×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Over land via Istanbul naar Azië

Via Turkije naar Iran, Pakistan, India en Nepal

Reisverslag: Dick Veerman
Foto's: Dick Veerman

Met trein, bus en taxi door Azië reizend zie je niet alleen veel fraaie landschappen, leuke bazaars en hoogtepunten als de Taj Mahal maar ook krottenwijken, enorm vervuilde dorpen en steden vol bussen, vrachtauto’s, riksja’s, tuk-tuks en heilige koeien waarover een verstikkende deken van benzinedampen hangt.

De trein is Düsseldorf al gepasseerd. Rond Bonn liggen overal kastelen op de bergen. Steeds zie je wat anders; nu staat er weer een potloodventer langs de baan met zijn gevalletje richting trein te zwaaien. De wereld is vol maffe figuren.

In München wacht een verrassing: de oktoberfeesten. Op een enorm parkeerterrein is een grote kermis, tussen alle attracties zijn een stuk of 10 ruimtes zo groot als een voetbalveld gevuld met duizenden drinkende en etende mensen.

In Oostenrijk rijden we soms langs de Donau. Het landschap is niet zo bergachtig en elk stukje grond is bewerkt. Voorbij de Hongaarse grens zijn de huizen ongeverfder, de wegen hobbeliger en de landerijen niet allemaal bewerkt. Boedapest is een mooie stad, zeker als je ‘s avonds langs de Donau loopt, met de mooie bruggen en aan de overkant de prachtig verlichte gebouwen van Pest op een heuvel.

De volgende morgen rijden we richting Belgrado door de Hongaarse poesta’s, een groot gebied van bruinig gras waar paarden loslopen. Bij de grens met Joegoslavië stroomt de trein vol militairen en douanepersoneel. Mensen moeten in optocht naar een kantoortje lopen om 21 dollar voor een visum te betalen.

Ik besluit in Belgrado meteen door te rijden naar Thessaloniki in Griekenland. Rond drie uur ‘s nachts zijn we in Macedonië, sinds kort een zelfstandige staat en dat laten ze weten ook: eerst komt iemand voor je paspoort, dan één waarvoor je een papier moet invullen, één die daar wat onduidelijks mee doet, een ander die het doormidden scheurt en één die het weer op komt halen. Als het nu in één keer gebeurde, maar ze komen telkens als je net weer slaapt.

Om 7 uur hang ik al uit het raam. We rijden door een berglandschap langs een riviertje en de zon komt op. Griekenland is niet schoner dan in Joegoslavië, overal is afval neergesmeten; complete auto’s, koelkasten enzovoort.

Thessaloniki is een mooie stad met een prachtige boulevard aan de Middellandse Zee. Ik neem er de trein naar Istanbul. Er zitten praktisch alleen Grieken in die van dorp naar dorp reizen. We komen door vlakke gebieden maar ook door bergachtige streken waar we evenwijdig aan een rivier langs hoge rotswanden rijden.

Istanbul

Sommige wijken zijn helemaal Russisch

‘s Avonds laat kom ik met een smerige Turkse trein aan in Istanbul, een prachtige stad met rondom water waar zeeschepen voor anker liggen. De stad is een gekkenhuis. Niet alleen het autoverkeer maar ook de honderden en honderden winkeltjes met een krioelende mensenmassa. Overal proberen Turken je naar binnen te praten. Ik bezoek de grote bazaar met zijn overdekte winkeltjes met goud, zilver en oriëntaalse spullen.

In sommige delen van de stad is alles in het Russisch, zelfs de hotels hebben er Russische namen. De Russen kopen van alles op en slepen enorme pakken met zich mee om het in Rusland weer te verkopen.

Ik loop de volgende dag over de Galata-brug naar de overkant van de Gouden Hoorn. Daar ligt het Europese deel van Istanbul met zijn kantoorwijken en moderne winkels. ‘s Avonds loop ik langs de waterkant terug. Een man of zeven zijn aan het dansen bij luide autoradiomuziek. Als ik er een foto van maak moet ik mee dansen. Eén pakt mijn camera en maakt op zijn beurt een foto van mij.

Over het algemeen heb ik niets te klagen over de Turkse mentaliteit, ze zijn uiterst vriendelijk, behulpzaam en nemen de tijd om je vragen te beantwoorden. Toch maak je ook andere dingen mee. Op Taxim Square, het uitgaansgebied van Istanbul waar veel mensen wandelen en wat drinken, zit ik lekker op een bankje als een Turkse jongen van ongeveer 35 jaar naast me komt zitten. Weer de bekende vraag waar ik vandaan kom en hij kent natuurlijk ook mensen uit Holland…

Hij vertelt dat hij de eigenaar is van een bar die hij me graag wil laten zien. Omdat hij zo aandringt ga ik mee. In de bar komt er gelijk een ober aan met twee biertjes. Na enige tijd komen er twee Russisch sprekende dames bij zitten, die ook wat van hem drinken. Als mijn biertje op is zeg ik dat ik moet gaan. De ober overhandigt ons een rekening van 200 dollar! Of we even willen betalen. De Turkse jongen geeft zijn creditcard en zegt dat hij de helft zal betalen en ik de andere helft. Nu zijn de rapen gaar want ik ga niet betalen. Er komen drie mannen om de tafel staan: of ik wil betalen, zo niet dan kunnen er rare dingen gebeuren.

De Turk begint onder de tafel te schoppen en sist me toe te betalen. Ik sta op, duw er eentje opzij en zeg dat ik de politie ga halen. Een oudere man bemoeit zich ermee en ziende dat er niets te halen valt laten ze me gaan.

