×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Queensland, Australië

Langs de kust van Brisbane naar Cairns

Reisverslag: Wim van den Broek
Foto's: Wim van den Broek

Voor Queensland ligt het Great Barrier Reef. Fraser Island bestaat uit zand, regenwoud en kristalheldere meren. Bij Rockhampton is een grot met vleermuizen. Blackwater en de Gemsfields zijn een centrum van mijnbouw. De Whitsunday Islands worden sfeervol bezocht per tweemaster en in Undara vormden enorme lavastromen tunnels. Tot slot tussen Cairns en Kurunda per trein en skyrail langs watervallen en regenwoud.

In Brisbane, een rustige stad in Queensland, worden lage oude gebouwen afgewisseld met torenhoge moderne flats, oude kerken staan naast nieuwe warenhuizen.

We bezoeken de Australia Zoo, een ruim opgezet park waar veel Australische beesten in hun natuurlijke omgeving leven. Het accent ligt op krokodillen en slangen die in Australië voorkomen.

We merken dat we in de subtropen zijn, het is warm. We overnachten met onze huurcamper op een camping aan de kust, Peregian Beach.

De volgende dag rijden we naar Rainbow Beach, een plaatsje van 900 inwoners, waar we zullen oversteken naar Fraser Island, het grootste zandeiland ter wereld.

Fraser Island

Zandheuvels, regenwoud en kristalheldere meren

Door de erosie van de Great Dividing Range (een bergketen langs de oostkust), worden enorme hoeveelheden zand geproduceerd, die via zeestromen in de Pacific voor maar liefst 70% op Fraser Island terechtkomen.

Fraser Island is 123 km lang en 22 km breed. Het is bedekt met zandheuvels, regenwoud en kristalheldere meren. Sinds 1992 staat het op de lijst met werelderfgoed van Unesco.

Een bus pikt ons op bij de camping en brengt ons naar Inskip Point. We verwachten een aanlegsteiger maar de asfaltweg eindigt op het strand, waar de veerboot al klaar ligt en de bus rijdt vanaf het strand zo de boot op.

De overtocht duurt slechts 10 minuten. Ook op Fraser Island, Hook Point, is geen aanlegsteiger en de bus rijdt rechtstreeks het verlaten strand op.

We rijden op Seventy Five Mile Beach, een strand dat dient als snelweg. Fraser Island kent geen verharde wegen en er mogen alleen 4WD-voertuigen rijden. De bus rijdt langs de golven, aangezien het zand daar het hardst is. Als het niet regent, worden de wegen op het eiland onberijdbaar.

Na een uur zijn we in Eurong, het resort waar we overnachten. Vervolgens rijden we het binnenland in naar Lake Birrabeen. Dit ligt 70 meter boven de zeespiegel, heeft hagelwitte stranden en is gevuld met zuiver regenwater.

Vervolgens gaan we naar Pile Valley, een subtropisch regenwoud dat vroeger het middelpunt was van de houtindustrie op het eiland. De kaarsrechte bomen (70 meter hoog), zijn gebruikt bij de aanleg van het Suezkanaal.

Een smal pad voert ons langs de bedding van een kreek waar kristalhelder water door stroomt. Af en toe steekt een leguaan over.

‘s Middags gaan we naar Lake Wabby. We worden bij het strand afgezet en lopen 2 km over een heuvelige zandvlakte.

Bij Lake Wabby staan we onverwacht oog in oog met een groen-gele slang van een meter lang. Het blijkt een groene boomslang (Dendrelaphis Punctulata) te zijn.

Op de terugweg lopen we door een bos met grote spinnen en spinnenwebben. Als we terugkomen in Eurong is het bijna donker. Op het eiland leven honderden dingo’s, wilde honden, die ‘s avonds op zoek gaan naar voedsel, ook bij het resort. De gids geeft ons instructies: stilstaan, rechtop staan, bij elkaar blijven, rustig achterwaarts teruglopen, niet aaien of voederen.

Als we naar de bar lopen, staan ons twee dingo’s op te wachten. Twee op herdershonden lijkende beesten snuffelen rond op zoek naar voedsel. Ze besteden niet veel aandacht aan ons. Toch volgen wij de instructie op en lopen voor het eerst van ons leven achterwaarts een bar binnen.

