×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Noord-Tanzania

Nationale Parken Serengeti en Ngorongoro

Reisverslag: Chris van Es
Foto's: Chris van Es

De beroemde parken Ngorongoro en Serengeti lokken met hun dierenrijkdom niet langer jagers op groot wild, maar toeristen bewapend met fotocamera en video. Het besef dat het landschap met zijn overweldigende schoonheid al duizenden jaren bestaat, is nergens sterker. Maar er is meer dan alleen de grote wildparken.

Om elf uur ‘s avonds landen we op Kilimanjaro Airport, het kleinste en eenvoudigste vliegveld dat ik ooit heb gezien. Op de lichten van de landingsbaan, de lage, houten loods die de douanepost bevat en de triljoenen sterren na is het aardedonker.

We logeren in Moshi, een stadje aan de voet van de Kilimanjaro. ‘s Ochtends wacht ons een teleurstelling; op het programma stond een wandeling op de ‘Kili’, maar wegens zware mist is dat niet mogelijk. Vanuit ons hotelletje, dat een prima uitzicht op deze berg zou moeten bieden, kunnen we hem niet eens zien. Dan maar Moshi verkennen.

Onwennig wandelen we naar het hart van het dorp. Wat voelen we ons wit. Even wennen is ook dat het verkeer hier links rijdt; een van de zaken waaraan je nog steeds merkt dat het vroeger een Engelse kolonie was.

In het hart van het dorp vinden we het busstation en de markt, die ook op deze zondagochtend volop in bedrijf zijn. Matatu’s, het lokale vervoer, rijden af en aan. Variërend van behoorlijk nieuwe bussen voorzien van airco, video en – zoals soms duidelijk hoorbaar is – stereo, tot gammele westerse afdankertjes, opgesierd met teksten als ‘May God be with us’. Gezien de staat ervan en de lokale rijstijl geen overbodige wens. Zodra een bus arriveert snellen de verkopers van snoepgoed, sigaretten en etenswaar toe en tillen hun koopwaar hoog boven hun hoofd om de passagiers tot aankoop te verleiden. Ook wij worden bij vlagen omringd door horden jeugdige kooplieden.

Op de markt is het rustiger; een lust voor oog en neus is de overdekte markt, waar in manden vele kruiden, rijst, maïs en meel hoog liggen opgetast. Met de vleesmarkt zijn we in dat opzicht beslist minder blij.

‘s Middags breekt de zon door en wandelen we richting Kili, die nu althans haar voet onthult. Wat opvalt is dat de mensen hier een stuk vriendelijker zijn dan in het dorp zelf. Iedereen die je tegenkomt groet: ‘Jambo’. Iedereen is op zijn paasbest gekleed. Hoewel Tanzania grotendeels islamitisch is, wonen er ook veel christenen, die zondag ‘s middags ter kerke gaan. Hoe zij – ook de kinderen – hun witte, roze jurken en blouses zo schoon houden langs dit met rode modder en stof bezaaide karrenspoor is ons een raadsel.

‘s Avonds vangen we een glimp op van de top van de Kilimanjaro; het wolkendek, dat zich na de middag opnieuw heeft samengepakt, breekt en het maanlicht strijkt feeëriek over de besneeuwde top van de berg. En meer zullen we er ook niet van te zien krijgen.

Arusha

Van levende kippen tot plastic emmers en teiltjes

De volgende dag vertrekken we naar Arusha, ook wel de poort naar de Ngorongorokrater en de Serengeti genoemd; de meeste safari’s vertrekken ervandaan. We maken kennis met ons vervoermiddel; een robuuste four wheel drive truck. Het passagiersgedeelte bestaat uit een metalen frame bekleed met stevig plastic.

Voor het comfort zijn bankjes in de truck gemonteerd. Hoewel in de zijkanten plastic ‘raampjes’ zijn verwerkt rijden we tijdens de reis liever met de zijkanten open, ook al kan dat bar koud zijn. We immer willen wat van de omgeving zien.

De weg tussen Moshi en Arusha is een van de weinige geasfalteerde wegen in het land, dus de korte tocht verloopt soepel. Al rond de middag komen we aan bij Masai Camp, een camping ruim drie kilometer buiten het centrum van de stad, en zetten we voor het eerst onze tenten op. Daarna de stad in. De reisbegeleider drukt ons op het hart niet terug naar de camping te lopen, omdat de weg ernaartoe voor toeristen niet veilig is. Arusha is groter en oogt vriendelijker dan Moshi.