Als je met meer personen bent gebeurt het niet, ze zoeken alleenstaanden op die een makkelijker prooi vormen. Toch kan je in deze stad van 13 miljoen inwoners rustig over straat lopen zonder lastig te worden gevallen. Ik ben in alle uithoeken geweest en overal voel je je behoorlijk veilig.

Door Turkije

Mensen en dieren lopen dwars over de sporen

In Holland 8 weken gewacht en niet gekregen, hier krijg ik het in 4 dagen voor elkaar; mijn visum voor Iran. Gelijk naar het station om te kijken wanneer de eerste trein gaat. Deze vertrekt 9 uur ‘s ochtends naar Horasan, driekwart van Turkije en 40 uur reizen verder.

Vroeg op en per boot de Bosporus over. Het regent keihard en de riolering kan het allemaal niet verwerken, de hele Bosporus ligt vol met uitwerpselen en stinkt verschrikkelijk. Maar nu zit ik dan toch in de trein richting Iran. Van mijn compartiment heb ik een drooghok gemaakt, wat de conducteur niet erg vindt.

We rijden langs de zee van Marmara, waar veel boten voor anker liggen. De zon breekt weer door. In de stadjes onderweg stappen vaak verkopers in. Ze mogen van de conducteurs meerijden en geven hen in ruil daarvoor wat van hun koopwaar.

In Ankara even wat proviand ingeslagen. De stad bestaat uit allemaal heuvels die zo ver als je kunt zien zijn volgebouwd, niet met woonblokken zoals in Istanbul maar met eensgezinshuizen.

Ik hang uit het raam, ‘t is donker buiten. Heuvel op heeft de diesellocomotief al zijn kracht nodig, bergafwaarts moet hij afremmen anders vliegen we de bocht uit. Tijdens het remmen vliegen over de hele lengte van de trein de vonken eraf.

Het is nog vroeg, de zon is net op. Het landschap is prachtig en bestaat uit oude afgesleten bergen van zachte kalksteen waarin geulen zijn uitgeslepen. Wij zijn in de buurt van Sivas en het gebied is praktisch onbewoond.

We stoppen op een stationnetje met allemaal verse kogelgaten in de muren. Kort geleden is iemand doodgeschoten door de PKK, die hier nogal actief is. Er zitten veel soldaten in de trein om de boel in de gaten te houden, met machinegeweren en al.

We leggen zonder problemen 2000 km dwars door Turkije af, terwijl mensen en dieren dwars over de sporen lopen. Tot in de buitenwijken van Horasan, waar ik moet overstappen op de bus naar Iran. Ongeveer 10 uur ‘s avonds remt de trein uit volle macht. Een vrouw die nog even snel wilde oversteken struikelde over de rails en kon niet meer op tijd wegkomen.

De trein gaat niet verder voordat er foto’s zijn genomen en de zaak is afgehandeld door de politie. Het is al 12 uur ‘s nachts als een oude man die ook in Horasan moet zijn me in gebarentaal zegt dat we ook lopend kunnen gaan, het is maar 500 meter.

Hij troont me mee naar een hotelletje in het stoffige stadje vol vrachtverkeer. De prijs is 3 gulden maar het hotelletje is ook ongelofelijk smerig. Ik wordt naar een kamertje gebracht, waar al een Turk in het andere bed ligt. Er is één kapotte wasbak voor het hele hotel van twee verdiepingen, dus ik plof maar in bed zonder me na twee dagen stoffig treinreizen op te kunnen knappen.

Door Iran

De tank vol benzine voor een euro

Half 7 op en met de bus naar de grens met Iran. De geldwisselaars vliegen op me af. Ik neem de gok en wissel 40 dollar. De bagagecontrole is een fluitje van een cent, de Iraanse douane wil niet eens zien wat er in mijn rugzak zit.

In de rij staan twee Iraanse jongens die ook naar Teheran gaan. Ze regelen een wagen waarvan we de prijs delen, zo’n 17 dollar voor 845 km. Eerst tanken. Er staat niet eens een prijs op de pomp, zo goedkoop is de brandstof: de tank vol voor een euro.

Eten en drinken hier is ook overvloedig aanwezig, in elk stadje waar we doorheen komen zijn veel kleurig verlichte en versierde restaurantjes. We rijden over goede wegen door heuvelachtig gebied dat steeds woestijnachtiger wordt. De toestand op de wegen is chaotisch en de chauffeur rijdt nogal hard met zijn gammele oude Buick. Hij haalt vrachtwagens en bussen in terwijl het eigenlijk niet kan; net voor een tegenligger invoegen terwijl deze boven op de rem moet staan of deze gewoon aan de verkeerde kant passeren, hevig met de lichten knipperend.

Teheran

Tien kilometer oude straatjes vol kleine winkeltjes

Vier uur ‘s morgens arriveren we in Teheran. De vrouwen zijn allemaal gesluierd maar sommigen laten hun hele gezicht zien en soms zie je onder hun zwarte rok een spijkerbroek. De mensen zijn aardig en vreselijk behulpzaam, ik ontmoet niet één wat van me moet.

De mensen praten Farssi, het vroegere Perzisch en een mooie zangerige taal. Teheran is een stad van 13 miljoen inwoners en akelig groot. De mensen wonen niet in kluitjes op een klein kamertje zoals in veel Derde Wereldsteden, dus de afstanden zijn enorm.

De stad heeft een modern Europees gedeelte en een oud Arabisch deel waar de meer vervallen huizen staan en waar een bazaar is: zo’n 10 km aan oude straatjes vol kleine winkeltjes, geweldig mooi om te zien.

