Rondreis langs het Tanameer, waar 14e eeuwse kloosters op groene eilanden liggen, de watervallen van de Blauwe Nijl bij Tis Abbay en koningsstad Gondar, tevens uitvalsbasis voor de Simien Mountains. De Falasja’s wonen niet meer in hun dorpen maar wachten op ‘locatie 18’ op emigratie. In Lalibella zijn kerken in de rotsen uitgehouwen. Volop natuur en wild is er in Awash National Park en rond het Awassameer, Shalameer en Ambiatameer. Begin- en eindpunt is Addis Ababa.
‘s Avonds laat worden we op het vliegveld van Addis Ababa afgehaald door iemand van het WSG-Guesthouse, met het adres ‘tegenover de Amerikaanse ambassade’. Dit is een van de eigenaardigheden van Ethiopië, het ontbreken van straatnamen. Je moet het doen met de naam van de stad, wijk en omschrijving.
Na het ontbijt, volgens mij in de huiskamer van de eigenaar van het guesthouse, gaan we met een minibusje naar Arat Kilo, een plein op 4 kilometer van het centrum (Arat = vier en Kilo = km) en lopen naar het Ethiopisch Nationaal Museum. De sfeer op straat is gemoedelijk, ook al klampt iedereen ons aan en zie je direct de grote armoede.
In het museum zien we de fossiele resten van onze voorouders. Sommige zijn meer dan 5 miljoen jaar oud. Ethiopië zou dan ook de wieg van de mensheid zijn. We zien de resten van de beroemde Lucy, die in Ethiopië Dinquenesh (‘Je bent prachtig’) wordt genoemd.
Er zijn kunstvoorwerpen en een schilderij in de vorm van een stripverhaal, met de geschiedenis van de Kebre Negest, koning Salomon en de koningin van Sheba en hun zoon Menelik de Eerste. Dat was het begin van de Salomon Dynastie die doorloopt tot en met Haile Selassi, van wie beweerd wordt dat hij de 237e generatie na Menelik I was.
Addis ligt hoog, op 2.500 meter, en de zon brandt fel, dus we doen rustig aan. Na het museum gaan we lunchen. Van de korte aanwezigheid van Italianen in Ethiopië zijn vooral gerechten en de afscheidsgroet ‘ciao’ overgebleven.
Maar wij bestellen Ethiopisch eten en dat wordt de eerste injarra (broodachtige pannenkoeken, die tegelijk dienen als bord en bestek) van deze reis. Omdat het tot aan het Ethiopisch kerstfeest (halverwege januari) vastentijd is, kun je overal ‘fasting menu’ bestellen, zonder vlees maar met groenten en linzensaus.
We rusten uit op onze kamer en stipt om vier uur komt Selam, de zus van onze in Nederland wonende Ethiopische vriend Dawit, met haar man Doreche. Zij is erg aardig en spreekt goed Engels. We nodigen haar en de rest van de familie uit om ‘s avonds mee naar een restaurant te gaan.
Om zeven uur worden we opgehaald door Doreche en gaan naar het huis van Dawits moeder. De wegen in Addis zijn slecht en deels onverhard of met grote gaten erin. Er is weinig straatverlichting. Het ziet er allemaal lelijk en vervallen uit. Maar op de ommuurde binnenplaatsen staan soms mooie huizen. Het huis van Dawits moeder is ruim, comfortabel en modern ingericht.
In het traditionele restaurant Asquel is live muziek. We drinken bier en dansen. Als we diep in de nacht terugkomen in ons hotel is er een stroomstoring. We moeten inpakken, want de wekker staat op 4.45 uur. Met veel gegiechel in het donker lukt het en we slapen (heel kort) als een blok.
We nemen een vroege vlucht naar Bahir Dar in het noordwesten van Ethiopië en zitten al om half tien ‘s ochtends met een glas papajasap in de paradijselijke tuin van het Ghionhotel aan de oevers van het Tanameer. De kamers zijn kleine bungalows rondom deze tuin.