We gaan de volgende ochtend vroeg mee met een vliegtuigje. Het strand wordt gebruikt als startbaan en we genieten 20 minuten van een adembenemend uitzicht over Fraser Island met zijn 42 meren, zandduinen, regenwouden en stranden.

De bus waarmee wij een excursie zouden maken is inmiddels vertrokken, maar wordt door ons vliegtuig halverwege het strand tot stoppen gedwongen.

We rijden naar Coloured Sands, een strand met door mineralen gekleurde rotsen. We bekijken het wrak van een schip dat in 1935 door een tyfoon op het eiland strandde.

Eli Creek is een 2 meter brede kreek, die zuiver water vanuit het binnenland naar zee stuwt. Het zand filtert het regenwater, zodat het kraakhelder en drinkbaar is. Wij lopen tweehonderd meter met de rivier mee landinwaarts.

In zwemkleding drijven we met de stroom terug naar zee. Voordat de kreek de zee bereikt, moeten we het water uit. De zee rond Fraser Island is verboden voor mensen wegens gevaarlijke kwallen en haaien.

We maken de laatste ochtend een strandwandeling. Er staat veel wind, de golven reiken tot aan de rotsen en er is een sterke stroming richting oceaan. In noordelijke richting is er nog juist ruimte om over het strand te lopen.

Rockhampton

Op handen en voeten door een grot met vleermuizen

Weer terug op het vasteland trekken we verder in noordelijke richting en landinwaarts. Vier kilometer boven Gin Gin, één van de oudste stadjes van Queensland, vinden we een camping aan een stuwmeer, Lake Monduran.

Voor we de volgende ochtend vertrekken, informeren we naar de baan van de voorspelde cycloon. De campingeigenaar vertelt dat de cycloon het land zal raken even ten noorden van Fraser Island en Rainbow Beach, waar we gisteren nog aan zee stonden.

Wij gaan naar het noorden en hebben dus weinig te vrezen. Rockhampton is ons einddoel voor vandaag, een plaats die precies op de steenbokskeerkring ligt, zodat we aan het einde van de dag de tropen binnen rijden.

In de boom waaronder onze camper staat, worden ‘s avonds de vliegende honden wakker en gaan op zoek naar voedsel. De vliegende hond (spectacled flying fox) is een grote vleermuis met een spanwijdte van ongeveer een meter.

We zien op de televisie dat de cycloon grote schade heeft aangericht in plaatsen waar wij de afgelopen dagen zijn geweest.

Rockhampton is een stad van 64.000 inwoners en het administratieve en commerciële centrum van Midden-Queensland. Het wordt ‘beef city’ genoemd, omdat in deze omgeving meer dan 2 miljoen koeien leven. De stad staat vol met standbeelden van stieren en koeien.

In Rockhampton gaan we naar de botanische tuin. Onderweg komen we langs het punt waar de steenbokskeerkring door Rockhampton loopt.

In de tuin worden we overvallen door een tropische regenbui. Een stel kangoeroe’s had een minuut eerder al onder een afdak beschutting gezocht.

De volgende dag bezoeken we de Capricorn Caves ten noorden van Rockhampton. In de grot vliegen duizenden vleermuizen rond je hoofd, waardoor je de neiging hebt je hoofd in te trekken. Het hoogtepunt is de ‘kathedraal’, een ondergrondse zaal waar kerkbanken staan.

Vervolgens krijgen we een toorts in de hand en kruipen op handen en voeten door een smalle tunnel en via een steile trap richting uitgang; ergens voor ons horen we muziek uit de ‘kathedraal’.

Blackwater en de Gemfields

Het centrum van de kolen- en edelstenenmijnen

We rijden naar het westen, het binnenland in. Het landschap verandert snel: dorre vlaktes met af en toe wat bomen en koeien bij drinkplaatsen. Plaatsjes van hooguit een paar honderd inwoners liggen meer dan 40 km uit elkaar. De weg is kaarsrecht en lijkt oneindig.

In de middag arriveren we in Blackwater; het centrum van de mijnindustrie in Australië. Rondom Blackwater liggen 19 kolenmijnen.

Als we de camping de volgende dag verlaten, is het al boven de dertig graden. We rijden naar Emerald, met een uit 1900 stammend houten station. Het enige gebouw dat na branden in de jaren 1936, 1940, 1954 en 1968 niet is verwoest.

We rijden door naar de Gemfields (de juwelenvelden), waar edelstenen uit de grond worden gehaald, vooral in de plaatsjes Safire en Rubyvale. Toeristen uit heel Australië komen hier hun geluk beproeven en huren een stukje grond.

