Met de huurauto vanaf Napels afzakken naar de hak van de Italiaanse laars. Langs citroen- en olijfbomen, bergdorpen en vissersstadjes, kerken en havens, stadsmuren en amfitheaters, trulli-huisjes en grotwoningen. Hoogtepunten: Herculaneum, Campi Flegrei, Pompeï, Sorrento, de Amalfikust, Marina di Camerotta, Maratea, Matera, Martina Franca, Alberobello, Lecce, Gallipoli, Otranto en schiereiland Gargano.
Tijdens het ontbijt op een terrasje op de 2e etage van Villa Battista, een mooie oude patriciërswoning in Ercolano, hebben we aan de ene kant een fraai uitzicht op de Vesuvius en aan de andere kant op de zee.
De 1281 meter hoge vulkaan domineert het landschap rond dit voorstadje van Napels. De Vesuvius is nog steeds een beetje actief maar voor de vijf miljoen inwoners van Napels is dat geen reden hun huis te verlaten.
We zijn er vroeg bij op onze eerste volle dag in Italië, want we willen de ergste hitte en toeristische drukte voor zijn als we de gevolgen van de uitbarsting van de Vesuvius in de ochtend van 24 augustus in 79 n. Chr. gaan bekijken. Toen explodeerde de top van de vulkaan en werden Romeinse steden als Herculaneum en Pompeï bedolven door stenen, as en lava.
De site van Herculaneum is vanaf 8:30 uur open en dan zijn wij er ook. Herculaneum, dat 4.000 inwoners telde, ligt het dichtst bij de Vesuvius en werd al bedolven door de eerste golf lava, die net voor Pompeï stopte. Door de koolstofmonoxide die vrijkwam en de kokend hete lava stierven alleen al in Pompeï uiteindelijk 10.000 mensen.
In Herculaneum vormden modder en lava een compacte beschermende laag met een dikte tot zo´n 20 meter. Die laag was zo stevig dat de bedolven gebouwen werden beschermd tegen insijpelend vocht en plunderaars. Fresco’s, mozaïeken en broze voorwerpen zijn hierdoor goed bewaard gebleven tot begin 20e eeuw serieuze opgravingen van start gingen.
Anders dan in Pompeï, dat werd getroffen door een regen van as en puimsteen, zijn de bovenverdiepingen in Herculaneum veelal bewaard gebleven. Hierdoor kun je je een goed beeld vormen van hoe het leven hier moet zijn geweest. Driekwart van Herculaneum is nog steeds bedekt met lava. Uit boringen onder de hedendaagse huizen blijkt dat er onder andere nog een groot amfitheater onder de grond ligt.
Omdat we lekker vroeg zijn is het nog heel rustig. We drentelen zo´n 2,5 uur rond om alles uitgebreid te bekijken. Daarna vertrekken we naar de volgende stop. We hebben geen behoefte om Napels in te gaan, want we hebben te veel verhalen gehoord over een volle, vieze en drukke stad. Bovendien is het al knap warm.
Daarom besluiten we naar Pozzuoli te gaan, dat ten westen van de stad aan de Baai van Napels ligt.
Pozzuoli ligt centraal in de Campi Flegrei (letterlijk: Brandende Velden), een gebied dat onderdeel is van een caldera. Deze reuzenvulkaan ligt deels onder de Baai van Napels. Het is een oude vulkaan waarvan de top compleet is ingezakt, waardoor het niet meer op een vulkaan lijkt.
Seismologen maken zich zorgen over dit gebied, waar de vele aardbevingen de aardkorst steeds verder verzwakken. In de omgeving van Pozzuoli liggen gloeiendhete modderpoelen en geisers maar omdat we tijdens een bezoek aan IJsland al veel vulkanische verschijnselen hebben gezien, slaan we die dit keer over.
In plaats daarvan gaan we naar het dorpje zelf. Het blijkt een vriendelijk dorp met een leuke haven en veel restaurantjes. We lunchen met een overheerlijk gegrild visje en een salade. Na de maaltijd brengt de ober twee kleine glaasjes ijskoude limoncello, een drankje dat bestaat uit citroenschil van de grote citroenen uit Sorrento, pure alcohol, suiker en water.
