La Gomera is een oase van stilte met een prachtige natuur. Hier geen massatoerisme, geen hoogbouw. Wel kleine dorpjes met een gemoedelijke bevolking, pottenbakkers, vissers en bananenkwekers. Er zijn prachtige uitzichten op de oceaan, de terrassen langs de hellingen, het gebergte en de ravijnen die het doorklieven. In het centrum ligt een oud mistig regenwoud. La Gomera is een wandeleiland vol magie.
La Gomera, met 378 km² het op El Hierro na kleinste van de Canarische Eilanden, ligt op ongeveer 35 km ten zuid-westen van Tenerife en op minder dan 150 km van de Afrikaanse kust. De fast-ferry van Fred.Olsen doet er vanuit Los Christianos een uurtje over om de afstand tussen Tenerife en La Gomera te overbruggen.
De zon schijnt fel, de oceaan is rustig. Ik zie in de verte achter mij de Teide, met 3718 meter de hoogste berg van Tenerife en meteen van Spanje. Voor mij nadert La Gomera. Het eiland is als een kegel die op de bodem van de oceaan rust, met bovenaan de oude, niet actieve vulkaan Garajonay met de top op 1487m.
Vanaf die top wordt het eiland straalsgewijs doorkliefd door meer dan 50 ravijnen (barrancos) die uitmonden in de Atlantische Oceaan.
La Gomera is begroeid met weelderig groene palmbomen en een regenwoud van laurierbomen. Verder bestaat het eiland uit kleine dorpjes, zwarte stranden, helder water en heel gezonde lucht. Een oase voor de drukke West-Europeaan, die meer wil dan zon en zee.
De fast-ferry meert af in San Sebastián de La Gomera, de hoofdstad van La Gomera en tevens de belangrijkste haven. Hier hield Christoffel Columbus halt om zoet water, brandhout, vlees en dieren in de schepen op te slaan en te bidden voor een geslaagde reis.
La Gomera noemt niet voor niets ‘Isla Colombina’. Van hieruit vond Columbus de gunstige passaatwinden die hem verder zouden voeren naar de nieuwe wereld in het ongekende verre westen.
Slechts enkele monumenten herinneren aan deze tijden: het belangrijkste is wel de Torre del Conde, gebouwd in 1449. Deze verdedigingstoren was aanvankelijk bedoeld om aanvallen van de eilandbewoners af te slaan, later ook om weerstand te bieden aan vijandelijke piraten.
San Sebastián, ooit de belangrijkste doorvoerhaven naar de nieuwe wereld, telt momenteel ongeveer 8000 inwoners. Iets meer dan de rest van het hele eiland. Het is een gezellige drukte: winkeltjes, bars en restaurantjes en veel Spaans gepraat doet me in de stemming komen. Opvallend zijn de vele exotische bars: later zal ik te weten komen dat vele inwoners uitweken naar het Zuid-Amerikaanse.
De huurwagen zal ons naar Playa de Santiago brengen. De eerste rit geeft een goede impressie van het eiland: bergachtig doch groen, mooie uitzichten op de oceaan en vooral heel verlaten en desolaat. Geen toerisme, zeker geen massatoerisme, enkel kleine gehuchtjes, enkele huizen liggen langs de weg.
De baan is in goede staat doch vergt bij het in- en uitgaan van de barrancos heel wat stuurvaardigheid: wat op de kaart in vogelvlucht slechts enkele km’s lijkt te zijn, betekent via de weg heel wat (kronkelende) kilometers.
We komen aan in Playa de Santiago, ik ben moe. Vanuit het appartement, op een klif boven het stadje, laat ik me op het terras in een zetel zinken. Ik kijk uit op een palmboom voor mij in de ondergaande zon. In de verte zie ik Tenerife met de hoge Teide. Het is nog warm, het gesjirp van de krekels en een fris glas witte wijn laten me indommelen. Ik voel dat dit een prachtige reis wordt.
Bij het ontwaken hoor ik beneden de klif de motoren van de Garajonay-express, de boot die verschillende plaatsen van het eiland op een snelle en goedkope manier verbindt. Tijd voor een eerste verkenning van het eiland.
De wandeling naar de Barranco de Benchijigua voert door een nagenoeg subtropisch paradijs met bloemen in alle kleuren, cactussen, palmbomen en struiken. Een geplaveide ommuurde weg voert eerst langs terrassen. Her en der staan huizen van de boeren die deze terrassen, nu vooral beplant met aardappelen, onderhouden.