Eerst willen we geld opnemen. Maar alle banken blijken gesloten. We vragen het aan passanten; de één verwijst je naar een andere bank verderop (dicht), een tweede zegt dat het lunchpauze is en dat de bank straks weer opengaat (niet) en eindelijk, een derde vertelt dat het vandaag een nationale feestdag is (Peasants Day) en dat de banken gesloten zullen blijven. Na een tijdje vinden we een hotel met een wisselbalie.

Na de lunch gaan we naar de markt. Niets voor claustrofobische personen, met die smalle paadjes en het gedrang. Evenals in Moshi verkopen ze er van alles: van levende kippen tot plastic emmers en teiltjes. Een levendig tafereel. Als ik de markt verlaat, raakt opeens iemand mijn arm aan. Verschrikt kijk ik op, maar de man lacht breed. Wil ‘ie voelen of al dat wit wel echt is?

Langzaam slenteren we naar de taxistandplaats, waar we worden bestormd door chauffeurs die hun diensten aanbieden. Het wagenpark bestaat uit een allegaartje van gebutste en gedeukte afdankertjes uit Europa. Het wordt onze eerste ervaring met afdingen en dat lukt aardig. We krijgen één chauffeur zo gek om ons met z’n zessen in zijn aftandse Toyota te proppen en ons naar Masai Camp te rijden.

Karatu

Een landschap met rode aarde en lemen hutten

De reis naar Karatu is lang, maar het landschap is afwisselend. Groene streken met heuvels, waar je je welhaast in Frankrijk waant – er bloeien ook zonnebloemen – wisselen af met dorre savannen, waar de truck en alle andere voertuigen die we onderweg tegenkomen het stof hoog doen opwaaien. De wegen zijn naar westerse maatstaven geen echte wegen, maar stoffige karrensporen, waarin zwaar verkeer in regenachtiger tijden diepe sporen heeft getrokken.

‘s Middags doen we in een dorpje vlak bij Lake Manyara op aanwijzing van de kok boodschappen. Voor de inwoners zijn wij een bezienswaardigheid. We worden op straat steeds benaderd voor handel. Alles willen ze hebben: m’n sokken, m’n schoenen, m’n horloge. (‘I’ll give you something good in return.’)

Vervolgens rijden we vrij steil omhoog, totdat we van bovenaf Lake Manyara kunnen zien. We reizen door een landschap met rode aarde en lemen hutten verder naar Karatu. We slaan onze tenten op bij Safari Junction Camp.

Voor het eerst maken we kennis met het lokale ‘toilet’. Totnogtoe waren er overal gewone westerse toiletten, niet schoon, maar goed genoeg. De plee op Safari Junction Camp is een houten hokje met een ondiep gat in de vloer. De stank is adembenemend, misselijkheid slaat toe. Ik neem me voor de bosjes te verkiezen, zo goed en zo kwaad als het gaat.

Lake Eyasi

Wat scharrelt daar in het duister rond?

De volgende dag reizen we naar Lake Eyasi. Het landschap verandert weer. Het is onvoorstelbaar hoeveel verschillende soorten landschappen deze streek herbergt. We rijden over een terrein waar de begroeiing bestaat uit louter vetplanten en hoge agaven. Vrijwel alles in dit ruige landschap lijkt bewapening te hebben; dorens en stekels alom.

We raken ietwat verdwaald. Vier keer rijden we langs hetzelfde lapje grond, waar we zeker voor wat hilariteit hebben gezorgd bij de mensen die het bewerken. Pas als een inwoner van de streek een eindje met ons meerijdt, blijkt dat onze chauffeur het juiste pad over het hoofd heeft gezien, zo steil en smal is het.

Op het kampeerterrein wacht een ontvangstcomité van drie kleine jongetjes met pijl en boog ons op. Hun huid ziet er vreemd uit en voelt dor en droog aan. Ik houd het erop dat ze zich met modder insmeren tegen de muggen en vliegen.

We krijgen te horen dat we geen moeite hoeven te doen om naar Lake Eyasi te gaan; het is tijdelijk opgedroogd. Een ‘vrije middag’, dus. Vrijwel iedereen doet daarom de was, in het beekje. Het is schitterend weer, dus het is heerlijk om de was te doen terwijl je met je voeten in koud water staat. ‘s Avonds zie ik boven het beekje allemaal vuurvliegjes, kleine vliegende lichtjes die opvlammen en dan weer uitdoven.