Eigenlijk willen we de tuin niet meer uit. We zien er visarenden, gieren, neushoornvogels, duifjes, zangvogeltjes en een soort paradijsvogeltjes met lange witte staarten die krullen in de lucht trekken als ze langs vliegen.
We lopen naar de brug waar de Blauwe Nijl uit het Tanameer, die de bron vormt, stroomt. Het is heet, maar we zetten er stevig de pas in. We willen in het beroemde Nijlhotel iets drinken maar dat blijkt gesloten te zijn. Gelukkig zit in de schaduw van een boom een jongen die twee stoelen voor ons haalt en twee flesjes cola gaat kopen. Erg aardig en gastvrij.
De brug die 100 meter verderop moet liggen zien we niet, dus we vragen iemand de weg. Die neemt ons mee, eigenlijk tegen onze zin, want we weten dat we worden beetgenomen. We lopen twee uur door akkers en velden, langs koffieplantages en moerassen, bezoeken zijn dorpje, dat ook aan de oever van het meer ligt, maar komen niet bij de brug. Omdat het rotsig is, is het een vermoeiende tocht. Maar we zien wel waar qat wordt verbouwd en mango’s en papaja’s.
Terug bij het vertrekpunt zien we de brug ineens wel: twee minuten verderop. Daar kijken we ook even rond. We geven onze gids 20 birr en nemen een tuktuk terug naar het hotel.
Het Tanameer is het grootste meer van Ethiopië, bijna 4.000m2 groot. Op de eilandjes in het meer staan meer dan twintig kloosters. De meeste stammen uit de veertiende eeuw en zijn van binnen prachtig beschilderd.
We delen een motorboot met een stel uit Polen. Het Tanameer is eindeloos groot en pas na drie uur varen komen we aan bij onze eerste stop, Nargasellassie. Ik kan inmiddels tot vier tellen in het Amhaars en dat is net genoeg voor het kopen van kaartjes.
Ik probeer zo veel mogelijk woordjes te leren. Kondjo betekent mooi, een woord dat ik vandaag veel kan gebruiken.
In de kerk op het eilandje zijn prachtige muurschilderingen, o.a. van Mozes na het oversteken van de Rode Zee en van Mirjam die zingt. Er zijn ook afbeeldingen van lokale volksverhalen.
Op het volgende eiland, Azuwa Maryam, laat een monnik ons heel oude boeken en manuscripten zien.
Op Zege, nog een eiland verder, volgt een koffieceremonie. De koffie wordt waar we bijstaan van de struiken geplukt, vervolgens op een ijzeren plaat boven een vuurtje geroosterd en dan tussen twee stenen vermalen, waarna de koffie wordt gezet (waarschijnlijk met water uit het meer).
Het is heerlijk op het water. We zien pelikanen en visarenden over het water scheren. Maar vooral de mysterieuze, geïsoleerde eilanden en kloosters maken diepe indruk. Het verhaal gaat dat op één van deze eilanden de heilige ark met stenen tafelen verborgen is geweest, voordat deze naar Axum, in het noorden van Ethiopië, is gebracht, waar zij volgens de Ethiopiërs nog steeds zijn.
De mensen die langs het meer wonen maken tankwa’s, bootjes van riet. Na vijf dagen is het riet volgezogen met water en is bootje onbruikbaar. Dan laten ze het drogen en gebruiken het riet als brandstof. Hoewel dit erg arbeidsintensief is, is het wel ecologisch verantwoord. Riet groeit snel en kan zoveel gebruikt worden als ze willen.
Na een heerlijk ontbijt in de prachtige hoteltuin lopen we de volgende ochtend naar het busstation (manaria) en nemen de bus naar Tis Abbay. Het busstation is onoverzichtelijk en we laten ons overdonderen door een jongen die kaartjes voor ons haalt en ons natuurlijk bedondert, waardoor we 17 in plaats van 7 birr betalen.
