×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Met de rugzak door Venezuela

'Mijn god, als dit mijn laatste reis is...'

Reisverslag: Bart Keereman & Annelies Heens
Foto's: Bart Keereman & Annelies Heens

Dagenlang in de bus zitten, met een bootje tussen de waterhyacinten varen over de met jungle omringde Orinoco, een binnenlandse vlucht naar de Andes en daarna ook nog snorkelen tussen koraal en vissen in de Caribische Zee. Met de rugzak door Venezuela trekkend kom je al gauw tijd (en ogen) tekort.

Als de deuren van de luchthaven automatisch achter ons sluiten, zien we waarom onze rugzakken nat van de band kwamen. Net na de landing is de eerste tropische regenbui al losgebarsten.

De luchthaven van Caracas ligt in Maiquetía, 20 kilometer buiten het centrum. Omdat dit centrum als gevaarlijk wordt bestempeld overnachten we in Macuto, een kuststadje 10 kilometer van de luchthaven. Met een ‘por puesto’ (een busje voor zo’n 30 personen) reizen we erheen.

Eenmaal aangekomen zien we dat er niet veel te beleven valt. Op een terrasje op de boulevard worden we getrakteerd door een zatte Venezolaan. Terwijl we onze eerste Polar (het nationale bier) naar binnen gieten, zien we tevens het eerste exotische exemplaar uit de rijke Venezolaanse fauna: een grote rat.

Rond zes uur vinden we probleemloos een overnachtingsplaats. Ons wordt ontraden ‘s avonds buiten te lopen, behalve over de ‘paseo’. Op deze boulevard zouden patrouilles zijn, we zien ze echter niet.

Airco, TV en gordijnen

In twee dagen met de bus naar de Orinoco-delta

Na het ontbijt en een kort kijkje op het strand, langer is onnodig, doen we wat inkopen en beginnen aan een busreis van twee dagen naar de Orinoco-delta in het noordoosten van Venezuela. Eerst met de por puesto naar Maiquetía, waar we een bus nemen naar Caracas. Daar stappen we over op een ‘ejecutivo’, een bus met airco, TV en gordijnen. Na een comfortabele rit van negen uur arriveren we omstreeks middernacht in Ciudad Bolívar.

De volgende morgen nemen we eerst de bus naar Ciudad Guyana. De busterminal van Ciudad Guyana is een allerminst gezellige plaats. We hebben het gevoel onze rugzakken geen seconde uit het oog te mogen verliezen. De bus naar Tucupita in de Orinoco-delta vertrekt pas over drie uur, dus maken we een wandelingetje. De omgeving van de terminal heeft weinig meer te bieden dan sloppen. Enkele inwoners maken ons erop attent dat we moeten opletten voor zakkenrollers.

De busreis naar Tucupita beslaat zo’n drie uur, inclusief overzet over de Orinoco-rivier. Eenmaal over de rivier lijkt het landschap op de Vlaamse polders. Rond vijven komen we aan in Tucupita, na enkele korte oponthouden; één keer voor een kotsende passagier, een andere keer omdat een of andere dorpsgek die uit het niets opduikt de bus tegenhoudt.

In Tucupita vergelijken we de prijzen van de verschillende trips in de Orinoco-delta. Niettegenstaande alle maatschappijen drie dagen voorstellen, boeken wij uiteindelijk een tour van twee dagen bij ‘Trip to Nature’.

Met de hulp van twee Nederlanders (met hoe meer personen je een trip maakt, des te lager de prijs) lukt het na lang onderhandelen te boeken voor 26 US$ per persoon per dag.

Orinoco Delta-trip

Op gebied van authenticiteit zeker nummer één

Een goedkopere tour vinden dan bij ‘Trip to Nature’ is een illusie en ook op het gebied van authenticiteit zijn ze zeker nummer één. We zijn nog maar zo’n vijfhonderd meter onderweg of de motor van de boot valt al stil. Abraham, de stuurman, krijgt hem weer aan de praat. Na enkele minuten zoeven de eerste snelle boten van de dure trips ons al voorbij, iedereen uitgerust met reddingsvesten… Dit is al het tweede teken waarom zij zoveel meer betalen. Nu, we klagen zeker niet en zullen met onze Nederlandse tourgenoten nog veel lachen om onze lotgevallen.