De tijd is hier blijven stilstaan. De opbrengsten van de gewassen zijn door de intensieve handenarbeid (machinaal werken is op de smalle terrassen hier niet mogelijk) uitsluitend bestemd voor eigen gebruik of als aanbod in een nabijgelegen winkel.
Het pad wordt ruwer: enkele geiten en ezels vertoeven op een schrale weide, evenals enkele kippen. Het is duidelijk dat we hier op een eeuwenoud pad stappen. Zo zijn er vele op La Gomera: ze werden aangelegd voor geitenhoeders, pelgrims, houthakkers en handelaren, en nu ontsluiten ze de ravijnen voor de wandelaar. Goed schoeisel is aangewezen want het pad is bezaaid met stenen wat het stappen moeilijk maakt: het is oppassen.
Een luid en scherp gefluit trekt de aandacht. Het is Silbo Gomero, de taal van de oorspronkelijke inwoners van La Gomera. Deze fluittaal bestaat uit 6 fluittonen. Door de diepe barrancos (met een lange afdaling en daarna een forse klim) was deze taal erg handig om boodschappen uit te wisselen.
Het Silbo dreigde eind 20e eeuw uit te sterven. Sindsdien is het een verplicht schoolvak op La Gomera. Op de weg van Playa de Santiago naar El Cercado, langsheen een mooi uitkijkpunt op een van de barrancos, staat een kunstwerk ter ere van deze fluittaal.
Het pad gaat verder omhoog langs waterleidingen en waterreservoirs. Deze bevloeien de terrassen met het water van de hoge ‘magische’ berg de Garajonay. Uiteindelijk zien we heel veel palmbomen, met in hun schaduw massa’s cactussen.
We keren terug, het pad is zoals vele op La Gomera slecht bewegwijzerd en we moeten oppassen voor de stenen, want de verleiding is groot om steeds de vergezichten in de barranco te bekijken.
Playa de Santiago wordt omschreven als een belangrijke toeristische stad maar het blijft een dorp. We overnachten er in een kleinschalig appartementsgebouw boven de klif. Geen hoge gebouwen hier, wel liggen er twee grote hotel-resorts in de buurt. Het havenstadje geeft verder geen toeristisch gevoel: je ziet en hoort er enkel de autochtone Spaanse bevolking.
Ze keuvelen op de terrasjes voor de cafés (een drietal) maar vooral op het centrale plein. Twee winkels bevoorraden de bevolking (en ons), een snoepkraam is de hele dag geopend. Enkele vissersboten liggen aangemeerd en komen af en toe met hun vangst terug.
Alles ademt een sfeer uit van rust en ongedwongenheid. Vanop de pier zie ik de Garajonay-express naderen en weer vertrekken. Het strand (basaltzwart) is dun bevolkt.
Enkele restaurantjes ogen wel wat meer toeristisch: een reden waarom we meermaals de kleine dorpjes zullen opzoeken om lekker te eten en te proeven van de plaatselijke keuken (o.a. geitenvlees en waterkerssoep).
We vertrekken vanuit Playa de Santiago richting Alajeró, gelegen op 800m in een barranco aan de zuidkant van La Gomera. De oorspronkelijke inwoners zijn massaal uitgeweken naar Zuid-Amerika (Peru). We begrijpen nu waarom in de hoofdstad zovele Zuid-Amerikaans aandoende bars te vinden zijn.
Het dorpje tegen de flank van de barranco is mooi gerestaureerd. Heel wat huisjes worden hier verhuurd voor de toeristen. Langs een smal pad dalen we het ravijn in, op zoek naar de 300 jaar oude drakenboom. Het pad gaat langs vijgcactussen en palmbomen naar beneden. Rechts zien we een prachtig met palmen begroeid dal.
Uiteindelijk bereiken we de ‘Drago’, afgeschermd door een ijzeren omheining. De omstandigheden moeten uitzonderlijk zijn wil deze boom zo oud kunnen worden: temperatuur, vochtigheid, neerslag, warmte. Toch is deze drakenboom nog een dwergje in vergelijking met die op het eiland Tenerife: deze knaap is 700 jaar oud.