Als je door het gebied rijdt, zie je armoedige huisjes of caravans met bergen grond ernaast, afkomstig uit hun eigen ‘mijn’. De mensen lijken op de gouddelvers aan het eind van de 19e eeuw: mager, verweerde gezichten, onverzorgde baarden, kapotte spijkerbroeken en leren laarzen.

We rijden terug naar Emerald om van daaruit op een camping bij een stuwmeer, Lake Maraboon, te belanden. Tijdens het eten worden we vriendelijk begroet door een opossum, die lijkt op een kruising tussen een eekhoorn en een kleine kangoeroe. We geven hem fruit en als hij genoeg heeft, klimt hij snel in een boom.

De volgende ochtend brengt onze buurman William, een gepensioneerde Australiër, ons een schaal kreeftenpoten. We gaan ‘s middags met hem mee om de kreeftenfuiken te lichten. De kreeften (red claw) komen oorspronkelijk uit North Queensland. De één of andere onverlaat heeft ze hier ooit uitgezet; nu is het een prachtig oord voor vissers.

De kreeften worden met fruit, gras en hondenvoer in een kreeftenfuik gelokt. Vissen hebben er niets te zoeken en kunnen er weer uit zwemmen. Een verdwaalde schildpad vindt er soms de dood.

William heeft zijn fuiken uitgezet op verschillende delen van het meer. Met grote snelheid varen we van de ene baai naar de andere. Het meer is enorm, het één na grootste kunstmatige meer van Australië. We kunnen de andere oever niet zien. Er leven in het meer veel schildpadden; telkens zie je de kopjes boven water komen en snel weer onderduiken als ze ons zien.

De vangst is vandaag 36 kreeften. Je doodt kreeften door ze met beide handen vast te houden, de ene hand met de klok mee te laten draaien en de andere tegen de klok in. Je krijgt dan twee delen kreeft, één eetbaar en één oneetbaar. Dit is minder wreed dan ze levend in kokend water te gooien.

Vandaag ontbijten we niet alleen: zestig felgekleurde regenboogparkieten eisen krijsend een deel van het ontbijt op. Nadat 64 magen zijn gevuld, vertrekken we naar de kust.

Gedurende de eerste 300 km over belangrijke verkeersaders (Gregory Development Road en Peak Downs Highway), komen we door slechts 5 dorpen, voor de rest rijden we door onafzienbare vlaktes, afgewisseld met weiden met koeien en paarden.

Af en toe rijzen grote rotsformaties op uit het vlakke landschap. De wegen zijn hobbelig, smal en kaarsrecht.

Naarmate we dichter bij de kust komen, worden de afstanden tussen de dorpen kleiner. Laat in de middag – we hebben 400 km gereden – arriveren we op een met palmbomen beplante camping in Calen, 50 km ten noorden van Mackay.

Great Barrier Reef

Op een tweemaster langs de Whitsunday eilanden

Rustig rijden we de 100 km naar Airlie Beach, onze uitvalsbasis voor de Whitsunday eilanden, die vernoemd zijn naar Pinksteren (witte zondag). Captain James Cook voer op eerste pinksterdag, 3 juni 1770, langs deze eilanden in de Coral Sea (Great Barrier Reef).

Airlie Beach is een klein toeristenplaatsje aan de kust, 450 km boven Rockhampton. Onze camping ligt in een regenwoud met allerlei soorten palmen en fruitbomen (ananas, kokosnoot, mango, citrus, etc.)

‘s Ochtends worden we wakker van het geluid van een vliegtuigje dat laag over de camping scheert. Nu pas merken we dat de camping pal naast de start- en landingsbaan van Whitsunday Airport ligt.

De volgende dag schepen wij ons in op de Solway Lass, het oudste schip in Abel Point Marina. Het is een stalen tweemaster van 102 jaar oud, gebouwd in Nederland, 33 meter lang, een mastlengte van 27 meter, 10 zeilen (totaal oppervlak: 560 m2).

De huidige eigenaar heeft het schip in originele staat opgeknapt. Men kan tegen betaling een reis van 3 of 6 dagen meemaken. De combinatie van dit prachtige schip en de Whitsunday eilanden zorgen ervoor dat dit schip altijd zo goed als volgeboekt is.