 

Het eerste deel van de tour is een boottocht van vier uur op de hoofdrivier, het tropische landschap verveelt geen seconde. Onderweg stoppen we om te ‘ontbijten’. In een rivierwinkel koopt Adriano, onze gids, twee blikken ‘tuna’ (tonijn) en enkele pakjes crackers. Een groot slagersmes komt ideaal van pas als blikopener maar is net iets minder handig om de crackers te smeren.

Voor het middageten meren we aan bij familie van Abraham, die zelf afkomstig is uit de deltastreek en dus indiaan is. Na zo’n anderhalf uur wachten wordt ons spaghetti met stukjes kip voorgeschoteld, klaargemaakt door de vrouw des huizes. Zij is met de kinderen thuis, terwijl de mannen op jacht of visvangst zijn.

Na de lunch gaan we de kleinere zijriviertjes op. Het is echt varen in de jungle, we zien apen en tropische vogels. De motor raakt meermaals vast door de vele drijvende waterplanten. We bezoeken de Orinoco Delta Lodge, bijna alle toeristen overnachten hier (behalve wij natuurlijk). De lodge is een groot nep-indianendorp, weliswaar met een gezellige bar. Er zijn ook enkele exotische dieren te bewonderen, zoals toekans, papegaaien, een miereneter en een poema.

We vertrekken naar onze overnachtingsplaats, terug bij familie van Abraham die aan de hoofdrivier woont. Deze hoofdrivier is ondertussen herleid tot een vlakke spiegel en we zien rivierdolfijnen luchthappen. Na de kennismaking stellen de gastgezinnen ons voor om een kanotocht te maken. Met twee kano’s begeven we ons terug op één van de zijrivieren. Stilaan wordt het volledig donker, de kano’s glijden in het maanlicht over het water…

Na de kanotocht zitten we met z’n allen met een fles aguardiente rond het kampvuur. Het avondmaal is heel beperkt: flota, in een pan gebakken deeg. Wanneer het tijd is om te slapen blijken er slechts twee muskietennetten te zijn. Dit wordt handig opgelost door telkens twee hangmatten boven elkaar te hangen, zodat slechts één net nodig is voor twee personen. Onze gids en stuurman slapen in de openlucht, op een matras die ze een paar kilometer verderop zijn gaan halen, terug bij familie.

192 muggenbeten op één arm

Onze junglegids komt net op dreef met zijn machete

Na een korte nachtrust, mede door de kippen die ‘s nachts tegen de hangmatten duwen, ontwaken we omstreeks vijf uur bij het eerste daglicht. We vragen Adriano wat er vandaag op het programma staat. Het antwoord is gelijk aan de complete uitleg die hij bij de tocht van gisteren gaf: we zullen eerst wat op de rivier varen en daarna wat op zijriviertjes…

Na twee uur wachten krijgen we uiteindelijk ons ontbijt: kip met flota. Ik vraag Adriano zo langs mijn neus weg of ze hier nooit koffie drinken. ‘Wil je koffie?’ vraagt ie en na vijf minuten krijgen we allemaal koffie, echt service eerste klas.

Terwijl de indianen weer met hun gewone dagtaken beginnen (o.a. wat vissen op piranhas), vertrekken we naar een echt indianendorp. Wanneer we daar aanmeren, staat een achttal indianen al rond hun op de grond uitgespreide ‘artisanale’ kunstwerken. Er zit niets tussen wat ons kan bekoren, ook de Nederlanders zijn niet echt geïnteresseerd om iets te kopen. Abraham lijkt hierdoor licht geprikkeld.

Bij het volgende indianenkamp dringt Abraham meer aan en kopen we elk een indianenketting. Uit dit kamp komt een indiaan mee die ons zal gidsen in ‘la selva’, het woud. In het toeristenkamp zagen we gisteren laarzen staan voor zulke tochten, maar wij trekken met onze gewone schoenen de jungle in.

