaalbaar.
Vanaf Tanke fietsen we door hetzelfde open landschap van de hoogvlakte parallel aan een zijrivier van de Huang He, die je verder bijna niet ziet, zuidwaarts naar Hongyuan.
We passeren een grote verzameling stupa’s met gebedsvlaggen. Bij het dorpje Amo slaan we een ongeasfalteerd zijweggetje in om het Mewaklooster op te zoeken, waar we willen overnachten. Dat lukt niet en iedereen in het klooster is op de een of andere manier nogal sjacherijnig.
Ook in Arno is geen overnachtingsgelegenheid, dus fietsen we verder zuidwaarts. Midden in het verlaten landschap staat een gigantische kraan. Hier wordt een stupa ter grootte van een flink flatgebouw in elkaar gezet. Een naam heeft hij al: de World Peace Pagoda.
Het is al laat en het weer wordt minder. We zijn blij dat we zo’n 10 km voor Hongyuan de Sun & Moon Cottages zomaar langs de weg zien staan. Dit is zo’n plek waar je op hoopt: een heuveltje vol met leuke hutjes en een uitzicht dat niet onderdoet voor The First Bend.
De volgende dag is het 10 graden, met keiharde regen en al even harde wind. Hongyuan is een lelijk en saai gat. Maar de Tibetaanse hangout is om 10 uur al open en daar is het lekker warm.
Een Chinese jongen zegt in perfect engels dat we mooie fietsen hebben. Als ik zeg dat ze wel al oud zijn, zegt hij dat hij dat al zag: ongeveer twintig jaar. Kent hij de hele collectie Koga Myata’s van de afgelopen decennia uit zijn hoofd?
We willen zuidwestelijk richting Larung Gar maar op de kaarten is vanaf Hongyuan geen geschikte route te vinden. De afstanden tussen de dorpen zijn lang en voor overnachtingen en voedsel zijn we afhankelijk van dorpen van voldoende omvang voor een herberg en een eettent.
De dichtstbijzijnde nederzetting in de goede richting is Ma-er-Kang (ook wel Barkam). Maar dat is 170 km en minstens één grote pas verder, want we verruilen het Qinghai-Tibetaans plateau voor de noordoostelijke uitlopers van de Himalaya. Het weer lost onze twijfel op: we nemen de bus.
Op het busstation van Hongyuan vervliegt onze hoop op een bus al heel snel. Onderhandelen is niet eens mogelijk. De enige loketbediende in het busstation weigert een woord met ons te wisselen en schriftelijke informatie is niet aanwezig, laat staan te ontcijferen.
Maar buiten het station staan flinke personenauto’s die als taxi dienst doen. Binnen 5 minuten hebben we onze fietsen zo ontmanteld dat ze erin passen. En zoef… op weg naar Ma-er-Kang. Lang leve de vrije markt!
Onderweg hebben we zicht op prachtige prairies en rivieren. De weg is van prima kwaliteit maar het grootste deel van de tocht is er geen levende ziel te bekennen, laat staan iets als een herberg. Alleen hier en daar wat nomadententen. In 2,5 uur leggen we de 170 km naar Ma-er-Kang af en de rekening valt mee: met de NS ben je duurder uit.
Ma-er-Kang is een heuse stad, diep in het dal van de Suomo, een zijrivier van de machtige Yangtse. Niemand bezoekt deze plek en op het eerste gezicht lijkt het ook niks: veel beton en saaie nieuwbouw, door de diepe smalle kloof voel je je opgesloten en er zijn geen hostels, alleen hotels.
Maar de voorzieningen zijn verder uitstekend, de sfeer is stedelijk, mensen paraderen in mooie kleding, er is een goede openbare ruimte waar je lekker kunt hangen en het weer is prima (Ma-er-Kang ligt slechts op 2500 m hoogte). Er is ook een openlucht markt en er vinden veel activiteiten plaats, zoals tai chi in het stadion. De markt is een leuke plek om naar mensen te kijken. Van heel zelfbewuste types tot dorpelingen die met verwilderde blik de stad aanschouwen, ze komen allemaal voorbij.
