Een fietstocht door de bergachtige natuurparken van Nieuw-Zeeland, waar Maori’s Cook voor een buitenaards wezen aanzagen. Ook nu nog is de bevolking gastvrij. Aan de andere kant van de Stille Zuidzee wordt op Hawaď een vulkaan beklommen. Hier ontmoette Cook tot zijn verwondering ook Polynesiërs.
Captain Cook, geboren in 1727, werd tijdens de zevenjarige oorlog een bekwaam zeeman. Hij hielp de Canadese St. Lawrence rivier in kaart te brengen, evenals delen van New Foundland en de kustlijn van Nova Scotia. Om Venus te bestuderen, Cook was ook amateur-astroloog, trekt hij naar de Zuidzee. Op 27 januari 1769 rondt hij voor de eerste keer Kaap Hoorn, vaart de Stille Oceaan op en laat op 6 oktober dat jaar het oog vallen op Young Nick’s Head. De Maori’s daar denken te maken te hebben met een inval van buitenaardse wezens.
Eind februari vliegen wij over Nick’s Head. We zijn via Auckland op weg naar Christchurch en hebben vijf weken om met Twan (5) en Gwen (3) van Christchurch terug naar Auckland te fietsen.
De volgende dag fietsen door Christchurch langs de Avon. De gebouwen hier zijn Engelser dan Engels, onwennig fietsen we aan de linkerkant van de weg. Het is onwerkelijk om in februari alles te zien bloeien.
We verlaten de stad met de ‘TranzAlpine’, een dure treinrit met Tranz Scenic die het geld echter meer dan waard is. De trein klimt door het overweldigende landschap van de Nieuw-Zeelandse Alpen, wat prachtige uitzichten oplevert.
Het plan voor vandaag was simpel: met de trein naar Arthur’s Pass – het hoogste station van Nieuw-Zeeland – en vervolgens in drie uurtjes 60 kilometer afdalen naar een camping in Moana aan Lake Brunner. De werkelijkheid is iets gecompliceerder, want de weg ligt nog 270 meter hoger dan het station. En dit zijn niet de Zwitserse Alpen, de weg gaat steil omhoog. We ploeteren langs de Devil’s Punchbowl, een mooie waterval. Ik kan met Gwen voorop nog net op de fiets blijven.
Het is hier groener dan groen, grote boomvarens torenen boven de gewone varens uit. Alle bomen zijn begroeid met mossen en epifyten, waaronder prachtig bloeiende bromelia’s. In plaats van drie uur ‘s middags, zoals gepland, komt het meer pas half acht ‘s avonds in zicht, vlak voor het donker. Het is een prachtige zomeravond en de zon sprankelt zijn laatste stralen over het met varens omzoomde meer. Maar oh, wat zijn we moe
De grijze rivier voert ons verder richting kust. We willen naar Punakaiki, de pannenkoekrotsen. Een scheur in de band van Antoinette leidt tot een leuke ontmoeting in Greymouth. Twee jongetjes van vier spetteren in de vijver van een park en pesten een meisje van twee. Kindertaal is universeel en de ouders kunnen zich gelukkig met Engels redden.
De Zwitserse familie is hier ook op de fiets, dat zie je niet veel. Met een nieuwe band fietsen we even later verder langs de ruige westkust van het Zuideiland. De zon verbrandt onze neuzen en de weg is niet vlak, zoals ‘Bike NZ’ had aangekondigd, maar gaat steeds driehonderd meter omhoog en weer omlaag. Erg vermoeiend. Links de Stille Oceaan met grillige rotsen en wuivend palmgras, rechts het regenwoud tegen de uitlopers van de bergen. Regenwoud zonder regen, dat grenst aan het ideale.
Op 13 december 1642 zien de bemanningen van de Zeehaen en de Heemskerck het ‘hoog opgetilde land’. Kapitein Abel Tasman denkt met de westkust van Zuid-Amerika te maken te hebben, maar zo’n 800 jaar eerder hadden de Maori’s in hun kleine kano´s al ontdekt dat het een eiland betreft. De kennismaking met de Maori’s verloopt desastreus, met verlies van levens aan beide zijden, als een ‘warcanoe’ de sloep ramt die tussen de beide Oost-Indiëvaarders vaart.
En nu fietsen wij langs de door Tasman zelf ‘moordenaarsbaai’ genoemde kust van het Abel Tasman Nationaal Park. Het is één van de vele fraaie nationale parken van Te Waipounami, oftewel het Zuideiland van Nieuw-Zeeland.