In de bus moeten de mannen voorin zitten en de vrouwen achterin. Er rijden ook ontelbare oude auto’s waar soms wel zeven personen inzitten. Je kan ze aanhouden en ongeveer de richting nemen die je op moet en dan weer overstappen. Het is spotgoedkoop, alleen moet je wel de taal kennen. Het grote probleem hier is het schrift; alle wegwijzers zijn in het Arabisch maar de straatnamen op mijn landkaart zijn Engels, zodat ik er geen touw aan kan vastknopen.

Isfahan

Overal is informele werkgelegenheid

Isfahan, de vroegere hoofdstad, ligt een stukje verder richting Pakistan. Het is een mooie rit door heuvelachtig woestijnlandschap met zover je kunt kijken droge graspollen.

Een zandhoos, een kolom snel ronddraaiend zand van ongeveer 50 meter hoog en zo’n 15 meter in doorsnee, komt vanuit de woestijn op de weg af en is daar precies als de bus er ook is. De chauffeur rijdt er langzaam doorheen. We krijgen een flinke optater en tegelijkertijd komt een lading zand en rommel naar binnen.

In Isfahan ontmoet ik een oudere man die me de stad wil laten zien in ruil voor wat Engelse conversatie. Isfahan is een mooie stad met veel oude gebouwen en prachtige bruggen. Alleen het verkeer is weer om gek van te worden, zo’n chaos. De man blijkt imam te zijn en een nogal bekende ook hier in Iran. Hij doet ook handopleggingen. In een theehuis waar je waterpijp kan roken komt iemand naar hem toe met hoofdpijn, waarop hij zijn kunsten toepast. Van de waterpijp afblijven was ook wel een goede remedie geweest.

Overal is informele werkgelegenheid. Moet je een onderdeel hebben voor een motor, dan begin je bij het zaakje met de draaibank, daarnaast zit iemand met een zaagmachine, dan volgt iemand met een boormachine en zo heeft iedereen wat te doen.

Leuk om te bekijken, maar overal wordt het werk stilgelegd en moet thee worden gedronken. Verschrikkelijk aardig maar zo kom ik nooit in het centrum, waarnaar ik onderweg ben.

Om 11 uur drink ik nog even een cola in het restaurant van het hotel en raak in gesprek, zoals dat hier zo makkelijk gaat, en moet uit de pot mee-eten. De mensen zijn trots op hun stad en één vindt het leuk me die vanaf een heuveltop te laten zien. Even later crossen we met zijn oude wagen door de goeddeels verlaten stad richting heuvels. Hij heeft niets teveel gezegd, het uitzicht is geweldig. De wind heeft de smog weggeblazen zodat je kilometers ver kan kijken. Op de terugweg komen we een landrover tegen met speciale politie die oplet of je geen alcohol drinkt, anders krijg je zweepslagen.

Naar Pakistan

Hier kom ik nooit zonder kleerscheuren uit

Om 2 uur vertrekt de bus naar Zahedan bij de Iraans-Pakistaanse grens, een ritje van 16 uur. De reis verloopt niet zonder problemen. Midden in de nacht krijgen we een lekke band en op 135 km van Zahedan begeeft de koppeling het terwijl we na een mooie zonsopkomst in de woestijn net de laatste bergrug beklimmen.

De koppeling kan niet gemaakt worden, dus wordt hij in zijn één gezet. Zo’n 15 man beginnen te duwen en met een doffe plof komt er een enorme roetwolk uit de uitlaat. De motor draait en we zijn allemaal zwart van het roet.

We rennen achter de bus aan die zonder koppeling natuurlijk niet meer kan stoppen. Eén voor één springen de mannen in de bus, maar voor mij rent een man van een jaar of 60 met o-benen op slippers en die struikelt.

Ik spring over hem heen, wil hem eerst helpen maar zie dat niet meer lukt met hem en ren door de bus in. Iedereen kijkt vanachter de ramen hoe de man overeind krabbelt, het weer op een lopen zet maar het toch moet afleggen.

Verderop passeren we een gekantelde vrachtwagen waaromheen allemaal zakken wit spul (waarschijnlijk meel) liggen. Onze bus crost er dwars doorheen, een stel verbouwereerde mensen achterlatend.

Zahedan ligt zo’n 100 km van de Pakistaanse grens. Als ik 9 uur ‘s morgens uit de bus stap denk ik: ‘Waar ben ik aan begonnen, hier kom ik nooit zonder kleerscheuren uit en loop ik vast de één of andere ziekte op.’ Een grote hoeveelheid kinderen, veel niet goed wijs, scheel of mank en een hoop vieze, groezelige tentjes waar je wat kan gebruiken. (met kans op cholera). Veel Afghanistan zijn hierheen gevlucht met hun familie en hun hele hebben en houden. Je herkent ze aan hun tulbanden en het soort pyjama’s met laag kruis die ze aanhebben.

Meteen willen taxichauffeurs me naar de grens brengen, natuurlijk tegen een veel te hoge prijs. Ik stap bij een in voor de helft van de prijs. Die rijdt 3 kwartier rondjes om nog meer klanten op te pikken. Ik vind het best, want zo zie ik veel van de stad. Het lukt om 4 volwassen passagiers en 3 kinderen in het Fiatje te proppen.

Het passeren van de Pakistaanse grens gaat op de bekende wijze. Eerst aan de Iraanse kant een uitreisstempel en bagagecontrole, dan aan de Pakistaanse kant een formulier invullen, weer een stempel en een oppervlakkige bagagecontrole. Buiten moet je weer de nodige geldwisselaars van je afschudden en sta je midden in het stof en de weggegooide viezigheid met duizenden vliegen om je heen.