Onze junglegids begint net op dreef te komen met zijn machete, wanneer één van de Nederlanders het niet meer ziet zitten. Het stikt van de muggen en het woud is zo dicht begroeid dat we maar enkele bomen per minuut opschieten. We besluiten terug te keren, maar niet zonder eerst water afkomstig uit een afgehakte boomtak te drinken.

 

Op de terugweg naar Tucupita maken we enkele tussenstops, onder andere om wat proviand in te slaan (crackers, tonijn en bananen). In een van de kampen zien we twee kleine exemplaren van het waterzwijn (het grootste knaagdier ter wereld).

Na het avondeten in Tucupita gaan we nog wat terrassen met de Nederlanders en enkele andere toeristen. De gevolgen van dit terrassen en van de tour voor een van de Nederlandse jongens blijken ‘s anderendaags: 192 muggenbeten op één arm alleen al, op z’n voorhoofd staat een buil van muggenbeten.

Ciudad Bolívar

De kakkerlakken bevorderen onze eetlust niet

We reizen met de Nederlandse broers per taxi naar Ciudad Bolívar. Eerst een taxi naar het busstation, daarna één naar Ciudad Guyana (duur zo’n twee uur) en vervolgens één naar Ciudad Bolívar (zo’n vijf kwartier). Tijdens de laatste rit rijdt er ook een Venezolaanse mee. Haar houding is typerend voor het contact met alle Venezolanen. In het begin zegt ze geen woord, maar vanaf het moment dat ik tegen haar begin te spreken komt haar tong los en vertelt ze honderduit over haar job als calypsozangeres in El Callao, een van de vele goudzoekerdorpjes.

In Ciudad Bolívar gaan we naar hotel Unión, niet ver van de gekende paseo, waarop de inwoners van de stad nogal fier zijn. We vinden deze paseo toch wel teleurstellend, in tegenstelling tot de Plaza Bolívar en haar omgeving met de vele mooie koloniale huizen.

Voor het avondeten gaan we naar de Tasca Americana, waar we de enige klanten zijn. We bestellen een paella, terwijl de obers op een reuzenscherm naar de Copa América kijken. Na een half uurtje wordt de paella in een reuzenpan opgediend. Tot onze verbazing wordt de gehele inhoud over de borden verdeeld zodat een onsmakelijk uitziende berg rijst en vis ontstaat. De paella ziet er niet enkel onsmakelijk uit maar is het ook. Onze eetlust wordt ook niet bevorderd door de kakkerlakken die ondertussen te voorschijn komen.

We zijn praktisch de hele volgende dag kwijt met het vinden van een prijsgunstige tour in de Gran Sabana (de grote savanne in het zuidoosten van Venezuela) en een aansluitende binnenlandse vlucht vanuit Santa Elena (tegen de Braziliaanse grens) naar Mérida in de Andes. Het lukt uiteindelijk om voor een redelijke prijs met een groep van vier personen drie dagen de Gran Sabana te doen, inclusief de heen- en terugreis per nachtbus.

Gran Sabana-trip

De grote savanne met tafelbergen en watervallen

Om 21u.30 vertrekt de te volle nachtbus richting zuiden, met een dik half uur vertraging vanwege overboekingsperikelen. We zitten net onder de airco, zodat we het zelfs met een pull en regenjas nog koud hebben.

Na een onbeschrijflijke busrit, soms lijkt het of we door een tunnel van struikgewas rijden, stappen we vijf uur in de morgen uit. Het is nog donker als we na een korte wandeling we in een dorpje komen, waar we in het huisje van de ouders van onze gids Jeremy op thee worden getrakteerd. Jeremy vertrekt om de jeep op te halen. Z’n vader is, zoals bijna het hele dorp, afkomstig uit Guyana en Engelstalig. Hij vertelt over de vluchtelingen uit zijn land die hier hun geluk beproeven in de goudmijnen, over het harde leven in die mijnen en over de in het dorp heersende malaria. Zelf is hij jaarlijks meermaals buiten strijd door deze ziekte. Ondertussen wordt het al klaar en zien we de bergen die de grens met Guyana vormen te voorschijn komen.