We fietsen door de fruitschuur van Nieuw-Zeeland, vele fruitvrachtwagens denderen langs. Het heeft natuurlijk ook zijn voordelen, zoals een heerlijke zoete peer en een gala-appeltje op zijn tijd, maar we waren het meer rust gewend. We ondervinden geen last van trucks die vlak langskomen, zoals menig andere fietser klaagde. Omdat de éénwieler van Twan opvallend is gaan ze met een ruime boog om ons heen.
Op het Mapua-schiereiland vinden we een mooie bosrijke camping. Die heeft alles wat een familie nodig heeft, als je het nudisme tenminste op de koop toe neemt. De volgende dag schijnt de zon volop. Naast een grote speeltuin is hier ook een zeeroversbos, waar iemand met touwen en netten zijn jongensdroom werkelijkheid heeft gemaakt.
Op het terras van het Boatshed Café eten we vissoep met heerlijke salade en knoflookbrood. Dat het eten in Nieuw-Zeeland niet goed zou zijn, zoals de reisboeken in koor vermelden, wordt steeds weer gelogenstraft. We hebben uitzicht op konijnen-eiland, de kinderen spelen op het strand en ‘Portishead’, een Engelse popgroep, klinkt hier niet sloom maar op zijn plaats.
In het vroege ochtend stap ik op de fiets voor een sportief uitstapje naar het Abel Tasman Nationaal Park. Liever had ik er met de hele familie een paar dagen vertoefd maar dat stuit op praktische problemen. Het is heerlijk om de eerste 28 kilometer, zonder bagage, binnen het uur te kunnen fietsen. Voor negen uur ´s ochtends sta ik al in het Park Café, waar ik een kopje koffie nuttig en een ticket bemachtig voor de boot naar Torrent Bay.
Een uur later sta ik met opgestroopte pijpen op het maagdelijke strand van de Golden Bay. Hoewel het laagtij is en je over het strand terug kunt neem ik de ‘long way home’, omhoog door het tropische regenwoud. Welke kant zou je kiezen als iemand zegt: ‘links is het exotische bos en rechts het inheemse bos’?
De keuze voor het exotische bos brengt je in Nieuw-Zeeland bij naaldbomen die uit andere delen van de wereld zijn geïmporteerd. Gelukkig bevind ik me nu in het inheemse bos vol groene varens en palmbomen. Omhoog klimmend wordt de vegetatie droger, het paadje smaller en de uitzichten talrijker. Vervolgens duik ik weer naar beneden, via lichtgroen naar donkergroen tot ik beneden bij de rivier nog slechts een aantal gradaties zwart tegenkom. Af en toe dringt de schittering van het strand door de varens. Ik heb nog voldoende tijd over om op Appletree Beach een half uurtje weg te doezelen.
Een totempaal vertelt het verhaal van de vulkanen Tongariro en Taranaki, die een gevecht aangingen om de hand van de schone Puhangi. Zwarte wolken, vuurspuwende vulkanen en aardbevingen laten een kloof achter. Als de oorlog voorbij is vult Tongariro deze met water, om de pijn te verzachten. Zo ontstond de Wanganui-rivier, die drie dagen onze compagnon zal zijn.
Wanganui is een leuke stad op het Noordeiland, dat duidelijk meer in cultuur is gebracht dan het Zuideiland. We zien onderweg veel boerderijen, vaak met herten in plaats van koeien. ‘Dat is geen weg voor fietsen’, zingen de dames van de VVV in koor als ik naar de ‘river road’ vraag. Ons fietsboek rept niet over immens zware heuvels, wel over slecht begaanbare gravelwegen. De Insight Guide, niet bestemd voor fietsers, heeft het over een van de mooiste wegen van Nieuw-Zeeland. Dat laatste wordt beaamd door de dames: ‘Het is er prachtig stil en mooi’.
Bij de totempaal hakken we de knoop door en slaan goed bevoorraad linksaf. De smalle weg maakt zijn faam snel waar: weinig haarspeld-bochten, gewoon recht omhoog. Gelukkig is de fietsconditie behoorlijk gestegen de afgelopen 700 kilometer en komen we zonder al teveel problemen boven. De bergen zijn hier kaalgeschoren, stoppelig of bebaard met naaldbomen. De Wanganui-rivier is de scheerspiegel en de enorme varens zijn de kwasten. De geest van Puhangi waart hier nog rond op deze rustige zomeravond. Het laatste zonlicht schijnt onder de boomvarens, waardoor de anders donkere bladen lichtgroen oplichten.