Naar Quetta

Zwerfhonden, rochelende mannen en bergen zwerfvuil

De weg naar Quetta is slecht en het busje is klein. Toch zijn er 15 man plus 3 kinderen ingeduwd en daar gaan we, 800 km hutje op mutje. Ook nu weer om de zoveel tijd controle: dan is er een onverlichte ketting over de weg gespannen, de chauffeur moet maar zien dat hij ervoor kan stoppen. Bij de 2e controle is het raak, 5 Afghanen in het busje hebben geen papieren. Ze worden meegenomen en we zien ze niet meer terug.

Het is ‘s nachts aardig koud in het busje want overal zitten kieren waar de koude woestijnlucht doorheen blaast. We liggen met z’n allen tegen elkaar, op elkaars schoot en kris kras door elkaar met dekens over ons heen getrokken. We rijden dwars door Baluchistan, de grootste provincie van Pakistan. Deze bestaat voornamelijk uit eindeloze woestijn en urenlang zie je enkel zand en kiezelsteen.

We pauzeren om de zoveel tijd in een dorpje of gewoon langs de kant van de weg. Zelfs midden in de nacht is er altijd wel een vuurtje met een ketel thee. Ze worden vaak brandend gehouden door kleine kinderen die er de hele nacht omheen zitten. Zo verdient de familie ook iets, je krijgt het bijna niet over je hart om niets te nemen.

Bij aankomst in Quetta krijg ik weer een cultuurschok, het lijken de Middeleeuwen wel als je de auto’s wegdenkt. Een vieze stinkende smeerbende. Handwagens, zwerfhonden, manke en gekke rochelende mannen en overal liggen bergen zwerfvuil in de modder. De buitenwijken van Quetta zien er een stuk beter uit dan de buurt rond het autobusstation, een beetje Istanbulachtig.

Naar Peshawar

Alle lust tot eten vergaat je

De trein doet ongeveer 2½ dag over de 700 km naar Peshawar, in het noorden van Pakistan. Er wordt gepaft bij het leven en op mijn plek zit natuurlijk allang iemand anders. Afijn, ik heb de bovenste slaapplaats, dus ik kan gaan liggen wanneer ik wil.

De Pakistanen zijn me een stel kruisengrijpers, dat houd je niet voor mogelijk. Telkens zie je ze hun zaakje goedleggen in die wijde broeken met het kruis tot op de knieën. Ze zijn wel allemaal aardig, maar ze zijn zo ontzettend smerig en spugen hun fluimen zo voor je langs naar buiten. En ze dragen allemaal sandalen of vetervrije schoenen die ze gelijk uittrekken als ze gaan zitten. Ze planten direct hun blote voeten naast je op de bank en friemelen eraan dat het een lust is.

We rijden evenwijdig aan de Indus. In elk dorpje zie je probleem nummer één van Pakistan: de grote hoeveelheid kinderen. Veel kinderen, veel werkloosheid, veel milieuvervuiling, weinig educatie dus nog meer kinderen en niemand die deze cirkel kan doorbreken.

We stoppen regelmatig en dan kan je eten op de perrons, maar alle lust vergaat je. Duizenden vliegen zwermen rond op de uitwerpselen die tussen de rails liggen en diezelfde vliegen zitten ook weer op de theekopjes en het eten. Je kan hier feitelijk niets nemen zonder ziek te worden.

Ging het begin van de reis door uitgestrekte woestijnvlaktes, daarna kwamen er veel vruchtbare gedeeltes met mango-plantages en nu rijden we tussen rijstvelden.

Peshawar

Door de enorme aanwas van mensen verdwijnt alle historie

Peshawar zou een mooie stad zijn, maar blijkt ook weer zo’n overvolle stad vol stinkende auto’s en tuk-tuks. Peshawar bestond al in 327 voor Christus en is altijd een stad geweest op het kruispunt van wegen tussen China en Europa. Alle legers zijn hier over de Khyber-pas gekomen, zoals de Grieken, Perzen, Mongolen, Turken en Hunnen.

In de jaren ’50 waren er nog stadsmuren met veel verblijven voor kamelen die hier onderdak vonden op de lange karavanen, maar de muren zijn inmiddels afgebroken en de karavanserais zijn busgarages geworden. Door de enorme aanwas van mensen moet alle historie verdwijnen en wordt het een aardige chaos.

Een hotel gevonden en daar wat gegeten want de straatstalletjes zijn te onhygiënisch. ‘s Avonds loop ik even de stad in, hoewel je volgens het hotelpersoneel op moet passen met Afghanen die nog wel eens mensen proberen te gijzelen omdat ze totaal geen inkomsten hebben. Pakistan is net als Iran een moslimstaat maar de sluiers zijn niet zo dichtgeknoopt en de kleding is ook wat fleuriger.

Ook hier zijn weer veel mensen die een praatje met je willen maken. Om ongeveer 21 uur gaan de winkeltjes dicht en moet je goed oppassen om niet te verdwalen, want je ziet niet meer aan de artikelen die worden verkocht in welke buurt je zit.

De op 30 km afstand gelegen Khyber-pas is altijd de grote smokkelroute geweest van wapens naar Afghanistan. Ik wil naar het stadje Darra, waar bijna elk huis een wapenfabriekje is. De mensen maken er al 100 jaar alle soorten wapens na, tot machinegeweren toe, die leveren ze aan de hier levende stammen.