Om half elf komt Jeremy eindelijk opdagen. We hebben ondertussen al kennis gemaakt met onze tourgenoten en hen verteld over onze lotgevallen in de Orinoco Delta, dus ook dat we het eigenlijk niet zo abnormaal vinden dat Jeremy zo lang wegblijft. De jeep waarmee we de tour zouden maken blijkt stuk te zijn, zodat we de komende dagen met een pick-up door de Gran Sabana zullen rijden; met z’n zessen in de wagen, de bagage en twee personen in de laadbak.

Ik zit naast de chauffeur, ook hij is afkomstig uit Guyana en spreekt Engels. Voordat we toekomen aan onze eerste stopplaats, Piedra de la Virgen, heeft hij al meer verteld dan Abraham en Adriano samen tijdens de hele deltatour. Zo kom ik te weten dat het water dat ik dronk uit de plant in de Orinoco afkomstig is van de Caña la India. Deze 80 meter hoge rots is tevens het begin van El Parque Nacional de Canaima, het grootste nationale park van Venezuela en het vierde grootste ter wereld.

De tweede stop is ter hoogte van Salto Danto, de eerste van de vele watervallen die we zullen bewonderen. Na een korte afdaling zien we de resten liggen van de vrachtwagen waarvan de chauffeur erin slaagde een vrije val van zo’n 40 meter te overleven.

Na de lunch verlaten we de hoofdweg richting overnachtingsplaats, zo’n veertig kilometer verderop. Het uitzicht is prachtig en dankzij onze snelheid kunnen we hier urenlang van genieten. Enkele kilometers voor onze bestemming raken we vast in de modder, maar de pick-up wordt al vlug door een jeep weer op het droge gezet. Onze overnachtingsplaats heet Iboribó, enkele inwoners maken ons avondmaal klaar: spaghetti. Na nog wat cuba-libre en enkele sterke verhalen, kruipen we in ons iglotentje.

Met een bootje op de Río Aponguao

Een koord geeft aan dat verder varen niet veilig is

We gaan met een motorbootje de Río Aponguao op en stappen uit bij een over het water gespannen koord, dat aangeeft dat het niet veilig is verder te varen.

Iets verderop zien we waarom: daar ligt de Salto Aponguao (of Chinak Merú), een 110 meter hoge waterval. Tijdens de wandeling naar de voet van de waterval worden we verfrist door de schaduw van de struiken en door de nevel van de waterval. Na een uur bereiken we de Pozo Escondido, de verborgen poel, waar we nemen een duik in het frisse water. Hierna vatten we de terugweg naar Iboribó aan.

Na de lunch vertrekken we met de pick-up terug richting highway. De volgende haltes zijn de watervallen Kawi Merú en Kama Merú, de laatste is de mooiste met zijn 50 meter hoogte en de nevel die mooie regenbogen te voorschijn tovert.

Even verderop bewonderen we de drie tafelbergen Guadaca, Kukenán en Roraima. Om halfzes komen we aan bij de Quebrada Pacheco (of Arapán Merú), vlakbij onze tweede overnachtingsplaats. Nadat we het riviertje zijn overgestoken, beginnen we met natte sokken de beklimming van een tepuí (tafelberg) in wording. Boven hebben we uitzicht op de genoemde drie tepuis bij zonsondergang.

Een typisch goudzoekersdorpje

Er heerst een geschifte sfeer met 99% dronken mannen

Rond tienen vertrekken we richting Río Soruape, waar we verschillende natuurlijke waterglijbanen van rood gesteente uitproberen. We hebben geluk dat het prachtig weer is, wat in dit gebied niet vanzelfsprekend is in het regenseizoen. Na de waterglijbanen zwemmen we in een poel en verfrissen we ons onder een watervalletje.