De paarden die in de berm grazen zijn niet de enige beesten rond dit langs Maori-gehuchten slingerende weggetje. Schapen zijn er natuurlijk overal, maar varkens midden op de brug hebben we nog niet eerder meegemaakt. Knorrend maken ze ruimte. De stieren iets verderop benaderen we omzichtiger. De geiten klimmen over hun gebruikelijke paadjes. Vlinderstruiken, bramen en fraaie vergezichten. Blokjes gras met klimkoeien, een lam dat om haar moeder roept. Palmvarens in de rivier. Je zou er haast poëtisch van worden, maar we zijn naarstig op zoek zijn naar een kampeerplekje. Gelukkig vinden we dat bij Otomaire.
De volgende dag krijgen we 35 kilometer zwaar gravel voor de wielen. Twan en Gwen vinden het eerst prachtig maar na een uurtje hobbelen zijn ook zij het zat. Na 17,5 kilometer is de weg terug echter net zo zwaar als de weg voor ons.
Het dorpje Jerusalem doet veel vermoeden maar zelfs een opkikkertje, in welke vorm dan ook, is er niet te krijgen. In Pipiriki strijken we neer bij de schuilhut tegenover het museum en bakken pannenkoeken. Twee Zwitserse fietsers komen van de andere kant en kunnen dus waardevolle informatie verstrekken.
James Cook ging in 1769 bij Coromandel voor anker om Mercurius te bestuderen. Als eerste plantte hij de Britse vlag op dit schiereiland met een bergrug, spierwitte stranden en grillige rotsen. Voor ons is Coromandel een rustige route om bij Auckland te komen zonder over de grote verkeersaders te hoeven fietsen.
Het betekent wel dat we de bergrug over moeten. Een Nieuw-Zeelander stopt en vraagt hoe oud de kinderen zijn. ‘You’re admirable’, zegt hij en stapt weer in de auto om zijn weg te vervolgen. Het is karakteristiek voor de gastvrijheid van de kiwi’s die we de laatste week van deze trip ontmoeten.
Waiotapu is een natuurwonder dat mooier blijkt dan verwacht; het vulkanische gebied met de ‘champagne-poel’ is niet zo groot maar het is qua kleuren en natuurschoon mooier dan Whakarewara in Roturoa. Het is bovendien veel minder drukbezocht.
Vlak naast het veld in de Waikite-vallei waar we onze tent opzetten ligt een warm-waterbron, een weldaad voor vermoeide fietsspieren. Een avond ongestoord badderen zit er niet in, dankzij een schoolklas uit Manganui. Het wordt gezelligheid in plaats van rust.
Roturoa is op het eerste gezicht niets bijzonders, maar dat verandert als we bij de familie Chisholm arriveren. De Zwitserse fietsfamilie die tegelijk met ons een uitnodiging kreeg is hier ook neergestreken en we moeten oppassen dat we uit gastvrijheid niet in het ouderlijk bed komen te liggen. Met moeite krijgen we het voor elkaar om onze tent op de warme (!) tuingrond te plaatsen. Het wordt een gezellig weekend met lekker eten en lekker kletsen. Vooral de ‘scones’ zijn overheerlijk.
De weg tussen Roturoa en Tauranga is druk, daarom fietsen we deze op zondag. Voor de wind en bergaf valt het fietsen mee. We rijden door ‘kiwicountry’ en bezoeken de Longridge Farm om te bekijken hoe de kiwi’s groeien.
Op het terras ontmoeten we Ron en Maureen Weeks, die ons uitnodigen om in Mt. Manganui bij hen te komen slapen. Ze wonen pal aan het strand en ook hier krijgen we een hartelijk welkom. Het vertrouwen is nog groot in Nieuw-Zeeland, want als Maureen de volgende ochtend naar het werk gaat laat ze ons met de sleutel achter.
Op Hot Water Beach op het schiereiland Coromandel kun je tegelijkertijd zonnebaden en een bad nemen. Je graaft als het eb is een kuil en met vloed stroomt die vol met heet thermaal water, dat scherm je vervolgens af tegen het oceaanwater en je bad is gereed. Niet alleen de kinderen genieten van dit fenomeen.