We lopen nog even door de oude straatjes van het dorp en gaan dan naar het hoger gelegen oude amfitheater Flavio, het op twee na grootste amfitheater van Italië. We beginnen in de catacomben en lopen daarna de trap op naar de arena.
Groot is het amfitheater zeker maar het is duidelijk niet meer in gebruik en helaas een beetje vervallen. Volgens de boeken zijn hier in het verleden zeeslagen nagespeeld door het theater onder water te laten lopen.
We rijden dwars door Napels terug naar Ercolano en krijgen zo toch een beetje een indruk van die stad.
De volgende dag is Pompeï aan de beurt en zorgen we er weer voor dat we er op tijd bij zijn. De opgravingen zijn hier veel uitgebreider dan die van Herculaneum maar ook vele malen drukker bezocht. Hier komen al vroeg busladingen met toeristen, die zich over de stad verspreiden. Wie op tijd is kan in ieder geval nog goed een parkeerplek vinden.
Toch is Pompeï zeker de moeite waard, al val je minder van de ene verbazing in de andere, omdat het hier allemaal toch minder goed bewaard is gebleven. Veel straten zijn nog wel redelijk intact en ook een aantal huizen van de zeer rijken, zodat je een goed idee krijgt van hoe het hier vroeger moet zijn geweest. Ook hier zijn nog een aantal mooie muurschilderingen te zien.
Er zijn drie amfitheaters, twee grote en kleintje. In de grootste passen 20.000 mensen, dus dat was gelijk de hele bevolking van de stad. De rijken van de stad zaten op de onderste rijen, het gewone volk op de middelste en helemaal bovenaan zaten de prostituees en de slaven.
Na een paar uur rond te hebben gelopen nemen we een lekker koel ijsje en rijden dan via een deel van de Amalfikust naar ons volgende onderkomen in Massa Lubrense op het Sorrentina-schiereiland.
‘s Avonds besluiten we in het restaurantje vlakbij ons logeeradres te eten. Kneuterig terrasje met uitzicht op de zonsondergang, vader en dochter bedienen en schotelen ons heerlijk eten voor: eerst ham met meloen en dan een gefrituurde visschotel met een lokale witte wijn. Wederom een ijskoude limoncello toe, we zijn helemaal tevreden.
De volgende dag verkennen we Sorrento. De stad ligt op een tufsteenplateau enkele tientallen meters boven de zee. Op weg erheen zien we uitgestrekte citroenboomgaarden. Sorrento wordt ook wel de citroenhoofdstad van Italië genoemd. Die citroenen zijn echt enorm groot. Ze worden niet geteeld voor het sap maar om hun dikke schil, waar limoncello van wordt gemaakt.
We parkeren de huurauto vlak bij het oude centrum en slenteren door het oude deel bij het Piazza Tasso. Onderweg bekijken we een mooie kathedraal uit de 4e eeuw. Even verderop zijn de kleine straatjes met veel kleine winkeltjes, wat altijd leuk is. We slenteren terug richting de havens en vinden een mooi terras met uitzicht over de zee, het strand ver onder ons en de stad.
Een lekkere salade onder het genot van dit uitzicht is onze lunch, waarna we in een van de straatjes een lekker ijsje scoren: limoncello-ijs, hoe kan het ook anders hier.
Na het ontbijt op het terrasje met uitzicht op zee en de eilandjes voor de kust nemen we afscheid van de eigenaresse van de B&B in Massa Lubrense. De route vandaag gaat grotendeels langs de kust, weer iets verder naar het zuiden. Niet langs de echte Amalfikust, want bij dat werelderfgoed dat tussen Positano en Vietri sul Mare ligt, moet het om deze tijd héél erg druk zijn.
Het idee is om naar Salerno te rijden en daar vandaan met de ferry naar Amalfi te varen. Boottochtjes zijn altijd leuk en nu zien we de Amalfikust vanaf het water, dat is stressvrij én mooi. We parkeren de auto bij de haven van Salerno en doden met een lekker ijsje de tijd tot de boot een uurtje later al vertrekt.
Het is een half uur varen naar Amalfi. Het is de bedoeling dat we de ferry van twee uur later terug nemen. De duomo moet niet alleen van buiten maar ook van binnen erg mooi zijn en verder denken we door het stadje te slenteren en te lunchen.