Rond de middag rijden we naar een brug over de Río Yuruani om de waterval even verderop te bewonderen. De Salto Yuruani is net een mini-Niagara, met een hoogte van zo’n zeven en een breedte van ongeveer 100 meter. In het droge seizoen kan je achter het watergordijn langs lopen, nu is het waterpeil daarvoor veel te hoog.

 

Na de lunch in het Pacheco-kamp gaan we naar het meest zuidelijke punt van onze trip, de Quebrada de Jaspe, zo’n zestig kilometer van Brazilië. De Quebrada-waterval is een van de mooiste bezienswaardigheden in het prachtige gebied van de Gran Sabana. Jaspe is een steen van vulkanische origine, dankzij de zon en de waterfilm die er overheen gaat, heeft ze een speciale uitstraling.

Om half zeven worden we in Pacheco opgepikt door de nachtbus. Na twee uur is er een tussenstop in Las Claritas, een typisch goudzoekersdorpje. Er heerst een geschifte sfeer in dit dorp waar 99% (dronken) mannen zijn en het ene procent aan vrouwen een dubbel beroep uitoefent: caféhoudster en hoer. In een van de vuile cafés bestellen we een drankje, we zijn blij als we een half uurtje later de bus weer in mogen. Deze blijheid is echter niet van lange duur, we ontdekken dat het hier krioelt van de chiripas, kleine broertjes van de cucaracha (kakkerlak).

Mérida

In een piepklein vliegtuigje naar de Andes

Om drie uur in de morgen zijn we in Puerto Ordaz in een bijna volledig verlaten busstation. Half negen vliegen we naar Caracas, met een tussenlanding in Barcelona. In Caracas zoeken we een verbinding naar Mérida en iets na één uur vertrekken we in een piepklein vliegtuigje naar de Andes.

In Mérida vinden we een overnachtingsplaats in een van de vele posadas. ‘s Avonds ontdekken we een pas geopend cybercafé-restaurant; La Abadía (Av. 3 entre calles 17 y 18; e-mail: abadia@cantv.net). Dit zeer trendy café kan zeker wedijveren met vele Belgische cafés. De obers bedienen in monnikuitrusting en het lijkt de plaats om af te spreken voor Venezolaanse studenten.

Vanuit Mérida maken we een uitstapje naar Mucuchíes, gelegen langs de Ruta de los Páramos. Volgens de gidsen is Mucuchíes een van de mooiste Andesdorpjes, met inwoners met rode wangetjes. Na anderhalf uur crossen over een bochtig circuit komt de por puesto aan in de hoofdstraat van het dorp.

Buiten het mooie kerkje en de dito omgeving, is er niets wat ons kan bekoren. We kuieren wat rond en zien bovenaan het dorp enkele mooie huizen. Een ervan blijkt een chic hotel-restaurant: El Carillón. We besluiten onszelf eens goed te verwennen. Het interieur doet erg Frans aan, met aan de muren grote posters van champagnemerken. Als voorgerecht eten we ‘melón’ met ‘jamón serrano’ (de Spaanse versie is lekkerder), daarna de plaatselijke specialiteit: ‘trucha al ajillo’, forel met look.

Om vijf uur keren we terug naar Mérida. Zoals in veel bussen hangt ook nu bij de chauffeur een spreuk: ‘Dios mío, si este es mi último viaje, que sea hacia ti’ ofwel ‘Mijn god, als dit mijn laatste reis is, moge het dan naar jou zijn’.

De volgende middag staat de Teleférico op het programma, de langste en hoogste kabelbaan ter wereld. Eenmaal boven, op 4765 meter, blijkt er een dikke mist te zijn, zodat het zicht bijna tot nul herleid is. In de gidsen staat ook dat men zeer vroeg moet vertrekken om deze mist te ontlopen.

Coro aan de Caribische Zee

Via een sloppenwijk komen we in goudkleurige duinen

We zakken we af naar de busterminal. Omstreeks vijf uur vertrekken we in een zeer oncomfortabele bus richting Barinas. Het wordt een verschrikkelijke rit in regen en mist.