In het leven van de Guanchen, de oorspronkelijke bewoners van de Canarische Eilanden, nam de drakenboom in het verre verleden een belangrijke plaats in. Het belangrijkste product was het ‘drakenbloed’, dat onder andere als medicijn gebruikt werd.
We stijgen terug het pad op naar Alajeró, om van daaruit naar de kapel van Sint Isidoor te trekken. De kapel is op een hoge heuvel gebouwd en daardoor al van kilometers ver te zien. De plaats biedt een wondermooi uitzicht op de zuidkust van La Gomera. We zitten even op de stenen die her en der liggen en genieten van de zon en het uitzicht.
We keren terug via het pad en trekken verder naar Targa, een heel idyllisch authentiek dorpje, mooi gelegen aan een barranco. Eerst lessen we de dorst in het enige cafeetje, rechtover het schooltje. De plaatselijke bewoners keuvelen hartelijk tegen elkaar, een camionette die een rijdende winkel blijkt te zijn houdt halt aan enkele huizen.
We stappen even door het dorpje. Het levensritme gaat hier gemoedelijk langzaam. Op de terrassen is een oudere man de aardappels aan het bevloeien met een watersysteem, de kinderen spelen buiten terwijl de moeders in de keuken luidruchtig met pannen en kookpotten bezig zijn. Enkele kippen lopen langs de weg.
Dit is een andere wereld, met andere waarden en normen; geen grote rijkdommen voor deze mensen, overleven is al moeilijk genoeg, maar het lijkt allemaal meer eenvoudig, doorzichtig en genietbaar dan in ons landje.
El Cercado ligt ingebed in een mooi terrassenlandschap op de hogere heuvels in het centrum van La Gomera. El Cercado is van oudsher een pottenbakkersdorp. Ook vandaag is dat nog zo, een traditie doorgegeven van de ene generatie op de andere.
Opvallend is dat geen gebruik gemaakt wordt van een pottenbakkerswiel maar dat de vazen, bekers en kommen allemaal met de hand gedraaid worden uit de plaatselijke rode klei, waarna de voorwerpen in een stenen oven met houtvuur gebakken worden. Binnen in het winkeltje worden allerlei plaatselijke producten te koop aangeboden, zoals honing en olijfolie. Buiten zijn de vrouwen druk bezig met het maken van potten en vazen. Hun gezicht is verweerd door de zon.
Op weg naar het Valle Gran Rey aan de westkant van het eiland doen we een korte wandeling via La Dama. Hier bevinden zich de grootste bananenplantages van La Gomera. De intensief bevloeide plantages brengen de zgn. Canarische banaan voort: smakelijk, kleiner van vorm dan diegene die we hier in de winkel aantreffen.
Door concurrentie hebben de boeren het hier echter zwaar te verduren: ondanks de steun van de EU worden deze bananen enkel ter plaatse en in Spanje verkocht. Men experimenteert ten volle met alternatieven, o.a. ananas en avocado’s.
Valle Gran Rey, ooit het trefpunt en vakantiebestemming bij uitstek voor de hippies, blijft een erg toeristische dorp, ook al moet je je hiervan niet zoveel voorstellen: geen hoogbouw, een klein centrum, een haventje, een zwemstrand.
Het ligt wat beschermd tussen hoge heuvels in een baai met vele palmbomen en bloeiende tuintjes. Van hieruit kun je een halve dag de oceaan op met een oude vissersboot, nu omgebouwd tot toeristisch bootje. We besluiten de tocht te nemen die zal voeren naar het westen en het noorden van het eiland.
We zitten op het kleine buitendek: de wind brengt verfrissing, de zon is zoals alle dagen weer van de partij. Van op zee ontwaar je onmiddellijk een ander perspectief op het eiland. De barrancos worden duidelijker zichtbaar, net als de kliffen die je vanop het vasteland haast niet ziet.
De zee ruikt lekker: hier op de Canarische Eilanden is de luchtkwaliteit van de beste ter wereld.
Ons doel is ‘Los Organos’, een van de mooiste basaltformaties op de Canarische Eilanden. De stenen zuilen, in de vorm van orgelpijpen, zijn de restanten van brede lavastromen van een vulkaanuitbarsting. De erosie creëerde er een natuurlijk kunstwerk van.
We krijgen een aperitiefje op de boot, een lekkere ter plaatse gebakken tonijn: zeelucht doet immers honger krijgen.