De bemanning staat ons al op te wachten. Kapitein Buster, een robuuste zeeman van 140 kg, witte onverzorgde baard, verweerd gezicht, is de belangrijkste man aan boord. Hij stelt de bemanning aan ons voor: drie matrozen (uit Nieuw Zeeland), een kok en een vrijwilliger (voor de afwas).

Om half acht, het is al donker, varen we langzaam de haven uit. Na een rustige tocht laat het schip zijn anker vallen in Nara Inlet, een baai van Hook Island. Na een stevige soep en een nog steviger borrel rollen we rond middernacht onze hut binnen.

Tijdens het ontbijt op het dek varen we richting Cataran Bay. Rond de boot zwemmen schildpadden van een meter die af en toe de kop boven water steken voor zuurstof, om vervolgens weer snel onder te duiken. In de verte springen tonijnen boven het water uit.

Om 10 uur komt een boot langszij, de twee opvarenden stappen bij ons aan boord: we kunnen met een instructeur gaan duiken in de baai. We gaan aan boord van de tender van de Solway Lass. Deze brengt ons naar een verderop gelegen boot met duikuitrustingen.

Even later liggen we voorzien van duikflessen en duikbril in het water. Voorzichtig duiken we, aan de hand van een instructeur, naar een diepte van 5 meter. De spanning van het duiken verdwijnt door de schoonheid van het koraalrif en de vele gekleurde vissen.

Na de lunch worden de zeilen gehesen en varen we naar Whitehaven Beach, een baai met een hagelwit strand, omzoomd door loofbomen en één palmboom. Het schip gaat voor anker en de tender brengt ons naar het strand.

We voetballen, zwemmen (met stinger suits tegen gevaarlijke kwallen), zonnen en wandelen. Het is heet en we rusten in de schaduw van de enige palm. We krijgen gezelschap van een leguaan van 1,5 meter lengte.

Twee uur later zeilen we naar Chalkies Beach om te overnachten. Grote vissen met mooie kleuren proberen de algen van de onderkant van de boot te eten. Om ze te lokken voert de bemanning ze brood. Nieuwsgierig komen ook enige grote schildpadden langszij.

De zon zakt snel achter de horizon en de rest van de avond brengen we door aan dek. Het is warm, de maan is vol en de sterrenhemel prachtig.

Als we de volgende morgen aan dek komen, heeft kapitein Buster koers gezet richting Tonque Bay, Whitsunday Island. Daar lopen we naar een uitkijkpunt, waar we uitzicht hebben op de Whitsundays: eilanden, witte stranden en zee in verschillende kleuren blauw.

Als we terugkomen aan boord is er voor de lunch nog een uur over. Sommigen van ons doen de ‘rope swing’: slingeren aan een touw, bevestigd aan het uiteinde van een ra (dwarsmast) en dan in het water springen.

We zeilen naar Luncheon Bay, waar de stingersuits en duikbrillen tevoorschijn worden gehaald. We snorkelen bij een mooi rif met duizenden gekleurde vissen.

Aan het eind van de middag varen we naar Blue Pearl Bay, gelegen op Hayman Island. We gaan voor anker in een prachtige baai en wachten op het strand, met een glas champagne, op de zonsondergang.

In dezelfde baai brengen we de volgende ochtend door. Ook hier ligt een schitterend rif met steeds weer andere vissen.

Om één uur worden de zeilen gehesen en we zetten koers naar ons eindpunt. Er staat een mooie bries, zodat we tegen half vijf Abel Point Marina binnenlopen.

Charters Towers

Het belangrijkste goudgebied van Australië

De volgende dag vertrekken we uit Airlie Beach en reizen verder naar het noorden. We overnachten op een camping in Townsville.

Het regent als we naar Charters Towers vertrekken, 140 km ten westen van Townsville. Na vijftig km het binnenland in houdt de regen op, de lucht wordt blauw en de temperatuur stijgt tot 35 graden.

Na anderhalf uur rijden we Charters Towers binnen, een stadje waar sinds 1870 goud wordt gedolven. Dit is het belangrijkste goudgebied van Australië. De helft van de 20.000 inwoners werkt in continudienst in de mijnen.

Van 1870 tot 1890 probeerden gelukzoekers hier rijk te worden. In die periode stierven meer dan 5000 mensen aan cholera, dysenterie, tyfus en moord en doodslag.

Na de middag rijden we over de Gregory Developmental Road (deel van de Great Inland Road) naar het noorden. De kreken staan droog. Het is regentijd, maar dit jaar is er veel te weinig regen gevallen.