Bovendien is het eten hier heerlijk. Onze favoriet is de ‘saucijzenbakker’: de man bakt met aandacht een bladerdeegbroodje met vlees dat goddelijk smaakt. Ma-er-Kang heeft een goede keuken omdat lekkere ingrediënten (o.a. uit de tuinen rond de stad) en goede koks hier samenkomen.
We zien een man op straat een hele berg paddenstoelen kopen. Hij blijkt een restaurant te hebben, waar hij wat van de zwammetjes voor ons bereidt. Het is de beste maaltijd die we deze hele vakantie genieten.
Even boven de stad in het smalle dal met bossen ligt een historisch volstrekt onbelangrijk klooster. Maar er is een leuke sfeer en onder het klooster ligt een heerlijke theetuin.
10 km naar het westen ligt Baiwan in een kloof van de Jiaomuzu-rivier. Dit historische dorp is een topattractie, helemaal ingericht voor toeristen. Er gaat alleen bijna niemand heen. Een Amerikaanse jongen die Chinese geschiedenis studeert praat ons bij over de achtergronden.
De Qiang (voorouders van de Tibetanen) zijn tegenwoordig een klein minderheidsvolk in China, maar ooit waren ze heer en meester over deze regio. Ze hadden een goed verdedigingssysteem, dat bestond uit torens op de vorken van de dalen. Die torens zie je o.a. ook oostelijk bij Wenchuan en zuidelijk bij Danba. Als het leger van de Chinezen daar, uitgeput door de lange afstanden en het klimmen, eindelijk aankwam werden ze door een paar boogschutters vanuit de torentjes in de pan gehakt.
De Qiang-soldaten woonden op dezelfde hoogte als de torens, in een zogenaamde ‘sky street’. Vanuit de sky street van Bai Wang heb je mooie uitzichten over het dal. Dit pure Asterix-verhaal duurde tot rond 1700. Toen sleepte het Chinese leger hier een paar Portugese kanonnen die ze hadden bemachtigd naartoe en schoot de torens kapot.
We komen tot de conclusie dat Larung Gar voor ons ook vanuit Ma-er-Kang niet per fiets te bereiken is. Het eerste hostel in die richting is pas na 140 km te verwachten. Dus gaan we weer op zoek naar een buskaartje. Met de bijrijder moeten we regelen dat de fietsen mee kunnen.
De man lijkt resoluut in zijn afwijzing maar met wat overredingskracht (en vooral na het wapperen met twee 100 yuanbiljetjes) wordt hij heel meewerkend en kunnen we instappen voor de rit westwaarts naar Larung Gar.
Door de harde regen is de rivier waarlangs de weg loopt overvol en hij vreet zelfs aan de weg. De vele aardverschuivingen zorgen ervoor dat de weg ook aan de bergkant regelmatig serieus smaller wordt. Af en toe zie je ook grote rotsblokken over de weg de rivier in rollen. Ongevaarlijk is de rit dus niet.
Talrijke wegwerkers zijn druk in de weer om de weg begaanbaar te zouden. Elke kilometer staat er een shovel of kraan om de wegwerkers daarbij te helpen. Het resultaat van al die inspanningen is dat de bus er op veel plekken net door kan.
Onze cowboyachtige chauffeur eist absolute voorrang op het andere verkeer en manoeuvreert de bus zeer behendig langs alle obstakels. Bij Weng Da opent het dal, dat hier door gletsjers is uitgesleten, zich en wordt de weg veel beter. Desalniettemin doen we 12 uur over een rit van zo’n 200 km.
Larung Gar is een must see als je in deze omgeving bent. Het dorp met 10.000 inwoners is eigenlijk de geïmproviseerde campus van het Tibetaans boeddhistische Sertar-opleidingsinstituut: met 8.000 studenten het grootste ter wereld.
De barakken waarin de studenten wonen staan dicht op elkaar, verspreid over vier berghellingen. Het is eigenlijk een sloppenwijk maar er is net genoeg organisatie om het allemaal leefbaar te maken.