We fietsen langs Cook’s Beach en steken het schiereiland over via een weg die Ron en Maureen ons afraadden. We voelen ons sterk genoeg om dit bergruggetje over te steken. Het is maar veertig kilometer en daarna wacht de ferry naar Auckland. Tot drie kilometer voor de top valt de weg reuze mee maar dan beginnen grote gravelstenen het fietsen te belemmeren. De rivier die de weg volgt is paradijselijk maar bij het wisselen van de naamloze rivier naar de Waiau-rivier wordt het ernstig. Antoinette slingert van links naar rechts over de weg. Gevaarlijk is het niet, want de paar auto’s die we tegenkomen rijden langzaam en stoppen vaak om te vragen of we hulp nodig hebben.
Met een snelle hoovercraft worden we naar hartje Auckland gebracht, waar we vlakbij ‘the ferry building’ weer op de fiets stappen. Het is al laat en we vragen steeds aan Twan: ‘Val je niet in slaap?’ Een verveeld ‘Nee-eee’ is iedere keer het antwoord. Er is ook veel te zien in de grootste stad van Nieuw-Zeeland, waar het vliegtuig op ons wacht.
Januari 1778 kregen Cook en zijn mannen als eerste Europeanen Hawaï te zien. Cook noemde ze de Sandwich-eilanden en was, net als wij nu, verbaasd dat de Polynesiërs zich over zulke grote afstanden konden verspreiden. De Hawaïanen zagen James als de teruggekomen Lono, hun god van de donder, en noemden zijn twee schepen drijvende eilanden. Ze gaven hem het grootst welkom dat een sterveling kon krijgen tijdens het makahiki-feest, het eerbetoon aan de god Lono. Tien maanden na ons bezoek aan Nieuw-Zeeland treden we op Hawaï opnieuw in de voetsporen van Captain Cook.
‘Het is het huis van de maan’ zegt Twan (5 jaar oud) als we eind december de steile weg omhoog kiezen, terwijl een gouden maan boven de vulkaan staat. ‘We kunnen ‘m straks pakken’, roept hij steeds enthousiaster. Je zou niet zeggen dat we net twee dagen reizen achter de rug hebben om het prachtige eiland Maui te bereiken.
We vinden een mooi kampeerplekje in de Hosmer Grove, het experimentele bos dat Hosmer hier in de jaren vijftig plantte. Van de 85 bomen zijn er maar 20 aangeslagen. Maar die zijn dan ook goed aangeslagen, getuige de fraaie eucalyptussen die hun bladeren heerlijk geurend rond de camping strooien.
Kleine groengele vogeltjes (‘honeycreepers’ volgens Antoinette) vliegen brutaal rond de picknicktafel, een knalrode specht met kuif bekijkt het van een afstandje. Hosmer Grove ligt op 2270 meter en als we daar de wet van Van Rijn op toepassen is het hier ongeveer 22 graden kouder dan beneden, zodat we van de 27 graden nog maar 5 overhebben. Dat zijn we gewend in Nederland, maar wel bij de kachel en niet buiten aan de picknicktafel. Al snel belanden we allemaal in de slaapzak. Het is de eerste en de laatste keer dat we die deze vakantie nodig hebben.
Met de jetlag nog stevig in het hoofd worden we drie uur ‘s nachts wakker en maken ons op voor een spectaculaire zonsopkomst in de Haleakala-krater. Daarvoor moeten we nog wel een kleine duizend meter omhoog. Het is druk op de berg. Handen met 3cm lange nagels die nog nooit een fietsstuur hebben beroerd omklemmen er nu een om 3000 meter omlaag te koukleumen. Als doorgewinterde vakantiefietsers zien we het meewarig aan. Maar ja, wij zijn hier ook met de auto Vervelender is dat veel van die gasten mopperend naar de zonsopgang staan te kijken; sommigen over de kou, anderen over de honger of het vroege opstaan. Rare jongens die Amerikanen!
Wij zoeken het wat hogerop en beklimmen de witte heuvel om met volle teugen van het kleurenspel te genieten. Eerst is de krater zwart-grijs, slechts verlicht door de volle maan.
Allerlei kleine kraters steken gitzwart af tegen de donkergrijze achtergrond, die rond de klok van zes langzaam paars begint te kleuren. Daarna steken oranje en rood de kop op om paars naar boven te verdrijven en in donkerblauw om te toveren. Grijze slierten completeren het lichtspel dat steeds intensiever wordt. Na een uur steekt de zon zijn kop boven de krater; eerst rood, dan oranje en tenslotte vertrouwd geel. Net als de zond hard-geel is schuift een dik wolkendek de krater binnen om de ochtend te completeren met een aantal volledige regenbogen bovenop de vulkaan.