Ik krijg geen permit voor Darra maar in het hotel zeggen ze dat er vlakbij een zelfde soort wapenindustrie is. Daar krijg ik wel toestemming om de fabriek te bezoeken. De baas van de fabriek vindt het wel leuk om bezoek uit het westen te krijgen en geeft me vrij spel om overal te kijken en te fotograferen. Iemand gaat mee om me 5 uur lang rond te leiden.

In kleine kamertjes maakt iedereen met de hand onderdelen van pistolen en geweren. Ze leggen het werk neer om te praten en alles trots te laten zien. Verbazingwekkend te zien hoe ze met weinig gereedschap een behoorlijk gecompliceerd wapen in elkaar zetten.

Daarna ga ik de stad in en het is net of je naar een film van Fellini kijkt, zoveel vreemde mensen en gedrochten. Mensen die in Holland allang opgenomen zouden zijn met hun half weggevreten neuzen lopen hier gewoon rond bij gebrek aan geld.

Via Lahore naar Delhi

Overal liggen tassen, pakken en jutezakken

Om 8 uur ‘s avonds aangekomen in Lahore, een grotere stad dan Peshawar en een nog veel groter gekkenhuis. Een complete chaos van vaststaand, stinkend en toeterend verkeer. Het is ongelooflijk dat mensen het uithouden om hier te wonen. Mijn keel zit dicht en mijn ogen tranen.

De mensen proberen allemaal in leven te blijven door de meest gekke werkjes op te knappen en een paar stuivers te verdienen, want meer is het vaak niet op een dag. Het kan nooit lang goed gaan met dit land, lijkt me. Nu heeft ieder nog zo’n beetje te eten maar één mislukte oogst en het is gedaan hier.

De trein van Lahore naar Delhi is bomvol, overal liggen tassen, pakken en jutezakken. Ik kan alleen een plaatsje vinden door over pakken en dozen te klimmen.

Bij het grensstationnetje staat de trein nog niet stil of de deuren worden opengegooid en de mensen springen als hazen de trein uit en lopen of hun leven er van afhangt om een bagagewagentje te pakken te krijgen.

Alles wordt gecontroleerd door de Pakistaanse douane en daarna door de Indiase. We zijn een hele dag kwijt met enkel de rommel nakijken die de mensen meenemen.

Met een boemeltreintje ga ik naar een groter station waar betere verbindingen met Delhi zijn. Het ziet zwart van de mensen en de perrons liggen vol wachtende mensen met ontzettend veel bagage, ook al is het nu midden in de nacht. Als de trein binnenkomt worden de achterste rijtuigen (de goedkoopste klas) bestormd door duwende, schoppende en trekkende mensen. Voor de trein stilstaat hangen de mensen al aan de deuren en ramen, want wie het eerste binnen is is verzekerd van een plaats.

Delhi

Bussen, vrachtauto's, tuk-tuks, riksja's en heilige koeien

Overal in de velden zie je tientallen mensen tegelijk hun behoefte doen, ze komen met hun hoofden net boven de struiken uit. Ook India is een grote puinhoop, maar niet zo erg als Pakistan. Het levenspeil is hoger en het ziet er allemaal iets fleuriger uit, maar het water waar we langs rijden stinkt als een riool en is helemaal zwart.

Bij aankomst in Delhi overvallen door tuk-tuk rijders die erg vasthoudend zijn. Een hotelletje gevonden en me een beetje opgeknapt.

De buitenwijken van Delhi zijn prachtig, grote huizen en veel parken. Alle huizen worden bewaakt door militairen of bewakingspersoneel. In de parken lijkt het net of je in een volière staat, zoveel schetterende vogels. De bomen lijken erg tropisch, veel soorten waaronder palmen.

Het centrum is Connaugh Place, een in een cirkel gebouwd winkelcentrum uit ongeveer 1900. De mensen doen alles om de toeristen geld af te troggelen. Ze hangen mooie verhalen op dat ze je zo aardig vinden dat ze je de stad willen laten zien en daar hoeven ze geen geld voor, maar je moet dan wel een cadeautje kopen voor hun vrouw of kinderen. Als je even stil staat om op de kaart te kijken staan de taxichauffeurs gelijk naast je om je naar de plek brengen die je zoekt, terwijl ze allemaal analfabeet zijn. Vaak kijken ze aandachtig op de kaart terwijl ze die op zijn kop houden.

Met een fiets die ik leen bij het restaurant waar ik ontbijt probeer ik richting zuid Delhi te fietsen. Overal rijden de auto’s stapvoets, duwen je aan de kant en nemen voorrang. Daar tussendoor krioelen ontelbare bussen, vrachtauto’s, tuk-tuks, paard-en-wagens, riksja’s en heilige koeien die niet aan de kant gaan.

Een verschrikkelijk lawaai, want iedereen schijnt te moeten toeteren ook al staan ze allemaal vast. En daar zwalk ik dan van links naar rechts tussendoor. Vaak moet ik afstappen, de fiets ter hand nemen en me tussen duizenden mensen door wringen.

Na een paar uur toch in het zuiden van Delhi aangekomen bij de eerste Indiase moskee, uit 1200. Een imposant gebouw met een uit verschillende steensoorten opgetrokken toren van 90 meter. Daarnaast een niet afgemaakte toren van 30 meter, gebouwd door een navolger die het hoogterecord wilde verbeteren, wat vanwege een tekort leven niet lukte.