Het ziet er ook nog eens mooi uit en je kunt heerlijk dwalen door de mansbrede steegjes. De attracties zijn vooral de ceremoniële gebouwen waar alle bewoners druk religieus doen, terwijl de bezoekers zich aan hen vergapen.
Twee kilometer onder de campus ligt het nietszeggende dorp Larung Gar in het dal. De prijzen zijn er relatief hoog en de kwaliteit van onderdak en eten is onder de maat, net als de behandeling van de bezoekers.
Westerse toeristen (meestal jong en Chinees studerend) zijn dun gezaaid. Veruit de meeste toeristen zijn Chinezen, waaronder families die met meerdere generaties in hele colonnes SUV’s rondtrekken.
Hun primaire doel lijkt om met behulp van imposante fototoestellen met enorme telelenzen op jacht te gaan naar de beste foto. Om een fotowedstrijd te winnen lijkt alles toegestaan en daarbij speelt beleefdheid geen rol, waar wij vaak wat schroom voelen als indringer op een verre plek.
Eindelijk weer eens fietsen en nog bergaf ook: door het ruime dal terug van Larung Ga naar Weng Da. Er is vrijwel geen verkeer en de weg is in behoorlijke conditie. We zien lieflijke dorpjes en veel gras.
Weng Da is ook geen groot dorp, maar gelegen op een kruispunt van wegen heeft het een herberg, wat schimmelige eettentjes en van die typische winkeltjes waar je spullen kunt kopen als frisdrank, bier en koekjes.
Als er een vrachtwagen stopt is het meteen markt: urenlang wordt vanuit het laadruim gehandeld in eieren, groenten en fruit. Vanuit het hele dorp en de omgeving komen mensen langs om inkopen te doen.
We fietsen verder zuidwaarts richting Luhuo (Drango in Tibetaans): een etappe met zo’n 600 m klimmen op 90 km fietsen. We beginnen vroeg en de eerste 30 km gaan rustig maar gestaag bergop, over maagdelijk asfalt. Dan is er een prachtige weg naar rechts, maar die is afgesloten.
Naar links gaat een weg met een slecht wegdek stijl omhoog.Mijn geest protesteert en mijn achterband ook: ik rij meteen lek en terwijl ik mijn fiets omdraai springt het ventiel bijna in mijn oog. Geen extra binnenband mee (hoe dom kun je zijn), dus zit er niets anders op dan te liften. Er is weinig verkeer maar we hebben geluk.
Binnen 5 minuten rijdt er een pick-up langs die dienst doet als taxi. Fietsen in de laadbak, wij op de achterbank. De weg omhoog is lang en slecht, die omlaag ook. Dan volgt een prachtig traject over diepzwart asfalt dat op verschillende plekken alweer onbegaanbaar is. Het duurt hier nooit lang voordat de natuur vat krijgt op nieuw asfalt.
Het landschap voorbij de pas is ook wat saai maar de taxirit is betaalbaar: 300 yuan. Nu is de vraag: hoe repareer ik mijn binnenband? Als we dat niet oplossen kun je nauwelijks zeggen dat we hier hebben gefietst: in twee weken hebben we nog geen 300 km op eigen kracht afgelegd. Gelukkig vinden we in Luhuo een fietsenmaker.
Na een verwoestende aardbeving in 1973 is de stad helemaal opnieuw opgebouwd. Dus geen oude straatjes in Luhuo maar nette ruime straten. Ook de omgeving is niet zo bijzonder. Wel zijn er wat charmante ambachtelijke bedrijfjes die goederen als wollen dekens, kacheltjes en sterke drank produceren.
De mannen in Luhuo zijn opvallend goed gekapt, inclusief strak getrimde baardjes. Anke ontdekt de vrolijke kapper die daarvoor verantwoordelijk is en neemt een foto van de man, die een schitterend jasje draagt.
Deze fietsreis door Sichuan gaat verder door
de oostelijke uitlopers van Himalaya.