Fietsvakantie in het uitbundig groene Sri Lanka, waar niet alleen de planten iedere dag water krijgen: de meren zijn vol, rivieren bruisen, watervallen klateren en reservoirs stromen over. Behalve natuur is er ook cultuur te zien: houten vissersboten, netten die met de hand uit zee worden getrokken, ruïnes van tempels en paleizen van voor onze jaartelling en forten die herinneren aan het Nederlandse en Portugese kolonialisme.
We zijn er al snel achter dat het regenseizoen niet voor niets zo heet. Geen zacht gedrens van waterdruppels maar meteen vol op het orgel. Regenjas of niet, we zijn nat van boven tot onder. Maar gelukkig droogt het ook weer snel op.
We zijn met onze fietsen afgezet in Negombo, een plaats vlakbij Bandaranaike International Airport. Dit vliegveld bedient het veertig kilometer zuidelijker langs de westkust gelegen Colombo, de grootste stad van Sri Lanka maar niet langer de hoofdstad.
Sinds 1982 is Sri Jayewardenapura Kotte weer de hoofdstad, net als voor de komst van de Portugezen in de 16e eeuw. In feite is Kotte een buitenwijk van Colombo.
We zijn de enige gasten in het mooie hotel in Negombo; ja, regenseizoen. Het personeel loopt een-op-vijf. We hebben de beschikking over twee poetsdames, een grasmaaier, iemand voor in de keuken, iemand voor de bar, de bediening, bij de poort, de administratie, controle en parafering van de rekening en natuurlijk een manager.
Het zuidelijk deel van Negombo is één grote vissershaven. Op elk vrij plekje aan de 35 km2 grote Negombo-lagune, met mangrovebossen en een rijkdom aan watervogels, liggen moderne polyester vissersboten van het formaat kleine sloep naast traditionele houten catamarans.
De vismarkt is, ondanks het droevige lot van de vis, een levendige bedoening. Schepselen der zee van uiteenlopende kleur, formaat en vorm, wisselen van eigenaar en worden op verzoek ter plekke in panklare moten omgezet. Onder andere enorme pijlstaartroggen.
Als de zon even doorbreekt nemen we een duik in de zee, maar al snel is het boven water even nat als eronder. Met onze tassen en kleren rennen we naar een strandpaviljoen, waar het bedienend personeel het water dat het paviljoen inloopt met trekkers te lijf gaat.
Op onze vraag of we koffie kunnen bestellen, volgt een uitbundig en blij nee-schudden. Gelukkig herinneren we ons van een eerdere reis in het naastgelegen India, dat het hoofd hier anders werkt dan bij ons. En dat beperkt zich niet tot ja- en nee-schudden.
Soms maakt het hoofd een onduidelijke beweging die een combinatie lijkt van ja en nee, alsof het op een rubberen nek staat.
De eerste vier etappes voeren naar Anuradhapura in de Noordelijke Centrale Provincie van Sri Lanka. De eerste dag deel volgen we een weg noordwaarts direct langs de kust. Vlak voor Chilaw zien we hoe veertig mannen in een uur tijd een sleepnet op het strand brengen. Touwtrekken met de zee en de vis als tegenstander. Als de ontknoping nadert staat het strand vol met Sri Lankanen met plastic tassen en manden die de handel vers uit het net kopen.
Na Puttalam fietsen we naar het oosten. De natuur is afwisselend en uitbundig groen. Fel gekleurde vogels, waaronder pauwen, prachtige bloemen die je bij ons alleen in de winkel ziet (gloriosa).
En overal is water: in de rijstvelden met net gezaaide rijst, in de meertjes en meren met lotusbloemen en steltlopers, en niet te vergeten in de kuilen van de onverharde weg waarover we fietsen.
De beleving van al dat moois door ons beiden, verschilt en is omgekeerd evenredig met de drang om de kuilen in de weg te vermijden.
De derde etappe eindigt bij het Wilpattu National Park. We overnachten daar in een prachtig gelegen villa. Geschreeuw van pauwen en andere kleurrijke vogels; net het paradijs.