De busreis is een ervaring op zich, maar niet erg comfortabel. Ik geniet altijd van deze tochten. De geuren, de geluiden, het ongemak, elkaar bekijken – dat is voor mij op reis zijn. In Tis Abbay wil iedereen onze gids zijn.
We lopen naar de watervallen van de Blauwe Nijl, tegen een mensenstroom in, want iedereen loopt juist van het platteland richting markt in het stadje. Het is wel vreselijk heet. De watervallen zijn prachtig. Het schijnt dat er vroeger twee keer zo veel water omlaag kwam, maar nu is er een dam om elektriciteit op te wekken.
De volgende ochtend lopen we naar de vismarkt van Bahir Dar. De wandeling is langer dan we dachten. We lopen ruim een uur tegen een mensenstroom in. Blijkbaar is de kerk net uitgegaan. Iedereen heeft mooie witte kleren aan of, in het ergste geval, wittige lompen. We zien ook veel invaliden. Het doet denken aan de schilderijen van Jeroen Bosch.
In de middag lopen we nog een keer door het stadje en eten in een traditioneel restaurant. We stoppen elkaar naar Ethiopisch gebruik hapjes eten in de mond. Na het eten gaan we naar de Balageru Cultural Club, een donkere ruimte met drie kleine rode lampjes, volgepakt met mensen die je amper kunt zien.
Er is opzwepende muziek en er wordt gedanst. De ruimte is kleiner dan onze huiskamer. Achterin is een barretje. Er wordt een plekje voor ons vrij gemaakt en ik word een paar keer gevraagd om te dansen, maar ik durf niet. De muzikanten improviseren met de muziek en de teksten. Herhaaldelijk barst iedereen in lachen uit. Het instrument dat gebruikt wordt heeft maar één snaar en toch komen er veel verschillende tonen uit.
In het pikkedonker lopen we naar huis. Her en der liggen mensen langs de kant van de weg, ze maken zich op om te gaan slapen. Iemand begint heel zachtjes een melodie te neuriën en iedereen begin mee te zingen. Een prachtige slaapmelodie. Ondanks de triestheid en armoede van hun bestaan heeft het iets heel vredigs. Ik zal deze wandeling onder de sterrenhemel nooit vergeten.
Het vertrek uit Bahir Dar is een drama. Eerst is de chauffeur van de huurauto er niet en daarna is er nergens diesel te krijgen. Uiteindelijk vertrekken we pas half 10 in plaats van 8 uur.
Eerst bezoeken we de Hot Springs van Wanraye. Deze warmwaterbronnen blijken 10 kilometer van de weg af te liggen, in een mooi agrarisch landschap. Het dorpje zelf is vervelend: iedereen stormt op ons af zodra we de auto uitstappen en wil geld.
Er zijn twee raamloze schuren met bad (ongeveer 4 x 4 meter), één voor mannen en één voor vrouwen. Het is binnen donker en de baden zitten vol met mensen die in het hete water liggen te weken. Het ziet er vies uit.
Daarna rijden we naar Awramba. Op het eerste gezicht is het een gewoon dorpje met lemen hutjes. We worden ontvangen door een meisje van het welkomstcomité. Ze vraagt hoe we van Awramba hebben gehoord. Ik vertel haar dat ik er over gelezen heb.
Dan zegt ze: ‘Men zegt dat we geen godsdienst hebben. Maar we geloven dat alle mensen gelijk zijn en dat je een ander niets moet aandoen wat je zelf ook niet wilt. We geloven dat er een schepper is, van alles, voor iedereen, die overal aanwezig is.’
We betalen 3 birr per persoon aan iemand van het entreecomité. Vanuit hun gelijkheidsprincipe rekenen ze dezelfde prijs voor toeristen als voor Ethiopiërs. We krijgen een rondleiding. Eerst langs de oude bibliotheek in een rond lemen hutje en daarna langs de nieuwe, ook van hout en leem maar rechthoekig en groter. Ook de boekenkasten zijn van leem gemaakt.