De dom is van buiten inderdaad erg mooi maar helaas de komende uren dicht. Bovendien is het erg druk en toeristisch, dus gaan we al een half uurtje later met de boot terug. Och, het ging ook voor een groot deel om het boottochtje.
Vanaf Salerno is het nog twee uur rijden naar ons volgende onderkomen. Eerst langs een kust met veel eucalyptusbomen, dan over een vlak stuk met kassen en vervolgens door een erg mooi heuvelachtig en groen deel. We zijn dan aangekomen bij het Nationaal Park Cilento e Vallo di Diano.
Onderweg zien we vandaag wel vier grote bosbranden, waarbij we dwars door één van de branden heen blijken te moeten rijden. Dit zien we pas op het laatst, als we de bocht omkomen. De politie geeft aan dat we door kunnen rijden, terwijl het aan beide kanten van de weg flink brandt. Je ziet door de rook ook niet goed, dus maar gas geven en dan ben je er door. Geen ervaring die ik vaker hoef te hebben.
Eenmaal aangekomen bij ons volgende hotelletje blijkt dit hoog op een berg te liggen, met prachtig uitzicht op Marina di Camerotta. Dit is een klein vissersdorpje, omringd door smalle stranden, die in augustus – als de Italianen zelf vakantie hebben – denk ik behoorlijk druk kunnen worden. Vanwege die mooie zandstranden wordt het ook wel de parel van de Cilento genoemd.
In het oude vissershaventje van Marina di Camerotta worden vooral tonijn, zwaardvis en sardientjes binnengevaren, terwijl het plaatsje zelf van oudsher het keramiekcentrum van de regio is. Er wordt nog steeds keramiek gemaakt, op traditionele wijze, volgens de kunst die de Grieken hierheen hebben gebracht.
De volgende dag rijden we na het ontbijt naar Pisciotta, een dorpje met een middeleeuws deel waar vandaag markt is. Het is een mooie route, steeds de kust volgend. Van een afstand is het een mooi gezicht om het dorp tegen de berg aangeplakt te zien en na enig zoeken vinden we een parkeerplekje. Daar moeten we de steile trap op naar het dorp, waar we op het marktplein aankomen.
De markt zelf is maar klein en we lopen al snel door naar het middeleeuwse deel. Dat heeft een aardige duomo en wat oude straatjes maar het is niet erg imponerend. We besluiten terug te rijden en een stop te maken op de Capo Palinuro, iets voor Marina de Camerotta.
Capo Palinuro is een aardige kaap, maar zonder het restaurantje dat wij voor de lunch in gedachten hadden. Dat vinden we in de haven van Marina di Camerotta, waar we een heerlijke gegrilde tonijnsteak met een salade verorberen.
De volgende dag rijden we naar Maratea, waar we in een oud nonnenklooster zullen overnachten. Het is niet zo ver – 60 km – maar de weggetjes zijn klein zodat we er toch nog goed twee uur over doen. Deels door heuvelachtig gebied en deels langs de kust, met vaak mooie uitzichten.
We lunchen in Marina de Fiumicello, het kleine haventje met jachtjes van Maratea. We hebben uitzicht op het grote Statua del Redentore (het beeld van Christus de Verlosser), bovenop de berg achter het plaatsje. Het lijkt op een zusje van dat in Rio de Janeiro in Brazilië
Bij het klooster in Maratea aangekomen wordt onze auto voor ons geparkeerd op een parkeerplaatsje beneden. We zitten even lekker in de tuin te lezen en gaan dan het plaatsje in. Niet spectaculair, wel aardig.
Na een ijsje gaan we de trappen op naar het hooggelegen klooster, douchen en omkleden en dan op naar het diner, met uitzicht over de stad. Lekker een gegrilde zwaardvis met pesto.
We verkassen van Maratea naar Matera. En van een nonnenklooster naar een grotwoning. We besluiten om langs de noordelijke kant naar Matera te rijden (via Potenza) en te kijken of we in het bergdorpje Castelmezzano kunnen lunchen.
We doen een uur of vier over deze rit door het binnenland. Het eerste stuk gaat door bergachtig landschap met veel haarspeldbochten en ook mooie panorama’s. Links van ons een ruig, onherbergzaam gebied, rechts is het vriendelijker en groener.