De enige rare vogel is de eigenaar. Zijn dagbesteding lijkt te bestaan uit het leunend op de balustrade van zijn huis beschouwen van de wereld en uit het geven van instructies aan zijn vrouw. Om hem geen onrecht aan te doen: hij serveert ook het eten. Als die klus geklaard is blijft hij vervolgens staan kijken hoe wij het opeten.
Het bezoeken van het natuurpark kan helaas niet per fiets en gaat daarom per jeep. Willu-pattu betekent ‘land van de meren’ en is genoemd naar de natuurlijke meren die hier in het binnenland van Sri Lanka liggen.
Van zes uur ‘s morgens tot een uur of elf hobbelen we door kuilen en plassen en zien we een prachtig afwisselend gebied met veel vogels en klein wild. De aangeprezen olifanten en luipaarden laten zich niet zien. Behalve dan in de vorm van grote hopen poep respectievelijk pootafdrukken in het zand.
Na de safari fietsen we in het zonnetje naar Anuradhapura, waar we en paar dagen blijven.
In Anuradhapura wordt onze kennis van de geschiedenis van Sri Lanka bijgespijkerd door een lokale gids. Op de fiets toeren we langs de restanten van tempels en paleizen, waarvan sommige meer dan 2000 jaar oud zijn.
Anuradhapura staat op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO en is voor boeddhisten een heilige stad, vanwege de Sri Maha Bodhi. Deze vijgenboom zou een stek zijn van de boom waaronder Sidhartha (de latere Boeddha) zat toen hij na 49 dagen mediteren het licht zag.
De stek van de bodhiboom is al in de derde eeuw voor Chr. naar Sri Lanka gebracht, meteen tijdens de introductie van het boeddhisme door monniken uit India. De Sri Maha Bodhi wordt zwaar bewaakt uit vrees voor een herhaling van de bomaanslag door de Tamil Tijgers van een aantal jaren terug.
Onze wandeling over en door de restanten van het Abhayagiri-kloostercomplex en het Royal Palace is een natte bedoening. Met het water tot onze enkels soppen we van de ene aaahh naar het andere ooohh. Voordeel is wel dat er geen andere toeristen zijn en dat we het hele gebied voor onszelf hebben.
We besluiten de tocht met een korte meditatie in een tempelrots; op deze plek mediteerden 2300 jaar geleden de eerste boeddhistische monniken.
Via Dambulla, Giritale en Nalada fietsen we naar Kandy, dat een stuk zuidelijker ligt in de Centrale Provincie van Sri Lanka. Het is zowaar de eerste (bijna) droge etappe en bovendien eentje die alles heeft wat een tocht mooi maakt: rustige wegen, kleine dorpjes, paddy’s waar de rijst net opkomt of waar de boeren de grond ploegen of egaliseren. Meertjes en tanks (aanlegde waterreservoirs van soms wel honderden hectares) met lotusbloemen, varanen, leguanen, vreemde vogels en duizend glimlachen van de mensen die we onderweg groeten.
De waterreservoirs zijn overvol. Op verschillende plaatsen stroomt het water uitbundig over de nooduitlaten en zetten de naast gelegen wegen blank. Mooie plaatjes levert dat op van lokale bewoners en twee toeristen op de fiets, die door het tientallen centimeters hoge water rijden.
Vlak voor we een natuurpark kruisen, waarschuwt een bromfietser ons voor het gevaar van olifanten die we tegen het lijf kunnen lopen. Voor ons geen nieuws. Gisteren hebben we in Anuradhapura gezien wat een wilde olifant kan aanrichten. Een afgezet centrum, veel politie en militairen op de been en twee doden. De enige olifant die wij tot nu toe gezien hebben, was aan het baden in een meer en bleef op een paar honderd meter afstand. En tussen ons en de olifant zat ook nog eens schrikdraad.
Met Dambulla in zicht begint het alsnog te plenzen. Snel de regenjas onder de spin vandaan en daar gaan we weer. Voor even. Vergeten de spin vast te maken. Nu zit hij verweven in derailleur en tandwielen. Tassen er af, fiets op de kop; trekken, peuteren en snijden. En dat alles terwijl het plenst. Gelukkig is er geen blijvende schade aan de fiets.