We vliegen door de bergdorpjes en stilaan wordt het pikdonker. Naast me begint een klein indiaantje te kotsen, om de reis nog wat aangenamer te maken. Na vijf en een half uur zijn we in Barinas.

Bij de ingang van hotel Residencias Campo Real in Barinas heerst een zeer vreemde sfeer. Buiten houdt een 14-jarige met geweer de wacht. De kamers zijn redelijk proper, met uitzondering van een kleine kolonie mieren op een van de muren, wat toch nog altijd stukken beter is dan kakkerlakken. We liggen amper in bed als we een geweerschot horen. Verder niets meer…

‘s Morgens verkennen we het centrum van Barinas. We vinden niet onmiddellijk een organisator van tours door de groene vlakten van Los Llanos. We zien het niet zitten een taxi te nemen naar één van de afgelegen finca’s van de veeboeren, met de onzekerheid daar bij een groep te kunnen aansluiten. Barinas zelf is weinig aantrekkelijk, we besluiten daarom direct door te reizen naar Coro aan de Caribische Zee en laten de Llanos definitief links liggen, wat ons achteraf zal spijten.

Om 14 uur nemen we de bus richting Valencia, een rit van 6.45 uur. In Valencia hebben we om 22 uur een verbinding naar Coro. De buschauffeur rijdt als een gek. Het is het enige traject dat korter duurt dan aangegeven: 4 in plaats van 5.5 uur. Al om 2 uur komen we aan in Coro. Het is zeer warm en zwoel, voor ons gevoel is het hier ‘s nachts warmer is dan in andere steden overdag. Coro betekent ‘wind’, deze is aanwezig maar brengt geen verfrissing, integendeel…

Na het ontbijt dwalen we door de kleurrijke straatjes: mooi bewaarde koloniale huizen met smeedwerk voor de ramen en af en toe een verrassend pleintje. Coro is ongetwijfeld de prachtigste stad die we in Venezuela zien. Het ligt een beetje buiten de meest logische reisroutes, we zien dan ook weinig toeristen.

Na een siësta vertrekken we richting Parque Nacional de los Médanos, de woestijn, een andere grote troef van Coro. De ideale momenten voor dit bezoek zijn de vroege morgen en valavond. In the middle of nowhere stappen we uit de bus en na een kwartiertje wandelen bereiken we het natuurpark. Er is geen echte ingang, via een kleine sloppenwijk en wat struikgewas met daartussen tot vijf meter hoge cactussen, komen we in goudkleurige duinen terecht. Behalve enkele mensen honderden meters verderop is er helemaal niemand.

De wind veroorzaakt een laag van zo’n vijf centimeter opstuivend zand dat zich over de hele vlakte verplaatst en alle voetsporen na enkele ogenblikken uitwist. De valavond is prachtig, mede door de lange schaduwen als gevolg van de ondergaande zon.

Op de terugweg komt plots van tussen de struiken een man te voorschijn, die ons een eindje vergezelt en ons verwittigt voor struikrovers. Hij vertelt enkele verhalen van overvallen toeristen.

Tucacas

Snorkelen in Parque Nacional de Morrocoy

Na het ontbijt gaan we op zoek naar een bank. Het is het einde van de maand, overal staan lange rijen voor de loketten. We stappen een minder volle bank binnen, Banco de Venezuela. Twee zwaar bewapende mannen op de stoep moeten de veiligheid garanderen. Een van de bankbedienden is zwanger en het gesprek tussen de bedienden gaat over hoe ze de kleine zullen noemen. Niettegenstaande hun vele geklets, worden we relatief vlug bediend. Op de balie staat een groot apparaat, het blijkt in deze bank de gewoonte een foto te nemen van klanten die geld afhalen.