Tijdens het avondeten hebben we het erover dat hier ongetwijfeld ‘wilde dieren’ voorkomen. En het bush camp is niet omheind. Als ik ‘s avonds in mijn tentje lig te sluimeren (zo net voordat je echt in slaap valt), word ik opgeschrikt door een knorrend geluid. De ‘wilde dieren’ van daarnet staan me plots levendig voor de geest. Wat scharrelt daar in het duister rond? Ingespannen lig ik te luisteren. Het geluid is wel erg regelmatig. Ah, het is de buurman, die snurkt in zijn tentje.

Hadzabe en Datoq

Het toerisme levert wat neveninkomsten op

Die ochtend gaan we in alle vroegte op bezoek bij de Hadzabe, een van de stammen in het gebied rond het Eyasimeer, die enigszins hun oorspronkelijke leefwijze hebben behouden, hoewel het toerisme hen wat neveninkomsten oplevert.

Deze stam van jagers-verzamelaars leeft onder zeer primitieve omstandigheden. Het is een nomadenvolk, zonder vast ‘honk’. Ze leven met een klein aantal families bijeen. Zodra het wild ergens schaars wordt, trekken ze verder. Veel bagage hebben ze niet; ze leven onder de blote hemel, bivakkerend onder groepjes bomen.

Deze kleine stam staat onder steeds grotere druk. Vroeger woonden ze veel noordelijker, maar stammen die land nodig hadden om hun vee te weiden, hebben hen langzaam naar het zuiden gedreven. Daarbij nemen ze in aantal af, mede omdat ze alleen onder elkaar trouwen en zich niet mengen met andere stammen, zo vertelt de lokale gids.

We worden hartelijk onthaald met een demonstratie boogschieten, een wedstrijdje vuur maken en een traditionele dans. Maar je voelt je een beetje een pottenkijker; stinkend rijke toeristen die ‘mensjes kijken’ met onze dure camera’s om de nek. Terwijl deze mensen vrijwel niets bezitten en in deze ruige omgeving met moeite hun kostje bij elkaar moeten scharrelen.

De tweede stam die we vandaag bezoeken houdt er een heel andere leefwijze op na. De Datoq zijn lange, krijgshaftige veehoeders en – naar verluidt – ooit de erfvijand van de Masai. Ze wonen in grote lage hutten, gebouwd van stammen en stronken, gepleisterd met koeienpoep.

Op het moment dat wij de Datoq bezoeken, zijn alleen de ouderen en de vrouwen met (kleine) kinderen in het dorp. Alle anderen trekken met de kudde van het dorp in de omgeving rond, op zoek naar goede weidegronden in dit dorre landschap.

De vrouwen van deze stam zijn overigens vol bewondering voor het haar van een zeer blonde medereizigster; ze betasten haar vlecht haast eerbiedig.

Ngorongoro

Vanaf de kraterrand zijn de dieren stipjes in het landschap

Eindelijk: de volgende dag gaan we de Ngorongorokrater in. Kennismaken met het rijke ‘wild life’ van Afrika. Want tot op heden hebben we vrijwel nog geen dieren gezien. Voor de dagtrip is een drietal landrovers met chauffeurs gehuurd, want onze truck kan en mag dit nationale park niet in.

De Ngorongoro-krater is heel bijzonder. In de vulkanische krater, met een diameter van 20 kilometer en wanden van 600 meter hoog, wemelt het van het wild, dankzij het feit dat er altijd water en voedsel te vinden is.

Op de rand van de krater stappen we even uit om van het paradijselijke uitzicht te genieten. In de diepte van de krater zien we het Magadi-meer. Vanaf deze afstand zijn de dieren ministipjes in een indrukwekkend landschap.

Vol verwachting dalen we af in de krater. Steil en dus spannend, zeker als je auto het steeds begeeft zoals de onze. Op de bodem belanden we al snel in een enorme kudde gnoes en zebra’s. Ze zijn niet te tellen. Het idee dat we hier – ver van huis – op Afrikaanse bodem staan, begint eigenlijk pas nu echt tot iedereen door te dringen.