Agra

Zelden zo'n mooi gebouw gezien als de Taj Mahal

Naar het station om een kaartje te kopen naar Agra, om de Taj Mahal te bekijken. Er zwermen gelijk mensen om me heen die informatie willen geven, het komt erop neer dat je automatisch bij een duur loket uitkomt (1000 roepies in plaats van 50). Ik moet alles op alles zetten om die lui van me af te schudden en bij een gewoon loket aan te sluiten.

In Agra stromen de tuk-tuks me tegemoet. Ik heb zelden zo’n mooi gebouw gezien als de Taj Mahal. Het is in de 17e eeuw gebouwd door een maharadja wiens vrouw op 37 jarige leeftijd overleed bij de geboorte van haar 14e kind. Hij was zo gek op haar dat hij dit gebouw ter ere van haar hier neerzette. De sarcofaag waarin ze lag is later gestolen en nu staat er een imitatie.

Het is gebouwd van marmer en met een ander soort steen ingelegd in de vorm van bloemen, spreuken en decoratief werk. De werklui hadden 22 jaar nodig om de marmeren platen te verwerken.

Naar Nepal

Vanaf het dak een prachtig uitzicht op de Himalaya

Agra zelf is niet veel aan, allemaal modderwegen en een stinkende toestand. Dus besluit ik vanavond nog de trein richting Nepalese grens te nemen. Het landschap is erg groen en vruchtbaar, met een grote verscheidenheid aan plantensoorten en palmen. Er is eten in overvloed op de stations en in de stadjes maar het ziet er allemaal even goor uit.

Het is druk in de trein, de mensen zitten zelfs op het dak en dat met zo’n 100 km/u. Af en toe heb ik het er met Indiërs over hoe ze het vinden in zo’n overvol smerig land te leven, maar zij vinden het allemaal nog wel mee vallen en zeggen dat er plekken zat zijn waar het niet zo druk en smerig is.

In Gorakhpur aangekomen blijken nog zo’n 15 rugzaktoeristen richting Nepal te willen. Met z’n allen de bus genomen naar het grensplaatsje en daar overnacht om de volgende ochtend richting Kathmandu te rijden.

Van de plaatsindeling in de bus klopt niets en er is dubbel geboekt. Het gaat wel om een reis van zo’n 10 uur door de Himalaya en er zijn mensen die moeten staan/hangen. De bus is erg klein, ik kan met geen mogelijkheid rechtop staan. Het wordt nog knap benauwd in dat ding. Tot we op het idee komen op het dak te gaan zitten en genieten van een prachtig uitzicht op de Himalaya. We zien ook veel apen langs de kant van de weg.

Kathmandu

Er is net een lijkverbranding gaande

Het stikt in Kathmandu van de toeristen en de toeristenwinkels. De vele Nederlanders haal je er zo uit; grote bergschoenen, korte broeken en een rugzak. Zo makkelijk als je contact maakt met de inwoners, zo moeilijk is het om contact met hen te krijgen. Ze kijken je straal voorbij, als je hallo zegt kan er met moeite een knikje vanaf. Niet verwonderlijk als je voor veel geld een vliegticket hebt gekocht en dan hier nog allemaal toeristen tegenkomt. Maar ik had na een maand reizen wel even willen horen hoe de toestand in Nederland is.

Het is hier feest vandaag, ze vieren het nieuwe jaar en de hele dag hoor je het knallen van vuurwerk. Ik bekijk een hindoe-tempel die bestaat uit allemaal kleine pagodes waar overal apen en andere dieren tussendoor lopen. Er is net een lijkverbranding gaande.

De markt wordt gebruikt voor de sociale contacten en voor ruilhandel. Sommige mensen hebben rijst over en willen bonen, anderen hebben teveel bonen en een tekort aan rijst. Dit is in de loop der eeuwen zo gegroeid en vind je in alle 3e wereld landen. Het scheelt een hoop bureaucratische rompslomp.

De mensen in Nepal zijn niet zo opdringerig en op geld belust als in India. Kathmandu is net zo smerig als de steden in India alleen zijn hier veel minder mensen dus valt het niet zo op. Het spugen komt ook hier nog veelvuldig voor. Dan hoor je achter je ‘chgrrr’ uit de diepte van iemands keel komen. Je versnelt je pas, want je verwacht het projectiel achter op je rug. Als je ‘chak’ hoort weet je dat het ergens op de grond is gekomen.

Voor een bezoek aan een boeddha-tempel op een hoge heuvel moet ik heel wat trappen beklimmen. Onderweg word ik aangevallen door apen die het op mijn plastic tas voorzien hebben. Bliksemsnel komen ze van achteren op me af en trekken de zak aan stukken. Als ik er wat van zeg laat een aap ook nog zijn tanden zien, totaal niet bang. Rond de stupa zijn allemaal relikwieën zoals bronzen klokken, wierookplaatsen en gebedsrollen die je moet laten draaien.

Naar Darjeeling

Langs steile hellingen over achtvormige lussen

Naar Darjeeling in het oosten van Nepal en het topje van India is een busrit van zo’n 12 uur. De oude bus rijdt het eerste een uurtje nog bij daglicht en de bergen van de Himalaya zijn goed te zien. Het zijn geologisch nieuwe bergen en erg steil omdat de erosie nog niet heeft toegeslagen, met als gevolg dat je langs adembenemend diepe afgronden rijdt.

In het oosten van Nepal komen we in het gebied van de theeplantages; een leuk gezicht, van die halfhoge struiken waar de pluksters doorheen lopen om de bladeren te verzamelen.