Om 14 uur vertrekken we richting Tucacas, een mooie rit van dik drie uur. Carlos, de uitbater van Hotel Las Palmas in Tucacas, wordt in verschillende gidsen aanbevolen, maar sinds die gepubliceerd zijn schiet er geen enkel positief kenmerk over van al hetgeen ze over hem schrijven. We betalen voor twee nachten en reserveren een uitstap naar Morrocoy. De kamers blijken heel vochtig, de bedden niet al te proper en zeer slecht van kwaliteit.

Even voor zessen gaan we naar het strand van Tucacas, op zo’n kwartier wandelen van het centrum. Binnen het uur zal het donker zijn, veel mensen keren al terug. Voor het eerst op deze reis zien we een strand, we nemen een frisse duik in het water.

Na het ontbijt brengt Carlos, die dertien stielen tegelijkertijd uitoefent, ons de volgende morgen met zijn taxi naar de vissershaven, zo’n honderd meter verderop! We vertrekken met een tiental medetoeristen per motorboot naar de eilandjes van Morrocoy. Omstreeks elf uur leggen we aan in Playuela, waar we een uur vrijaf krijgen. Het blijkt een echt snorkelparadijs met veel kleurrijke vissen. Aangezien het voor ons beiden de eerste keer is dat we snorkelen, vliegt dit uur voorbij.

Vervolgens leggen we aan in Cayo Sombrero, één van de bekendste eilandjes. Er is dan ook heel wat volk, maar het stoort nog net niet. Ook hier krioelt het van de prachtige vissen. Rond half vijf keren we terug naar Tucacas.

Puerto Colombia

De golven zijn niet echt kindvriendelijk

Na een echt ‘desayuno criollo’ (Creools ontbijt) bestaande uit arepa, vlees, kaas en ei, slaan we wat proviand in en zijn weer gewapend voor de volgende bustocht. Via Valencia en Maracay gaan we naar Choroní en uiteindelijk Puerto Colombia.

Vooraleer bij Maracay de bergen in te rijden stopt de bus bij een kleine supermarkt, zodat iedereen inkopen kan doen. De meeste Venezolanen komen terug met een grote zak vol taartjes en mierzoete frisdranken.

De wegen door het gebergte zijn zeer smal en kronkelig, de hoogste pas ligt op 1830 meter. In dit gebergte bevindt zich het oudste nationale park van Venezuela: Parque Nacional Henri Pittier. De busreis is zeer spectaculair; de Backstreet Boys staan keihard op, terwijl we langs enorme afgronden scheren. Af en toe springt een hulpje van de bus om te kijken waar de chauffeur moet rijden. Er zijn enorm veel tegenliggers, aangezien het zondag is en vele Venezolanen terugkeren van een weekendje zee. In de haarspeldbochten moet de bus geregeld een stukje achteruit om de bochten te kunnen nemen.

Enigszins opgelucht en vermoeid komen we toe in Puerto Colombia. Posada Tom Carel ziet er sprookjesachtig uit; heel mooie kamers met moderne douche, prachtige tuin met exotische bomen en een zeer familiale sfeer. De prijs is minder sprookjesachtig. De zin om onszelf eens lekker te verwennen is heel groot. We dingen wat af en zijn blij eens in een tiptop in orde kamer te kunnen slapen.

Eens voorbij het brugje over de rivier is het nog slechts een paar honderd meter wandelen, de zon is moordend. Playa Grande is een mooi strand, gelegen tussen twee groene heuvels en afgebakend door vele palmbomen.

De meeste strandbezoekers zijn Venezolanen. De temperatuur van het turkoois blauwe water is zeer aangenaam, de grote golven zijn niet echt kindvriendelijk.

Na een dagje luieren horen we tijdens het eten in de verte donderslagen, we rekenen vlug af en begeven ons naar de posada. We zijn nog maar pas binnen of een groot onweer breekt los met veel regen en wind. Dit onweer zal de hele nacht duren.

Tijdens de busrit naar Maracay zien we de volgende dag in de bergen de ravage die door de storm is aangericht. Grote stenen en takken liggen op de weg. Vanuit Maracay reizen we naar het vliegveld van Caracas, waar we na drie weken de Venezolaanse bodem verlaten.

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!