De meeste dieren in de nationale parken zijn wel gewend aan auto’s. Ze blijven dan ook rustig staan om ons te bestuderen, net zoals wij hen bekijken. Voor de dieren zijn wij onderdeel van het landschap. Je merkt het aan de manier waarop de gnoes de weg oversteken: op hun dooie akkertje.

De nijlpaarden gaan echter nergens heen. ‘s Nachts foerageren ze op het land, overdag doen zij hun dutjes in een poel. Al met al een weinig levendig schouwspel, waarvan we dankzij een mankement aan onze landrover héél lang genieten.

We kruisen het pad van enkele struisvogeldames, die van onze aanwezigheid enigszins in de stress raken. Men hun opgestoken verentooi, gespierde poten en statige bewegingen hebben ze wel iets weg van balletdanseressen.

Ook voor vogelliefhebbers is de krater een eldorado. Veel voorkomende vogels zijn de maraboe, de glansspreeuw en de flamingo. Om te zeggen dat maraboe’s mooie vogels zijn is wat overdreven, maar als ze vliegen hebben deze aaseters wel wat.

Wat ze schitterend en heel efficiënt uitvoeren is een landing. Met hun enorme vleugels uitgestrekt dalen ze langzaam, als het ware glijdend, in cirkels naar de plek waar ze uiteindelijk willen landen, louter gebruik makend van de thermiek.

Ook de glansspreeuw komt hier veel voor. Dit exotische neefje van onze spreeuw zou met zijn glinsterend blauwe vleugels en gele borst het Nederlandse straatbeeld zeer verlevendigen. Verder zijn ze gewoon net zo brutaal als ‘onze’ spreeuwen.

De sierlijke flamingo’s scharrelen aan de rand van Lake Magadi hun kostje bij elkaar.

De verleiding is natuurlijk groot om ze te laten schrikken, zodat ze als een roze wolk opstijgen. Maar dat mag dus niet.

Dan wordt ook duidelijk waarom je in de krater beslist niet uit je auto mag. Niet alleen de graseters zijn hier ruim vertegenwoordigd. Waar zij zijn, zijn ook dieren die hen op het menu hebben staan. En dus is de Ngorongorokrater een luilekkerland voor leeuwen en andere roofdieren.

Plotsklaps staan wij oog in oog met twee jonge leeuwen. Ze kijken stoïcijns voor zich uit en schenken ons totaal geen aandacht. Maar hun aanwezigheid nodigt niet uit tot een fikse wandeling.

Serengeti

Aan de andere kant van de truck wachten de gieren al

Om half zeven ‘s ochtends zijn we alweer op weg naar de Serengeti. Een tijdlang rijden we in het halfdonker en de mist, die de bomen op de kraterrand een spookachtig aanzien geven.

En precies op het moment dat de zon zich door het wolkendek weet te branden, zien we, in het zachte ochtendlicht, tegen een achtergrond van glooiende heuvels een aantal statige giraffes van hun ontbijt genieten. De verdere afdaling naar de vlakte is schitterend, met weidse uitzichten op prachtige dalen.

Als we ruim een kilometer voor de ingang van Serengeti National Park zijn, zien we in de verte een witte landrover staan. En waar toeristen stilstaan, is iets te zien. We rijden het veld in en vinden een alleenstaande leeuwenmoeder met haar drie welpen, die rusten na de maaltijd.

De moeder toont geen enkele verontrusting over onze aanwezigheid, alleen de kleintjes bezien ons met nieuwsgierigheid. Ze zullen hun maaltijd – een antilope – vast en zeker nog enige tijd bewaken; aan de andere kant van de truck wachten reeds ongeduldig de gieren.

Na alle formaliteiten bij de ingang van Serengeti Park rijden we de savanne op, die vooral bestaat uit geel gras met hier en daar groepjes bomen en de zogenoemde ‘kopjes’. Later, tijdens de wild-rit rijden we nog om een aantal van deze kopjes heen; zij vormen vaak een rustplaats voor jachtluipaarden, maar helaas…

De Serengeti is enorm uitgestrekt (bijna 15.000 vierkante km). Hier en daar komen we kleine kuddes tegen, maar van de enorme dierenmassa’s die je soms in tv-documentaires ziet, is geen sprake.

Misschien is het niet het goede seizoen? In ieder geval horen we later van een lokale ranger dat de olifanten ‘naar het noorden zijn’. Tja, er staan geen hekken om zo’n park als dit.