Vervolgens gaan we naar een schooltje. Alle kinderen tot 7 jaar leren in het dorp, daarna gaan ze in de stad naar school. Ze leren over de uitgangspunten van het dorp, zoals niet stelen. Iedereen kan hier lezen en schrijven.
Alle woonhuizen in het dorp hebben hetzelfde ontwerp, om jaloezie en diefstal te voorkomen. Ze hebben een mooie energiezuinige oven ontwikkeld. Er is een bejaardentehuis, waar negen oude mensen wonen, die door de mensen van het bejaardencomité geheel worden verzorgd. Er is ook een kliniek die voor de hele streek werkt.
Omdat het dorp geen eigen grond heeft voor landbouw verdienen ze in Awramba de kost met industrie. Ze hebben een weverij waar zowel mannen als vrouwen werken. We kopen er een paar sjaals en een pakje voor onze kleinzoon Levi.
Het klinkt zo ideaal dat we aan een enge sekte beginnen te denken. Maar aan het einde van ons bezoek ontmoeten we de oprichter en bedenker van dit dorp; een gewone oude man, maar dan met grote idealen. Door onderwijs en hard werken kun je de armoede in Ethiopië overwinnen, lijkt het.
We rijden door naar Gondar waar we eerst hotel Fogera opzoeken. Daarna bezoeken we de ‘Royal Enclosure’, overblijfselen van de koninklijke wijk. Het is opvallend hoeveel internationale invloeden er zijn. Gondar lag duidelijk op een handelsroute.
In het oudste kasteel van de 17e eeuwse Ethiopische keizer Fasilades zien we joodse (davidsterren), Portugese (Moorse bogen) en Indiase invloeden. Daarna gaan we in een minibusje naar het bad van Fasilades, even buiten de stad. Het is een magische plek in een feeërieke omgeving.
Nadat we terug zijn en een beetje uitgerust lopen we naar de Debre Birhan Sellasiekerk. Het plafond is prachtig en heel uniek. Maar voor zo’n beroemde kerk is hij tamelijk vervallen en hard aan onderhoud toe. Het plattegrond van deze kerk komt overeen met dat van de tempel in Jeruzalem, andere kerken in Ethiopië zijn vaak rond.
We worden om 7 uur door Mamoesh opgehaald in een 4×4 en gaan op weg naar de Simien Mountains, een prachtige tocht van ruim drie uur. In het park worden we opgewacht door een scout (met geweer) en een gids.
Onderweg zien we gelada baboons, een soort bavianen met een rode borst. Ze eten gras op de vlaktes en berghellingen. We maken een prachtige wandeling. Het is niet zwaar en het uitzicht is overweldigend, met bergtoppen en diepe ravijnen. Wel ben ik af en toe buiten adem, maar we lopen dan ook op 3.200 meter hoogte.
Ineens zien we een grote groep geladas. We naderen langzaam, zodat ze niet weglopen. Dan gaan wij in het gras zitten en ze komen al grazend steeds dichterbij, totdat wij er middenin zitten.
We horen de geluiden die ze constant maken, alsof ze met elkaar praten. Het is echt geweldig. Daarna gaan we stoffig, moe, maar voldaan terug naar ons hotel in Gondar.
Na het ontbijt gaan we de volgende ochtend naar een internetcafeetje, waar we Boked oppikken als gids voor de dag. Zo verdient hij ook wat.
Eerst brengt hij ons naar Wolleka, een bekend Falasjadorp. Het is toeristisch en weinig joods.
Alle Joden uit dit dorp zijn in 1985 naar Israël gegaan. Vroeger maakten ze aardewerk en deze techniek is door hun oude buren overgenomen. Het is op z’n minst vreemd dat deze mensen geld verdienen aan hun vroegere buren, die zij waarschijnlijk hebben weggepest.