Op weg naar Nalanda stoppen we bij een optocht van schoolkinderen. Met muziekinstrumenten marcheren ze op naar het schoolplein. Twee deftig uitziende heren hijsen vlaggen terwijl het volkslied wordt gezongen. De vaderlandslievende uiting wordt wreed verstoord als Gerrie, die in het gras staat te filmen, plots een kreet slaakt. Ze is gebeten in haar voet. Van een slang geen spoor. Wel van rode mieren; maar dan wel hele grote.
We worden uitgenodigd voor de vervolgactiviteiten bij de tempel. Na een chant van een weldoorvoede monnik en een speech van het hoofd der school die zichzelf graag hoort praten, voeren kinderen van groep 8 traditionele dansen op.
Het fietsen is meestal redelijk relaxed. Veelal volgen we kleine, niet al te drukke wegen. Meestal goed geasfalteerd maar soms, bij regen, ook flink modderig.
Op de doorgaande wegen, die niet altijd te vermijden zijn, is het rond de grote steden vaak erg druk. Auto’s en tuk tuks passeren elkaar op een manier die het goed zou doen in een tv programma over wegpiraten.
Interlokale bussen spannen daarbij de kroon. Ze hebben er een handje van om ons te passeren en dan direct daarna te stoppen. Als wij er dan omheen gaan, trekken ze weer net op waarbij ze dan de claxon, gekocht in een winkel voor scheepsbenodigdheden, een flinke stoot geven waarna wij, in een wolk stinkende rook, in de remmen moeten.
Lunchen doen we in bakery’s of andere zaken waar ze heerlijke zoete broodjes of gefrituurde deeghapjes, al dan niet met hartige vulling, verkopen. En daarbij krijgen we overal gratis een praatje.
De etappe naar Kandy en het bezoek aan die stad staan in het teken van de geestelijke ontwikkeling en verdieping. De kleurrijke beelden van honderden goden en de toewijding waarmee de hindoes allerlei rituelen uitoefenen in de Sri Muthu Mariamman-tempel in Matale, zijn indrukwekkend.
Mannen werpen zich op de grond, kloppen zich op de borst en maken allerlei onbegrijpelijke gebaren. Vrouwen en kinderen dragen schalen met giften.
Fraai uitgedoste priesters waarvan het niet duidelijk is of ze tot het mannelijk dan wel vrouwelijk geslacht behoren, prevelen chants, geven vegen op het voorhoofd, doen iets met kokosmelk en nemen geld, schalen met fruit en bloemen van de gelovigen in ontvangst.
Qua rituelen kunnen de boeddhisten in de Dalada Maligawa (Tempel van de Tand) in Kandy er ook wat van. Veelal in het wit geklede Sri Lankanen leggen lotusbloemen en andere giften voor een van de vele Boeddhabeelden.
Ze staan geduldig in de rij om een blik te kunnen werpen op de schrijn waarin een hoektand van Boeddha zou moeten liggen. De tand is gevonden in de as die overbleef na de crematie van Boeddha enige honderden jaren voor onze jaartelling.
Talloze oorlogen zijn er om deze tand gevoerd. Zelfs is de tand, toen een hamer deze dreigde te verbrijzelen, op wonderbaarlijke wijze opgestegen om aan de fatale klap te ontkomen. Dit verhaal komt me bekend voor uit de godsdienstles van vroeger.
Vanuit Kandy trekken we verder zuidwaarts door de bergachtige Centrale Provincie van Sri Lanka, het gebied waar de Ceylonthee vandaan komt. Ceylon was tot 1972 de naam van Sri Lanka.
De zwaarste etappe van onze fietstocht gaat van Kandy naar Nuwara Eliya: van 500 naar 2000 meter boven zee niveau met tussendoor nog wat ups en downs. Goed voor ruim 2600 meter klimmen.
Het is een prachtige tocht. Water drupt, sijpelt en stroomt overal uit de rotsen. Watervallen links en rechts; van een paar meter hoogte tot bijna honderd meter.
De rijstvelden gaan over in theeplantages. Gemanicuurde wegbermen in plaats van wildernis.