Het centrale bergmassief van La Gomera, met de 1490 meter hoge Garajonay als hoogste top, vormt het Nationaal Park Garajonay, dat door de UNESCO is uitgeroepen tot wereldnatuurerfgoed. Het beslaat zo’n 10% van de oppervlakte van La Gomera en bestaat voornamelijk uit mistig regenwoud.
In het natuurpark zijn veel wandelroutes uitgezet. Wie door het eeuwenoude woud met laurierbomen, eucalyptus en ceder wil wandelen, moet rekening houden met wisselende weertypen. Uit het niets lijkt soms een mist te komen opsteken die de temperatuur flink kan doen dalen. En meestal is die mist of laaghangende bewolking van de partij.
De naam Garajonay is afkomstig van de oude mythe van Gara en Jonay. Gara woonde op Tenerife en werd verliefd op de arme Gomerese boerenzoon Jonay. Hij beantwoordde haar liefde en zwom regelmatig naar het naburige eiland om zijn geliefde te ontmoeten. De priester voorspelde beiden groot ongeluk. Voor het tijdstip van het huwelijk trof een zware aardschok Tenerife, de Teide spuwde gloeiende lava, de zee rond La Gomera kleurde rood en het eiland begon te verschroeien. De families trachtten het huwelijk te verhinderen, doch hun liefde was zo groot dat ze hoog de bossen invluchtten, naar het hoogste punt van het eiland. Geen van beiden zag een uitkomst. Daarom staken ze met een speer, voorzien van twee punten, tegelijkertijd in hun hart en stierven.
De klim naar de top van de Garajonay is de moeite waard: je wordt beloond met mooie uitzichten, tenminste als de mist niet van de partij is. Verder biedt de Alto de Garajonay voldoende wandelwegen om het sprookjesachtig regenbos te verkennen.
Varens, klimplanten en laurierbomen vormen een ongezien contrast met de rest van het eiland. Op het bezoekerscentrum te Agulo, ‘Juego de Bolas’, vinden we meer informatie over dit eeuwenoude woud, evenals over de gebruiken van de bewoners, nu en vroeger. Ook de tuin biedt een fraai overzicht van de tropische planten die hier in de zon goed aarden.
De route gaat verder naar Vallehermosa aan de noordkant van het centrale bergmassief, ooit het economisch en cultureel centrum van La Gomera. Het is er intussen stiller, doch bananenplantages en andere tuinbouwbedrijven hebben er hun vaste stek weten te behouden. De huizen zijn veelal wit geplamuurd, in de verte zien we reeds de oceaan op dit noordelijk stuk van het eiland.
Vermits de golfslag hier erg gevaarlijk kan zijn werd een ingebed zwembad gebouwd. We eten lekker op een terrasje in een klein restaurantje: het geluid van de branding die hier hevig kan zijn, de zon en de orgelpijpen in de buurt geven een ontspannen gevoel. In de verte zien we La Palma, een ander Canarisch Eiland.
Opnieuw valt op hoe rustig de mensen hier zijn. Het prachtige landschap met steile barrancos vanaf de bergtoppen naar de zee en het oerbos midden op het eiland was niet het enige wat trof op La Gomera. Vooral ook de bewoners grepen me. Ze leven met de dag, weten wel degelijk wat er op deze aardbol gebeurt maar hebben een innerlijke rust die ik zelden ben tegengekomen. Alles gaat in een tempo waarbij ze lijken te zweven bij elke pas die ze zetten. Men laat zich niet gek maken maar doet toch de dingen die gedaan moeten worden. Het verschil tussen hun levenstempo en het onze: we hebben nog wat te leren…
Terug huiswaarts nemen we opnieuw de fast-ferry van Fred Olsen en zien achter ons La Gomera kleiner worden en mijmeren even over Gara en Jonay. Langs het steven nadert Tenerife. Eens aangekomen moeten we bekomen van een ware cultuurshock: de lawaaierige straten in Los Christianos, de vele winkeltjes en de luidruchtige restaurantjes, we zijn er niet aan gewend. Ook het strand, geplaveid met honderden ligstoelen stoot ons af.
We nemen de taxi naar Tenerife Sur en vanuit het vliegtuig zien we nog de Teide boven de wolken uitsteken, een berg met eeuwenoude geschiedenis en verhalen en met in zijn schaduw het kleine eiland La Gomera, waar we zeker terug komen.