Ik snap het niet, want ik las kort geleden over een synagogedienst met wel duizend Falasja-Mura. Na veel doorvragen weet Boked wat we bedoelen. Hij vertelt ons dat in ‘locatie 18’ mensen wachten op een visum voor Israël. Maar het is ver weg. Uiteindelijk gaan we met z’n allen in een tuk-tuk op weg naar locatie 18. Een uur in een tuk-tuk zitten die over onverharde wegen scheurt, is geen lolletje.
We arriveren aan de andere kant van Gondar op een vreemde plek waar wel 6.000 Falasja-Mura’s wachten op een visum voor Israël. Ze zijn onder druk bekeerd tot het christendom, maar bleven in het geheim trouw aan hun joodse afkomst.
De synagoge van locatie 18 is een grote schuur met houten balken om op te zitten. Hij is duidelijk in gebruik, alleen is er nu niemand. We vragen waar de school is, omdat we pennen en stickers bij ons hebben voor de kinderen. We komen op het goede moment bij de school aan. Er lopen honderden kinderen over de weg.
De jongetjes met een klein gehaakt keppeltje op, met een touwtje onder hun kin vastgebonden zodat ze dit kostbare bezit niet verliezen, en sommige meisjes met een Davidsterretje om hun nek.
De school wordt bewaakt door vier gewapende mannen en we mogen niet naar binnen of foto’s maken. Jammer, maar niet anders dan in Amsterdam. De kinderen roepen vrolijk sjalom (‘dag’) en ma sjlomech (‘hoe gaat het me je’) naar me.
Een Israëlische vrijwilligster komt naar buiten en vertelt dat dit ‘kamp’ politiek gevoelig ligt. Zonder schriftelijke toestemming mag niemand naar binnen.
Na deze onderneming gaan we lunchen met Boked. Het eten dat over is, geven we buiten aan een bedelaar. Vervolgens neemt Boked ons mee naar de markt, maar het is daar zo arm dat we ons ongemakkelijk voelen. Ik koop wierook en dan willen we naar ons hotel. We spreken met Boked en een jongen van het hotel af om ‘s avonds uit te gaan.
We gaan met z’n vieren naar een klein ‘traditioneel’ barretje. Er treedt een zangeres met instrumentalist op en ze improviseren alles. De jongens vertalen af en toe de teksten van de liedjes voor ons. Voor Yaron (mijn echtgenoot is Israëlisch) zingt ze iets over Jeruzalem. Wij geven de zangeres geld en dan zingt ze zoiets als: ‘Vrouw uit Holland, je bent zo mooi, je bent zeker miss Holland en je bent zo aardig.’
Vandaag vliegen we naar Lalibella, waar we logeren in het mooie Turkul Village hotel. Lalibella is een klein en vies dorp, met vlooien en vliegen, maar wereldberoemd door zijn in de rotsen uitgehouwen kerken. Er zijn nergens borden, dus we moeten zelf zoeken met behulp van de kaartjes in de Lonely Planet.
In de eerste kerk nemen we een gids die ook kerkfunctionaris is. Ondanks de hoogte van 2.600 meter is het erg heet, we gaan vandaag dan ook niet verder.
Na het ontbijt lopen we de volgende ochtend naar het kantoor van Ethiopian Airlines, maar ze kunnen ons niet helpen omdat er geen elektriciteit is. We gaan morgen dus maar op goed geluk naar de luchthaven.
Op naar de gezellige markt. Iemand maakt sandalen van autobanden. Verder wordt er mineraalzout verkocht en natuurlijk groenten, fruit, dieren, lappen stof. Op het heetst van de dag houden we siësta en in de namiddag gaan we de rotskerken weer bezoeken.
De kerken zijn met elkaar verbonden door lange tunnels. Die zijn pikdonker en worden vergeleken met de hel. Wij volgen een groep pelgrims het donker in. De tunnel is veel langer dan ik had verwacht. Ik ben dan ook blij als ik de voorste vrouw hoor ‘loe-loe-loe-en’. Blijkbaar ziet zij daglicht. Het is een bevrijdend gevoel om weer in de zon te staan.