Met elke 100 hoogtemeters een korte pauze, vele liters water en de thumb-ups van passanten, hijsen we onszelf met fietsen en bagage naar het hoogste deel van Sri Lanka. Nuwara Eliya ligt vlakbij de Pidurutalagala, met 2524 meter de hoogste berg van Sri Lanka.
In het oud Engelse landhuis waar we logeren gaat ‘s avonds de open haard aan. Dat is op deze hoogte niet overbodig. Met een paar Chinezen uit Shanghai bespreken we de toestand in de wereld.
De volgende dag bezoeken we een theefabriek en een dealer van Piaggio tuk-tuks. Gerrie heeft haar zinnen gezet op een rood exemplaar om tijdens haar oppas dag de kleinkinderen mee naar school te brengen.
De etappe naar Ella is een makkie met zo’n 800 meter dalen. We fietsen nog steeds door het centrale hoogland van Sri Lanka maar nu door de provincie Uva. Onderweg doen we de hindoeïstische Seetha Amman-tempel aan.
De Seetha Amman is opgedragen aan Sita, godin van de vruchtbaarheid in de hindoeïstische mythologie en echtgenote van Rama. Ze zou hier zo’n 5000 jaar geleden gevangen zijn gehouden door de duivelse koning Rawana. De tientallen cm diepe afdrukken van de poten van de olifant van Rawana zijn nog in het graniet te zien.
Ella is de eerste plaats waar we het gevoel hebben in een toeristenplaats te zijn. Veel bleekneuzen en lepe localo’s die hun pappenheimers kennen. Als we een wandeling maken en een jongen ongevraagd een stukje met ons meeloopt om de weg te wijzen, geven wij hem 200 roepies (ongeveer een euro).
Daar doet hij het niet voor. Het gidsen kost 700 roepies. Onze opmerking dat theeplukkers per dag minder verdienen dan hij vraagt, maakt geen indruk. Op onze reactie: take it or leave it, kiest hij uiteindelijk eieren voor zijn geld.
Na nog een dagje lanterfanten en een ritje met de trein van twee keer een uur naar een plaats die 24 km verder ligt, stappen we weer op de fiets. In drie dagen fietsen we vanuit de bergen via Wellawaya en Tissamaharama naar de kustplaats Dikwella. Mooie routes met veel afleiding.
De oecumenische pelgrimsplaats Kataragama, tussen Wellawaya en Tissamaharama, telt heiligdommen van meerdere religies: boeddhisme, hindoeïsme, islam en vedda, het inheemse geloof van Sri Lanka.
Kataragama is een grote kleurrijke kermis van stalletjes met plastic prullaria, fruitmanden en bloemenkransen. De eerste voor de op z’n zondags geklede kinderen. De twee laatste om te offeren.
Waar al die honderden fruitschalen blijven nadat ze het heiligdom binnen zijn geschoven is een raadsel. Rododendrons kennen ze hier niet. Wel apen die op sommige plaatsen met luidde knallen bij de tempels worden weggehouden.
In het dorp Kudabibula hangen mensen oranje vlaggen en slingers op. De klanken van monotoon gezang komt ons tegemoet. Ze komen uit het tempelcomplex. Als we een kijkje nemen worden we uitgenodigd om de net overleden opper-monnik de laatste eer te bewijzen. Hij ligt opgebaard in een oranje gewaad; twee monniken zingen gebeden.
We gaan met een monnik mee naar een zaaltje waar 8 dames van middelbare leeftijd ons proberen over te halen ons ontbijt nog een keer over te doen. Uiteindelijk wordt het een kop thee en een fotoshoot. Uit alle hoeken en gaten worden mensen te voorschijn getoverd die ook op de foto moeten. Gezellige bedoening.
Wat de wilde beesten betreft, blijft het magertjes. Tientallen kilometers door of langs wildparken waar veel olifanten zouden leven laten veel moois zien, maar geen olifanten. Het wordt goed gemaakt tijdens de laatste etappe, als meterslange varanen (of leguanen) zich te goed doen aan een onbestemd karkas. Prachtig door hun lelijkheid.