Na de Indiase grens met een landrover verder naar Darjeeling, de weg is te slecht en te smal voor een gewone bus. De weg kronkelt mee met de door de Engelsen aangelegde Darjeeling spoorbaan. De Engelsen trokken zich hier in de hete zomers terug uit de gebieden rond Calcutta en legden deze smalspoorlijn aan langs de steile hellingen en bouwden vele bruggetjes en achtvormige lussen om het hoogteverschil te overwinnen. Om boven te komen heeft het treintje 12 uur nodig, de landrover doet het in 4 uur.

In de buurt van Darjeeling staan nog enkele kloosters met uitzicht over diepe valleien. De stad zelf ligt op 2100 meter hoogte op de top van een berg, omgeven door prachtige pijnbomen en theeplantages. Bovenop is een soort marktpleintje waar je rondom naar de bergen kan kijken. In de verte liggen toppen van meer dan 8000 meter.

Naar Calcutta

Ik zal blij zijn als ik dit land kan verlaten

De rit van Darjeeling boven in de bergen naar Shiguri op de laagvlakte gaat weer per landrover. Deze wordt volgeladen met 18 personen, dat vinden ze allemaal heel normaal. Aan de zijkant hangen ze en de achterkant puilt ook naar buiten. Zo gaan we over bergkammen waar je aan beide kanten een paar honderd meter de diepte in kijkt. Daarna volgt een stuk met enorm steile haarspeldbochten.

In Shiguri neem ik de trein naar Calcutta, zo’n 600 km en weer een rit van 15 uur. In een hoekje zit iemand op een meegebracht oventje omeletten te bakken voor de liefhebber. Als niemand meer wil stapt hij er in een volgend stadje uit en pakt de trein terug.

Rond 7 uur kom ik aan op het Howrah-station in Calcutta. Eerst de gietijzeren Howrah-brug over en langs de plaatsen waar de Hindu’s baden. De stad ziet er in de vroege morgen al grauw uit, er hangt nu al een vieze walm van het verkeer.

Ik eet wat in een hotel. Het is geloof ik één van de duurste, allemaal dikke rijke Indiërs zitten zich vol te stoppen met eten. Daarna bekijk ik ondermeer de Howrah-bridge die kreunt en steunt onder het gewicht van het vele verkeer dat constant in een file staat.

Er is een armoedig zeer smerig gedeelte van de binnenstad en een schoner gedeelte waar de hotels staan. Het is leuk om hier rond te lopen maar er is niet zoveel verschil met steden zoals New Delhi.

Ik besluit richting New Delhi te gaan en onderweg Jaipur te bekijken, ook wel ‘Pink city’ genoemd vanwege het roze uiterlijk. Onderweg komt de bus in een file. Ga ik vooraan kijken, blijkt dat auto’s en bussen in beide richtingen met z’n drieën naast elkaar reden. De Indiërs zijn echt niet van deze wereld, ze gaan niet in één rij achter elkaar staan maar blijven over de volle breedte van de weg staan waardoor het 1½ uur duurt voordat we verder kunnen.

Jaipur maakt een vervallen indruk, ontzettend vuil en modderig. De eigenaars van de winkeltjes komen hier naar je toe met het verhaal dat ze toevallig naar Holland gaan (of Duitsland, België, Frankrijk al naar gelang waar je vandaan komt) en willen weten wat daar de kosten van het levensonderhoud zijn. Als je eenmaal binnen bent komt het verhaal al snel op de artikelen die ze verkopen en moet je je been strak houden.

De trein terug naar Delhi is weer boordevol. Onderweg maak je de gekste taferelen mee. De trein wordt steeds voller en niemand wil achterblijven. De deuren zijn smal en de instappers willen niet op de uitstappers wachten. Dozen en pakken worden naar binnen gesmeten en er ontstaat een gebrul, gekrijs, getrek en gestomp om toch vooral mee te kunnen.

Bij station Oud Delhi zoek ik een hotelletje. Met recht is dit Oud Delhi, wat een smerige toestand. Ik heb wel honger, maar de lust vergaat je. Ik zal blij zijn als ik dit land kan verlaten. Gelukkig krijg ik op de Iraanse ambassade vrij snel een visum.

Op naar Amritza, aan de grens tussen India en Pakistan. Bij de grens blijkt hoe corrupt de douane is. Een ambtenaar probeert van alles van me los te peuteren en wil geld zien of zelfs mijn horloge. Dit alles open en bloot in het bijzijn van andere reizigers.

Met een klein busje verder naar Lahore. Daar wil ik gelijk richting Quetta maar de bus gaat maar tot halverwege. Deze toch maar genomen, in beweging blijven vind ik nu belangrijk. Eerst zien dat ik in Iran kom waar alles tenminste schoon is en waar je goed voedsel tot je kan nemen.

Een dag van bus naar bus en oh wat een wegen, je trilt gewoon van je stoel af. Veel vrachtauto’s op de weg. Die worden natuurlijk ingehaald. Komt er een tegenligger aan dan gewoon doorrijden tot vlak bij de tegenligger die op het laatste moment moet uitwijken of doodeenvoudig rechts van de tegenligger (ze rijden hier links) over de naast de weg liggende zandstrook vol kuilen en gaten.

Op 200 km voor Quetta blijf ik steken in een klein dorpje, want de bus gaat niet verder. Afijn, morgen de bus naar Iran en weer voet op veilige (hygiënische) bodem.

Na een stoffige rit om 8 uur aangekomen bij de grens. De hele bus blijkt vol te zitten met Afghaanse vluchtelingen die proberen illegaal de grens over te steken. Iedereen weet er van en de grensbewaking werkt er voor een paar centen net zo hard aan mee.