Dat volgende dag zijn we al om 9 uur op het vliegveld, maar de vlucht van 12 uur is vol. Gelukkig kunnen we om 16 uur mee. We landen om half zes in Addis Ababa.
‘s Ochtends stipt om 9 uur worden we opgehaald door Amara in ‘onze’ Toyota Landcruiser. Chauffeur Amara heeft ervaring in het gebied waar wij heen willen. Als we buiten Addis zijn wordt het landschap mooier, met grote acacia’s in weidse savannes en hier en daar een klein dorpje.
We stoppen in Nazeret/Adama. De plaatsen hebben hier twee namen: een Amhaarse en een Oromo naam. De stop is goed gepland, want we hebben een lekke band. De krik blijkt niet goed te zijn, maar uiteindelijk lukt het Yaron om de auto omhoog te krikken en de band eraf te halen. Daarna gaan Yaron en ik koffiedrinken terwijl Amara op zoek gaat naar een andere binnenband.
Als we de rit vervolgen zien we overal grillige lavablokken. En als we langs het grote Basakameer komen zien we maraboes. De maraboe is een lelijke grote vogel en daardoor weer fascinerend om naar te kijken.
We bezoeken het Awash National Park, begeleid door een gewapende scout. We zitten op de voorbank om alles goed te kunnen zien: een waterval, aapjes, krokodillen, waterbokken en een wrattenzwijn.
Daarna rijden we verder naar Awash, waar we overnachten.
Na een bezoek aan Asebe Tefari rijden we terug naar Nazeret/Adama en de volgende morgen vertrekken we richting Awassa.
We stoppen bij een meer met een vismarktje waar het wemelt van de maraboes. Ze eten visafval. Wat een brutale vogels.
In Awassa nemen we onze intrek in een bungalow van het Ethiopian Zegde Village Hotel aan de oever van het Awassameer. In de tuin zijn veel vogels en twee soorten apen. Tijdens een boottochtje zien we nijlpaarden, genieten van de mooie natuur en rusten uit.
Amara haalt ons de volgende dag op voor een dagtocht. We rijden naar Wondo Genet. Daar wandelen we met een gids naar een waterval. Het is een pittige klim van ruim twee uur. Het laatste stukje gaat Yaron alleen verder met de gids.
Een vrouw met twee kindjes komt bij me zitten. Hun kleren zijn vodden, meer gaten dan stof. Ik geef de vrouw mijn sjaal en kettinkje en voor de kinderen heb ik ook wat. Als m’n rugtas leeg is, geef ik nog wat birr. Maar ze blijft bedelen.
Ineens haalt ze haar borst uit haar kleren en spuit melk, om te laten zien dan dat ze thuis een baby heeft. Het is een krachtig gebaar, maar ik kan niet meer geven.
Op de terugweg stoppen we in Sashemene Jamaica, een rasta-commune. Ik ben benieuwd naar hun geloof. Ze houden sjabbat, dus alles is uitgestorven. Iemand doet de poort voor ons open en we lopen het terrein op. We zien drie kleurrijk geklede rasta’s, heel erg stoned en onvriendelijk.
‘Sjabbat!’ sist eentje met moeite. Ondertussen heb ik gelezen dat vrouwen hier een rok moeten dragen en hun haar bedekken. Nou doei, ik zoek op internet wel op wat ik wil weten.
Om 8 uur haalt Amara ons op. Onderweg naar Addis Ababa willen we het Abiata-Shala National Park bezoeken, om gazelles, apen, mooie meren en warmwaterbronnen te bekijken.
Om 10 uur zien we een bord dat de entree van het park aangeeft. Tot onze verbazing is er geen kassa. Als we doorrijden blijkt al snel waarom. Op de onverharde weg richting Shalameer zien we overal kuddes vee grazen. Veel bomen zijn omgehakt en er zijn nog steeds mensen aan het hakken. Er wordt ook zand afgegraven. Behalve de kuddes vee is er geen dier te zien. Dit is duidelijk geen park meer. Het is totaal verwoest.