Inmiddels kampen we met de eerste mankementen aan de truck. Een opspattende steen heeft een gat in de uitlaat geslagen. We rijden naar de Seronera Lodge, een zeer luxe hotel midden in de Serengeti. Daar is elektriciteit, zodat het gat kan worden dicht gelast.

De Seronera Lodge veroorzaakt bij ons een gevoel van uitgelatenheid. En heus niet omdat we – na kamperen onder primitieve omstandigheden – in deze luxe omgeving koffie kunnen drinken, op het terras van het fraaie uitzicht kunnen genieten of zelfs een lekker broodje kunnen eten. Nee, vooral omdat ze hier beschikken over echte, schone wc’s met echt wc-papier en over wasbakken met stromend water met – kicken! – een heus zeepje ernaast.

Voor het avondeten gaan we op een wild-rit. Omdat het al laat is en de duisternis nu snel invalt, levert deze trip vooral veel mooie beelden van de zonsondergang op. Wild zien we nauwelijks.

We vangen nog wel een glimpje van een jachtluipaard op, verscholen in het hoge gras; alleen de oorpluimpjes steken er bovenuit. Hij/zij beschikt voor dit landschap over een perfecte camouflage.

Als we ‘s nachts in onze slaapzakken liggen, horen we het diepe gegrom van leeuwen, zo op het oor dichtbij, maar dat kan op de vlakte bedrieglijk zijn. Toch maar niet plassen achter de tent vannacht.

Lake Victoria

Giraffes wandelen praktisch door de voortuin

Voordat we verder reizen naar Lake Victoria gaan we een wild-rit maken. We halen onze gids thuis op, waar hij een weergaloos uitzicht heeft; de giraffes wandelen praktisch door zijn voortuin. Tijdens de rit ‘betrappen’ we een nijlpaard op het land. Hij vindt het duidelijk niet prettig en neemt zo snel als zijn korte pootjes hem kunnen dragen met schommelende kont de kuierlatten.

We zien ook een zwangere leeuwin zitten op een rots. Zit ze lekker van het vroege zonnetje te genieten of kijkt ze uit naar een geschikte maaltijd? Dat is iets wat we nooit zullen weten, want we moeten verder.

Voor twaalf uur moeten we het Serengeti National Park uit zijn, anders moeten we een volledige dag bijbetalen. Onze haast mag echter niet baten: omdat we een beetje verdwalen, arriveren we een half uur te laat bij de poort. De wachters lijken onverbiddelijk, maar na lang soebatten, waarbij tevens enige bankbiljetten van eigenaar wisselen, kunnen we doorrijden.

We rijden richting Victoriameer. Het land aan de westkant van de Serengeti is al snel beduidend groener dan de oostelijke zijde en de Serengeti zelf. Hoe klein en schamel ook: de huisjes hier zijn bijna allemaal dicht begroeid met bougainville, in de meest schitterende kleuren.

Langs de kant van de weg zien we vrouwen en meisjes die kleding wassen in de rivier. Ze leggen hem op het veld te drogen. Of hij op die manier schoon blijft is de vraag, want een kudde koeien dromt eromheen. De koeien drommen tevens op de weg. Het kost nogal wat moeite – en herrie – om ze te verjagen. De onlangs gemonteerde toeter bewijst met z’n vrolijke Yankee Doodle-deuntje goede diensten en leidt soms tot groot vermaak onder de lokale bevolking.

Aan deze kant van de Serengeti merken we voor het eerst dat sommige bewoners ‘not amused’ zijn over onze aanwezigheid. Meestal zwaait men vrolijk naar ons als we langsrijden, maar hier worden ook vuisten gebald en wordt dreigend naar ons geroepen.

Tegen het vallen van de avond arriveren we in Musoma aan het Victoriameer. Als we aankomen blijkt het hotel met de camping waar we zouden overnachten ‘wegens verbouwing’ gesloten. We vragen de directeur van een nabijgelegen hotel of we op het grasveld bij zijn hotel mogen kamperen. Het vooruitzicht dat we met twintig man in zijn restaurant gaan eten helpt, want het mag.

De volgende dag is het kil, somber en regenachtig. We rijden naar het noorden, waarbij we af en toe een glimp van het immense Victoriameer opvangen, dat zich uitstrekt tussen Oeganda, Tanzania en Kenia. Bij Isebania passeren we de grens met Kenia.

Chris van Es reist verder door Kenia.

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!
Banner - Stem & Win