Uiteindelijk komen we na een klein stukje snelweg bij de afslag naar Castelmezzano. Die is afgesloten, maar we kunnen wel naar het er naast gelegen bergdorp Pietrapertosa. Het is een rit over veel haarspeldbochten steil naar boven, steeds met een mooi uitzicht.
Helemaal bovenaan liggen indrukwekkende rotsformaties en het dorpje. We lunchen in een mini-restaurantje met een soort broodje, lopen nog even wat rond en bekijken Castelmezzano, dat iets verderop ligt, van een afstandje.
Daarna door naar Matera. Als we vlakbij zijn komen de eerste regenspetters en even later een enorme hoosbui waarbij de regen echt in bakken uit de lucht komt vallen, compleet met onweer en bliksem. We vinden de afgesproken parkeerplek waar we de auto laten staan en bellen volgens afspraak het hotel om ons op te halen.
Het oude deel van Matera is namelijk gesloten voor autoverkeer, op die van de bewoners na. In de plenzende regen lopen we naar de grotwoningen waar we de komende twee nachten zullen blijven. De grotwoningen zijn uitgehouwen uit het relatief zachte tufsteen. Onze grotwoning is verrassend modern ingericht.
De volgende morgen schijnt de zon alweer, met wat lichte bewolking. Een prima dag om de beide delen van de Sassi te verkennen. De Sassi is de oude stad van Matera die grotendeels bestaat uit woningen die in de wanden van een kloof zijn uitgehouwen. Deze manier van huizenbouw dateert in deze streek al van de prehistorie.
We beginnen met de grotwoningen in het zuiden – de Sasso Caveoso – die steil tegen de heuvel aan zijn gebouwd, waar we ook in twee huizen komen die zijn ingericht zoals men toen leefde. Verrassend genoeg zijn de grotwoningen, zeker voor die tijd, redelijk ruim en bepaald niet oncomfortabel.
Op de vochtigheid na dan. Onze hotelkamer wordt continu droog gehouden met verwarming en airco maar daar was vroeger natuurlijk geen sprake van. In een leegstaande grotwoning staan de schimmel en de mossen dan ook dik op de muren.
In 1952 zijn de laatste bewoners uit de grothuizen gezet. De regering verbood toen het wonen in grotten omdat de stad vaak werd geteisterd door ziektes vanwege de onhygiënische leefomstandigheden. Vaak woonden hele families in een kleine grot samen, zonder elektriciteit of stromend water.
Pas nu de gemeenteraad zich op het toerisme richt komt de oude stad weer tot leven. Overal ontstaan hotels en cafeetjes. We bezoeken diverse mini-musea en twee grotkerken, de Chiesa di San Pietro Caveoso en Chiesa di Santa Marina d’Idris. In totaal staan hier meer dan 150 kerken, waarvan de kleinsten maar enkele vierkante meters groot zijn.
Daarna lopen we naar het nieuwere deel – de Sasso Barisano – in het noorden. Eerst naar de overdadige kathedraal Madonna della Bruna, die gewijd is aan de heilige van de stad en precies tussen de twee wijken ligt.
De buitenkant is eenvoudig en harmonieus maar de binnenkant is nogal protserig, wel met een aantal redelijk goed bewaarde fresco’s. De kerk is gebouwd tussen 1230 en 1270 in Romeins-Apulische stijl.
Dit deel van de Sassi is aardig maar spreekt ons minder aan, ook al omdat er in onze ogen lelijke moderne gebouwen tussen zijn gezet. We vinden een leuk terras met uitzicht over de Sasso Barisano en bestellen een lekkere salade.
Beide Sassi staan samen met de kerken, kapellen, kloosters, crypten en fresco’s vanaf 1993 op de UNESCO Werelderfgoedlijst en Matera is uitgeroepen tot Culturele Hoofdstad 2019 om het toerisme een steuntje in de rug te geven.
Na het ontbijt worden we weer naar onze auto gebracht. We rijden naar het uitzichtpunt aan de overkant van de kloof en genieten nog een laatste keer van het uitzicht over de Sassi, voor we verder rijden naar ons volgende onderkomen. Dit is de Masseria Fumarola iets ten zuiden van Martina Franca.
Het is ook vandaag niet ver rijden, dus nemen we weer de kleine binnenweggetjes: via Masseria Vallenza en langs de landbouwgronden van Valle d’Itria. Hier zie je overal wijngaarden, olijfbomen en graanvelden op de glooiende vlaktes.