Als we stoppen voor een foto worden we belaagd door kinderen. In dit gebied zijn geen voorzieningen en scholen. Mensen zijn hier uit nood naar toe gekomen, op zoek naar weidegronden en water voor hun kuddes en nu verwoesten ze hier het laatste stukje natuur. De gazelles zijn al lang opgegeten (ik vraag me af wat er met de apen is gebeurd). Natuurlijk kun je deze mensen niets kwalijk nemen, het heeft te maken met falend regeringsbeleid. Het maakt ons wel triest.
Na een lange rit komen we aan bij het prachtige Shalameer. Dit kratermeer is niet zo groot, maar omdat het bijna 300 meter diep is, bevat het wel het meeste water van alle meren in Ethiopië. Aan de oever zijn warmwaterbronnen. Je ziet overal stoom en hier en daar borrelt de modder van de hitte. Er zijn mensen aan het baden.
We rijden door naar het Ambiatameer waar duizenden roze flamingo’s langs de kant van het water staan. Dit hebben we nog niet eerder gezien.
Hierna verlaten we dit naargeestige voormalige park en rijden naar Addis. Onderweg kopen we een grote zak papaja’s en aardbeien voor Selam en Doreche. Met Selam hebben we afgesproken op een rotonde en vanaf daar rijdt ze ons voor naar haar huis. De weg is vreselijk en we zijn blij als we stoppen voor een muur met een poort. We nemen afscheid van chauffeur Amara.
Selam en Doreche wonen in een leuk huis met twee verdiepingen. Het is modern ingericht en ze hebben een logeerkamer. Er is een plaatsje voor het huis, waar de twee auto’s staan. En er is een plaatsje achter het huis. Daar is de keuken en daar wonen de twee dienstmeisjes die er dag en nacht zijn.
Het ene meisje is 28 jaar, maar het andere schatten we niet ouder dan 7 of 8 jaar. Het is dus kinderarbeid. De meisjes werken van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat voor een maandloon van respectievelijk 25 en 5 dollar. Wel met kost en inwoning. En dat is de andere kant: Ook al gedragen ze zich onderdanig, ze zien er goed gekleed en weldoorvoed uit. We zien ook dat ze goed worden behandeld.
Bij het ontbijt krijgen we een traditioneel gerecht: boeloe, van pittig gekruid deeg. Yaron en ik krijgen samen één kom boeloe en Selam en Doreche delen ook één kom. Het is zeker niet vies, maar we vinden het toch moeilijk om een hele kom leeg te eten.
We gaan met Selam naar het Addis Ababa-museum. Het museum stelt niets voor en de collectie is op z’n zachtst gezegd armetierig; een paar leuke foto’s en wat spulletjes van wisselende kwaliteit.
We lunchen in de Asni Gallery, een leuke galerie met betaalbare kunst van Ethiopische kunstenaars en met een heerlijk restaurant. We kopen een grappig schilderijtje van taxi’s en ezels. Voor ons zijn al die door elkaar krioelende vormen van vervoer typerend voor Addis dus is het een mooi aandenken.
Als we weer thuis zijn gaat Selam iets halen bij haar moeder. Als ze terugkomt vraagt ze Yaron of hij kan helpen de spullen uit de auto te halen. Tot mijn verbazing zie ik hem even later met een blatende ram, die hij ondersteboven aan zijn samengebonden poten draagt, door het huis lopen. Er volgen twee kippen. Alles gaat op het binnenplaatsje.
Vanavond begint het Ethiopische kerstfeest, dan is het vasten voorbij en mag er weer vlees gegeten worden. Een uur later wordt er aangebeld door een man met een groot scherp mes en een bijl. Hij is ruim twee uur bezig en dan is er vers vlees voor het kerstfeest.
Wij eten nog een laatste keer injarra, geven de dienstmeisjes een beetje geld (we hadden meer willen geven maar als je een maandsalaris aan fooi geeft, zet je alle verhoudingen op z’n kop) en dan worden we naar het vliegveld gebracht.