Het is vrijdag dus een rustdag in Iran. De grens gaat pas om half elf open. Ik wandel een stuk langs de afrastering. Er liggen honderden uitwerpselen van de mensen uit het dorpje die dit hele gebied als toilet gebruiken. Een kilometer verderop zet een auto een stuk of 10 Afghanen af, die gebukt onder de afrastering door kruipen terwijl een soldaat aan de Iraanse kant toekijkt.

De bus naar Teheran blijkt ook al vol te zitten met Afghanen. Die naast me wordt er bij een controle uitgehaald. Bij een andere controle krijg ik van een vrouw een flinke lap stof uit Pakistan in mijn handen gedrukt omdat ik een deken over mijn schoot heb vanwege de kou.

De bus wordt nauwkeurig onderzocht door een fanatieke groep soldaten. Elk luikje moet open en onder alle zittingen wordt gekeken, maar bij mij en de lap stof komen ze niet. Het schijnt dat je voor het smokkelen stokslagen kunt krijgen.

Teheran

'In Iran, wat doe ik in godsnaam in Iran?'

Teheran lijkt wel een klein stadje, zo rustig is het in vergelijking met India en Pakistan. In een restaurant probeer ik een half kippetje te eten maar ik kom niet verder dan een kwart, zo is mijn maag gekrompen. Ik raak in gesprek met een jongen die me de stad wil laten zien in ruil voor wat Engelse conversatie. Zonder financiële bijbedoelingen. Integendeel, ik krijg zelfs geen kans mijn eten te betalen. We bekijken uitgebreid de stad, die een zeer moderne en schone indruk maakt, zonder tekorten aan voedsel, kleding en dergelijke.

Om één uur vertrekt een bus richting van Istanbul, een rit van zo’n 45 uur! Het is een fonkelnieuwe bus met in totaal 11 man en één vrouw. Twee chauffeurs lossen elkaar af. Twee Tsjechische jongens zijn ook in India geweest. In een Indiase trein kregen ze koekjes aangeboden door een Indiër. Toen ze 10 uur later wakker werden waren ze alles kwijt: hun geld, camera en papieren. Het heeft ze ontzettend veel moeite gekost om weer papieren te krijgen en nu moeten ze met een budget van 60 dollar terug naar Tsjechië.

Om 22.00 uur krijgen we de eerste controlepost, waarvan de soldaten nogal fanatiek zijn. De Europeanen hebben er geen last van maar de Iraniërs moeten er allemaal uit om uit te zoeken waarom ze richting van Turkije willen. Eén mag niet verder mee. Dit hele gedoe duurt zo’n 3 uur en iedereen loopt maar een beetje om de bus te dolen omdat het veel te koud is om stil te blijven zitten.

Om één uur ‘s nachts gaan we weer op weg in een snel weer warmer wordende bus. Er is een chauffeurswisseling geweest en één van hen ligt nu op de achterste bank te slapen.

Ik lig buiten in de koude nacht, bij een omgevallen bus waar een man of tien verdwaasd tussen de rotzooi hun bagage bij elkaar rapen. Ik vraag Robert de Pool wat er aan de hand is en waar we zijn. Hij kijkt me vreemd aan: ‘We zijn in Iran.’ ‘In Iran, wat doe ik in godsnaam in Iran?’ ‘Je komt uit India en Pakistan en bent op weg naar Turkije!’ Het begint me nog niet te dagen, wel heb ik hoofdpijn en voel bloed over mijn gezicht stromen.

Liftend in de laadback van een pickup-busje gaan we door de koude nacht, alles wat maar een beetje warmte geeft om ons heen geslagen en opgepropt liggen we tegen elkaar met een zwaargewonde chauffeur in ons midden. Na 20 minuten komen we in een dorpje met een rode kruispost waarvan de mensen niet veel kunnen uitrichten.

Na 3 uur wachten worden we naar een klein hospitaaltje vervoerd dat pas om 8 uur opengaat. Daar wordt de dood geconstateerd van de chauffeur en worden de andere gewonden (op de vrouw na iedereen) behandeld. Ik heb een dubbele bloedneus, een flinke scheur boven mijn oog waar een stukje bot is losgeraakt, een dichtzittend steeds paarser wordend oog en lippen die tegen mijn tanden zijn geslagen en daardoor kapot gebarsten.

Een reiziger zag dat de chauffeur zat te knikkebollen en in een flauwe bocht rechtdoor tegen een rotswand aan reed, waarna de bus kantelde en een meter of 50 op zijn kant doorschoof. De slapende chauffeur is gleed naar beneden waarbij zijn been tussen de bus en wegdek terechtkwam en werd afgesneden.

In het hospitaaltje is geen warm water dus moet iedereen zich verschonen met koud water. Dat gaat niet zodat we er uitzien als een beest met kleding die onder het bloed zit. Na verloop van tijd komt de politie eens horen hoe de vork in de steel zit. De chauffeur wordt met infuus en al meegenomen en zien we niet meer terug.

De hele verdere dag zijn we druk met doktersbezoek en om alles op papier te laten zetten. We lopen daarbij in optocht door het stadje en veroorzaken regelmatig opstoppingen van verbaasd toekijkende mensen.

‘s Middags worden we met een taxi naar de Turkse grens (30 km) gebracht, vanwaar we op eigen houtje een taxi nemen naar een plaats verderop met een hotel. Vandaar met de bus naar Istanbul en bellen met de reisverzekering in Holland. Na onderzoeken in een Turks staatsziekenhuis en een Amerikaans privé-ziekenhuis wordt besloten dat ik op hun kosten per vliegtuig naar huis mag.

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!