Het is bij Martina Franca even zoeken waar onze masseria (een versterkt landhuis op een landgoed) zich bevindt maar uiteindelijk vinden we het. Een mooi oord en de bouw is typisch voor de streek. Omringd door wijnvelden maar ze hebben ook een grote moestuin.
Intussen zien we overal trulli in het landschap verschijnen. Deze bijzondere witgekalkte huisjes met een kegelvormig dakje met grijze dakpannen zijn typisch voor deze streek. Soms staat er op het kegelvormige dak nog een symbool in bijvoorbeeld de vorm van een grof kruis.
De huisjes werden niet met cement gebouwd, zodat je een trullo snel af kon breken als er belastinginspecteurs in aantocht waren. Die troffen alleen nog maar een hoopje stenen aan en dat telt natuurlijk niet als huis, dus daar hoef je ook geen belasting over te betalen. Na de inspectie stapelden de landarbeiders de stenen weer op en namen weer hun intrek in hun trullo.
‘s Avonds gaan we naar de stad Martina Franca om een restaurantje te zoeken. Er is daar vandaag ook een antiekmarkt (iedere derde zondag van de maand) en er is iets verderop een soort kermis, dus het is wel even een dingetje om de auto ergens te parkeren maar uiteindelijk lukt het.
Het barokke ‘centro storico’ heeft veel rococo aandoende gebouwen en blijkt een gezellig centrum te zijn waar iedereen ‘s avonds aan het flaneren is. Als we teruglopen is alles mooi verlicht.
Als we wakker worden is het stralend weer. We rijden een route langs een aantal leuke dorpjes in de buurt van Martina Franca. We beginnen met Alberobello, de grootste verzameling trulli’s en daardoor ook de meest toeristische. Ook hier moet je er vroeg bij zijn.
We lopen eerst door het meest toeristische deel, want daar staat ook de Sant’Antonio kerk die in de trulli-stijl is gebouwd. Veel toeristen hier en de souvenirwinkels doen zo te zien goede zaken. Daarna lopen we naar het rustigere deel en dwalen een tijdje door de straatjes.
Ons volgende doel is Locorotondo. Weer een heel ander beeld, want zonder trulli. Wel heb je mooi uitzicht over de trulli in de omgeving, tussen de lappendeken van wijngaarden en olijfbomen ver onder je.
Locorotondo is een mooi wit oud stadje op een heuveltop, met een rondlopend stratenplan (vandaar de naam) en we slenteren door de straatjes voor we op een terrasje een lekker broodje eten
Het derde plaatsje dat we op het programma hebben staan valt tegen. Cisternino is een stadje dat, zoals veel stadjes hier, bovenop de heuvel ligt. Het zou een oosterse sfeer hebben maar daar zien we niet veel van terug en we zijn er snel uitgekeken.
We verplaatsen ons naar Gallipoli, nog een stuk verder naar het zuiden in de hak van de Italiaanse laars. Het is niet zo ver en weer kiezen we voor de kleine binnenweggetjes. Langs elkaar afwisselende olijf- en wijngaarden rijden we eerst naar Lecce, een mooie, barokke stad uit de 16e eeuw, met overdadig veel prachtig versierde façades op de zandkleurige gebouwen, paleizen en kerken.
We beginnen op het Piazza Sant’Oronzo met de restanten van het kleine Romeinse amfitheater, dat overigens nog steeds als zodanig wordt gebruikt, en slenteren dan verder het centro storico in. Het Piazza del Duomo is een soort binnenpleintje, waaraan niet alleen de dom maar ook het bisschoppelijk paleis ligt.
Onze eindbestemming is het centro storico van Gallipoli, waar ons hotel voor de komende twee nachten is. Het oude deel is een ommuurd vissersplaatsje uit de 16e eeuw, dat op een schiereiland ligt. We laten de auto achter aan de haven, want de oude stad is autoluw.
We slenteren wat langs de kade en door het oude centrum, met veel terrasjes en restaurantjes. Het is een leuk plaatsje, met aan de buitenkant steeds weer mooi uitzicht over zowel de zee als het stadje.
We eten ‘s avonds op een terras met uitzicht op de ondergaande zon en dwalen dan nog even door de binnenstraatjes van het centro storico. Toeristisch maar wel gezellig en nog niet zo druk.