Verderop waarschuwt een bord dat we nu op een ‘unfenced road’ rijden, het vee loopt vrij rond. We moeten een aantal keren remmen om loslopend vee te ontwijken. Jong vee rent vaak speels achter de camper aan.

Om half zes komen we aan in Greenvale, een plaatsje in de ‘middle of nowhere’. Toen enige jaren geleden de nikkelmijn hier werd gesloten, verlieten alle inwoners het dorp.

Iemand heeft het dorp opgekocht en probeert het nu nieuw leven in te blazen. We zien een hotel, postkantoor, kerk, school, 50 meter zwembad en een camping, die wordt gerund door oma en een aboriginal.

Undara National Park

Enorme lavastromen vormden tunnels in rivierbeddingen

We rijden de volgende dag verder naar het noorden. Na 130 km komen we op een splitsing, waar we van onze route afwijken en het Undara National Park bezoeken, 17 km naar het westen.

In dit park zijn 190.000 jaar geleden bij een vulkaanuitbarsting gigantische buizen gevormd. Doordat enorme lavastromen via de droge rivierbeddingen naar zee stroomden en aan de bovenkant stolden, terwijl daaronder de vloeistof van 1200 graden door bleef stromen. Hierdoor vormden zich lavabuizen met een doorsnede van meer dan 12 meter.

Pas in 1989 is dit stelsel ontdekt. In 1990 is er een nationaal park van gemaakt en er is een lodge gebouwd voor bezoekers. Vanuit deze Undara Lava Lodge worden excursies naar de lavabuizen georganiseerd.

De lodge ligt verscholen tussen rotsblokken en bomen. Er staan oude treinstellen die verbouwd zijn tot restaurant, bar en slaapvertrekken.

‘s Middags wandelen we door het rotsachtige gebied. We zien swamp wallabies, een soort die we nog niet eerder hebben ontmoet. We kunnen ze tot op twee meter benaderen, waarna ze snel de rotsen over huppen.

Later gaan we mee met een wild- en zonsondergangtour. We rijden met een 4WD-bus door het Undara natuurpark en de gids maakt ons attent op de dieren die we tegenkomen: wallaby, kangoeroe, wallaroo, gekko, leguaan, zwarte raaf, gallah, rosella en zwarte kaketoe.

We rijden naar een 60 meter hoog uitkijkpunt om de zon te zien ondergaan. We hebben geluk, de regen trekt voorbij en de wolken verdwijnen deels. Onder het genot van champagne, kaas en fruit zien we de zon bloedrood ondergaan.

Vervolgens wordt de rit voortgezet naar een lavabuis. Hier leven microvleermuizen, die vanaf zonsondergang 40 minuten buiten op zoek gaan naar insecten. Slangen proberen op hun beurt vleermuizen te vangen.

Binnen vertelt de gids dat we in het donker op een halve meter langs drie grote bruine boomslangen zijn gelopen. We zien ze het vocht van de bladeren drinken en een poging doen vleermuizen te vangen. Als we weg gaan, zijn alle vleermuizen weer binnen en zullen de slangen morgen een nieuwe poging moeten wagen.

Om zes uur worden we gewekt door honderden vogels die proberen elkaar in lawaai te overtreffen. Vlakbij de camper grazen vier kangoeroe’s.

De excursie naar de lavabuizen begint vroeg. Aan het landschap is niet te zien dat er een enorm stelsel van grote lavabuizen onder de grond ligt. Het stelsel is 160 km lang, de langste bekende enkelvoudige lavastroom ter wereld. De naam ‘Undara’ betekent in de aboriginaltaal: een lange weg. Door aardbevingen zijn in de loop der eeuwen de zwakkere gedeelten ingestort. Grote gedeelten zijn echter nog open.

Onder leiding van de gids bezoeken we twee buizen. Het wemelt in de grot van de kleine vleermuizen, grote spinnen en duizendpoten. Grote mestkevers doen zich tegoed aan de uitwerpselen van de vleermuizen.

Als we terug zijn, gaan we meteen verder met onze reis naar het noorden. Onderweg merken we dat we in tropisch regengebied komen. De rivieren lopen over en op sommige plaatsen is de weg overstroomd.