Helaas blijft het bij een regenboog meestal niet droog, zodat een wandeling bovenop met de kinderen in het water valt. De ‘silversword’, een van de beroemdste planten in dit gebied, steekt grijs af tegen de grijze wolken, geen fraai plaatje derhalve in het fotoboek.
Het permit voor Waianapanapa State Park kost niets maar blijkt toch zeer waardevol. Het geeft ons namelijk een uniek plekje gras boven de Stille Oceaan, met uitzicht op de zwarte lavarotsen en het al even zwarte strand.
Een wandelpad kronkelt zich langs zwarte rotsen waarop de oceaan wild haar golven stuk slaat. Door ‘blow holes’ spuit het water vervolgens als een soort geiser weer omhoog. Het pad kronkelt zich tussen oceaan en regenwoud door naar Hana, maar dat redden we het niet met Twan en Gwen. Op de vijf kilometer die we wel halen kijken we onze ogen uit naar de grote ‘cabbage trees’ (met vruchten als ananassen zo groot) en de grote vetplanten en cactussen die tussen de alom aanwezige palmen en varens staan.
John, een natuurfotograaf, zet zijn waterdichte camera pal voor zo’n gat in de rotsen om het meest spectaculaire plaatje te maken. Ik moet het met een plaatje op afstand doen. John en Cathy komen veel vaker naar hier overvliegen vanuit Californië en noemen dat al een wereldreis.
Samen met een gezellige familie uit Hawaï roosteren we marshmallows op het kampvuur en praten over verre landen en lokale garnalen.
Cathy raadt ons Hamoa Beach aan, omdat de golfslag daar niet zo gevaarlijk is voor de kinderen en er een lekker zandstrand is. Een zalig advies, zo blijkt ‘s middags als we op het privé bounty-strand van Hana Hotel liggen, want dat is Hamoa eigenlijk. Het enige verschil met de hotelgasten is dat zij op een stoel liggen en wij op onze matjes. Om daar nu driehonderd dollar voor te betalen lijkt ons wat overdreven.
Onder de vulkaan, aan de wonderschone Pilakea-rivier, liggen de zeven heilige poelen van Oheo (ook wel Kipahulu genoemd). ‘Het zijn er veel meer dan zeven’, weet Twan met zijn kleuterschool-wijsheid te vertellen. In de onderste zeven poelen baden dagelijks honderden toeristen maar de bovenste twintig zijn een veel mooiere attractie. Niet alleen het doel, de Wailuku-waterval, maar ook de weg erheen is zeer fraai. Het begint met een wei vol bloemen, geurend naar zoete honing en vol vlinders en hommels. Dan lopen we over boomstronken en onder bomen die olijfachtige vruchten dragen. Ook staat er een prachtige Banjan-boom waar je onderdoor kunt slingeren.
De eerste waterval, Matuhu, dient zich aan, nog niet zo indrukwekkend maar wel een leuk doorkijkje. Iets hoger vindt Twan een vleermuizengrot, een poel met een dreigende zwarte rotswand. Door een hekje komen we in een alpenwei waar Milka-koeien grazen. Het pad eindigt op een brug met naar twee kanten een prachtig uitzicht op de cascades. De volgende verrassing is een heus bamboe-bos, dat soms wel 10 cm per dag groeit. De kinderen slepen met grote bamboestokken over de vlonders van het pad. Boven ons slaan de stokken tegen elkaar om het wat spookachtiger te maken.
Opeens staan we oog en oog met het doel van deze wandeling: een rotswand vol water, glinsterend in het zonlicht. Het water stroomt langs mossen en spleten 60 meter omlaag voordat het in een klein poeltje valt. Twan en Gwen hebben de tocht helemaal zelfstandig volbracht, dat belooft dus nog vele mooie wandelingen in de toekomst.
James Cook ontdekte bij zijn terugkomst, nadat hij averij had opgelopen, dat het makahiki-festival was afgelopen. Het gebied was vrijwel verlaten. Hawaïanen die zagen dat de mast van het schip in puin lag vonden het vreemd dat een god zijn bezit zo slecht kon verdedigen en werden steeds brutaler. Toen ze een kleine boot stalen vond Cook de maat vol en ging aan wal om een gijzelaar te nemen. Tweehonderd Hawaiianen vielen Cook’s groep aan en James King vond zijn kapitein een dag later ‘cut to pieces’ en overal verbrand. Zo kwam februari 1778 een eind aan het roemrijke leven van James Cook, hij werd vijftig jaar oud.