En verder leuke ontmoetingen; met de bananenhandelaar die ons fuift op… je raadt het al. En de man die zijn vrachtauto stopt om ons te laten proeven van een vrucht van het type hockeybal. Een flinke klap op het asfalt en hij is open. Na een hap begrijpen we waarom deze vrucht niet bij AH te koop is.
In Dikwella logeren we in een klein guesthouse aan zee. Vanaf het terras zien we vissers die in hun houten kano met zijspan in de Indische Oceaan aan het vissen zijn.
We bezoeken de Wewurukannala Raja Maha Viharaya-tempel (zo, die is er uit) met het grootste Boeddhabeeld van Sri Lanka; 50 m hoog. Minstens zo interessant is de rest van de tempel. Kleurrijke tableaus uit het leven van Boeddha met levensgrote beelden.
Daarnaast een ‘griezelgang’ waarin alle mogelijke zonden met bijbehorende gevolgen voor een volgend leven in beeld worden gebracht. Het doormidden zagen van de degenen die van het door Boeddha uitgezette pad afwijken is nog een van de minder schokkende beelden.
We verlaten de tempel in gezegende staat, nadat we door een vriendelijke priester zijn toegezongen, zijn voorzien van een as-stip op het voorhoofd en zijn afgestoft met pauwenveren.
De route naar Unawatuna, een stuk westelijker aan de zuidkust, is paradijselijke mooi. Kleine heuveltjes worden afgewisseld met rijstvelden, meertjes en riviertjes. De krokodillen die hier volgens de borden langs de weg en volgens de localo’s zouden moeten voorkomen, hebben zich verstopt.
Dat geldt niet voor de jongens en meisjes uit de buurt. Twee komen er via een drassig rijstveld aangesopt. Als het meisje misstapt op het dammetje tussen de rijstvelden gaat ze languit. Maar dat bederft de pret niet.
Een jongen van een jaar of twaalf probeert Gerrie over te halen hem op een toffee te fuiven. Hij krijgt een preek in woord en gebaar over de invloed van zoetigheid op het gebit. Voor de man die ons later twee stoelen komt brengen als wij een plek zoeken om een watermeloen te verorberen, komt zo’n zedenpreek te laat. Slechts twee van zijn tanden zijn nog wit.
In Unawatuna – een serieuze badplaats – hebben we een kamer met uitzicht op zee. De blijdschap daarmee wordt iets minder als op zaterdagavond een heuse band zich pal voor ons terras installeert. Gelukkig helpen de weergoden ons een beetje. Voordat er een noot is gespeeld begint het serieus te regenen en verhuist de hele handel naar binnen.
De volgende dag maken we een uitstapje naar Galle, een vestingstad met herinneringen uit de tijd van Portugezen, Nederlanders en Engelsen. Het staat op de wereld erfgoedlijst en dat is te zien. Alles staat er spic en span bij. Alsof we in een andere wereld zijn.
Wel bijzonder om hier in een van de poorten van de kilometers lange vestingwal de Nederlandse leeuw te zien in combinatie met VOC 1669. In die tijd was Galle de belangrijkste havenstad van Sri Lanka en de Nederlanders bouwden een enorm fort om hun handelsbelangen veilig te stellen.
De volgende dagen fietsen we op ons gemak richting het begin- en eindpunt van deze fietsvakantie. Dat gemak is betrekkelijk, want bij elkaar tellen die heuveltjes volgens onze Garmin GPS nog wel op tot heel wat hoogtemeters. Wat helpt zijn de blaffende honden die Gerrie aanzetten tot olympische prestaties bij het beklimmen van die heuveltjes.
Zoals tijdens de hele tocht valt er veel te zien en te beleven. Mannen die zich uitgebreid wassen in de Kelani-rivier tussen Colombo en Negombo, een man van een jaar of vijftig die zijn moeder op de stang van zijn gammele fiets vervoert (over mantelzorg gesproken), het eten van de rijst met curry met de handen.
En dan zijn we nu aan het einde van de rondreis. Het was een relaxte fietstocht door een mooi land met vriendelijke mensen. Het was leuk om hier november en december, midden in de regentijd, te fietsen. Het uitbundige groen en de volle meren, beekjes en rivieren compenseren het ongemak van al het vocht ruimschoots.