Cairns en Kuranda

Per spoor en kabelbaan langs klaterende watervallen

We rijden vanuit de Tablelands naar de Wetlands rond Cairns. Als we bij Kuranda komen, blijken alle wegen naar Cairns afgesloten wegens aardverschuivingen en overstromingen.

Ook de trein door het tropisch regenwoud rijdt niet, evenmin als de kabelbaan. We zitten vast in Kuranda, slechts 30 km ten noordwesten van Cairns, dat van de buitenwereld is afgesneden.

De herfst is begonnen (het is eind maart), maar de temperatuur is nog steeds rond de dertig graden en de zon schijnt volop. Alleen de natte ondergrond doet vermoeden dat het hier de afgelopen dagen veel geregend heeft.

In de ochtend rijden we naar Kuranda. Tijdens de lunch worden we door aboriginals vermaakt met autochtone dans en muziek. Dan rijden we naar de Barron-waterval.

Normaal is de waterval een stroompje, maar door de vele regen van de afgelopen dagen stort een grote stroom zich met enorm geweld naar beneden. Door de nevel van het opspattende water en de zon zien we een regenboog boven de rivier verrijzen.

Aan het eind van de middag horen we dat één rijbaan richting Cairns berijdbaar is. We grijpen deze kans meteen. We zien wat de regenval teweeg heeft gebracht: bomen zijn ontworteld en een aardverschuiving heeft de weg geblokkeerd.

Halverwege zien we de baai van Cairns. Op het punt waar de Barron in zee uitmondt, zien we het bruine rivierwater in de blauwe zee. Cairns ligt maar 1 meter boven de zeespiegel. Bij flinke regenval komen gedeelten van de stad onder water te staan.

Op de camping is de grond drassig. Gisteren is hier in twee uur tijd 20 centimeter regen gevallen.

We nemen de bus naar het centrum van Cairns. Cairns ligt aan zee, maar daar is alles mee gezegd. Geen strand, geen hoge golven, slechts een modderige baai.

Vandaag reizen we per trein naar Kuranda vanaf station Freshwater, een openluchtmuseum over de Kuranda Railway. De spoorlijn die zich een weg baant door de Barronkloof is in 1891 geopend. Hij is geheel, inclusief alle tunnels en bruggen, met de hand aangelegd.

Het spoor werd gebruikt voor het vervoer van hout uit het regenwoud naar Cairns. Later werd hij gebruikt voor uitstapjes uit Cairns naar Kuranda. Nu rijdt de trein 2 keer per dag van Cairns naar Kuranda.

Over het 22 km lange traject doen we anderhalf uur; we rijden door 15 tunnels, nemen 93 bochten (zelfs één van 180 graden) en we stijgen meer dan 300 meter. Vooral het stuk langs de watervallen van de Barron zullen we niet snel vergeten. Hier valt het water met een enorm kabaal 265 meter naar beneden.

Het stationsgebouw van Kuranda dateert uit 1915. Weelderige groene varens en tropische planten versieren het perron. In het plaatselijke hotel, een Ierse pub met roodharige bediening, hangen foto’s van houthakkers, goudzoekers en criminelen die deze tent hebben bezocht.

Het is 35 graden en vochtig. Tegen het middaguur nemen we de skyrail terug naar beneden. De gondel gaat over het bladerdak van het regenwoud naar Cairns. De 7,5 km lange kabelbaan werd in 1995 voltooid. De 36 torens werden met behulp van helikopters neergezet om verstoring van het regenwoud te vermijden.

Het is een belevenis: vergezichten, het bladerdek van het regenwoud en vogelgeluiden. Er zijn twee tussenstations (Barron Falls Station en Red Peak Station) waar we uitstapjes maken naar het hart van het regenwoud.

Al wandelend hebben we uitzicht over het dal van de Barron-rivier en de watervallen. Beneden staat een busje klaar om ons naar station Freshwater te brengen. De eerste regendruppels beginnen te vallen en als we de camper op zijn plaats hebben gereden gaan alle sluizen in de hemel open.

De volgende ochtend is het droog. Vandaag moeten we de camper inleveren, dan zit onze trip er op en hebben we met de camper 6503 km afgelegd. De laatste nacht in Australië brengen we door in het Colonial Club Resort op slechts 10 minuten van het vliegveld van Cairns.

Deze reis van 6503 km door Australië ging eerst Van Adelaide naar Byron Bay. Op de heen- en terugreis werd Maleisië aangedaan: Kuala Lumpur en Penang

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!