Vandaag bezoeken we Otranto, één van de belangrijkste steden van Puglia. Onderweg zien we overal de diep bruinrode aarde, zo kenmerkend voor deze streek, waar de wijnranken het goed op doen. Otranto doet een beetje aan als een gezellige badplaats maar heeft meer te bieden dan het aardige haventje en de mooi onderhouden parkjes: een oude stadsmuur en mooie gebouwen in het middeleeuwse deel.
De imposante toegangspoort uit 1480 is de eerste indruk die je van het middeleeuwse centrum krijgt. In hetzelfde jaar 1480 viel de Ottomaanse marine Otranto aan. Daarbij pleegden de Turken nogal wat gruweldaden. Zo vonden 800 burgers de dood, die hun toevlucht in de kathedraal hadden genomen en weigerden zich tot de islam te bekeren.
Jammer genoeg is de dom gesloten als wij er zijn, want die schijnt ook van binnen erg mooi te zijn, vooral de mozaïeken op de vloer, die de legenden en het dagelijks leven beschrijven. Maar om er drie uur op te wachten tot hij weer open gaat, gaat ons net iets te ver.
We rijden langs de kust zuidwaarts naar het uiterste puntje van de hak van de laars, Santa Maria di Leuca. Daarna door naar het dorpje Speccia. Dit is ook al een middeleeuws dorpje op een heuvel maar na al het moois dat we al eerder hebben gezien vinden we het minder interessant. We zijn er dan ook alweer snel vertrokken.
Bij Santa Maria di Leuca komen de Adriatische Zee en de Ionische Zee samen. Het wordt ook wel Finis Terrae genoemd, het einde van de aarde. De kuststreek telt een groot aantal grotten met Latijnse en Griekse inscripties maar die slaan we over, want het is tijd om weer terug te rijden naar Gallipoli.
Daar bezoeken we een aantal van de kerken, die hier lang niet zo overdadig zijn als in de grotere steden. Ook bekijken we een grot met een olijvenpers. Er schijnen 35 van zulke ondergrondse olijfoliepersen te zijn in het oude stadsdeel, waarbij de geperste olie in 2000 reservoirs in de rotsen werd opgeslagen. Niet zo vreemd, want je rijdt hier langs bijna alleen maar olijfboomgaarden. Deze olie werd vroeger overigens niet gebruikt voor consumptie maar als lampenolie.
Vandaag rijden we naar Pescici, dat een stuk noordelijker aan de Ionische kust ligt. We nemen dan ook de snelweg. Onderweg lunchen we aan het haventje van het leuke vissersplaatsje Giovinazzo.
Geen spectaculair landschap hier maar vrij vlak, met eindeloze olijfboomgaarden. Pas na de afslag naar Pescici wordt het interessanter. We rijden langs grote binnenmeren die pal achter de kust liggen en dan de bergen in. Ons laatste onderkomen van deze vakantie ligt op een prachtig plekje, met mooi uitzicht op het stadje.
Na het ontbijt gaan we naar het Nationaal Park Gargano, met als hoogste punt de Monte Calvo op 1065 meter. Het is een groot park (5790 km2) met voornamelijk loofbomen: eiken, beuken en esdoorns.
Bij het informatiecentrum kopen we een kaart van het gebied, waar 15 goed gemarkeerde wandelingen zijn uitgezet. De wolven, vossen en dassen die hier leven krijgen we niet te zien maar het is een leuk idee dat ze er zijn. Bij het meertje dat het begin- en eindpunt is zien we wel waterschildpadden. We wandelen door een mooi glooiend bosgebied met prachtig bemoste steenpartijen.
Na het bezoek aan het NP rijden we verder het Garganoschiereiland rond. Eerst door het binnenland en later langs de kust, met mooi uitzicht op de zee en de witte rotsen onder ons. Jammer dat we hier maar twee nachten hebben. Er is genoeg te doen in deze omgeving.
Achteraf gezien was het ook beter zijn geweest om halverwege naar Napels nog een extra nacht in te bouwen. Morgenochtend moeten we al erg vroeg op pad, omdat het best een eind rijden is naar de luchthaven van Napels, waar we om 12 uur moeten zijn. Dat wordt nu noodgedwongen de snelweg in plaats van mooie binnenweggetjes.