×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Rondreis door Canada

Eindeloze bossen, meren en besneeuwde toppen

Reisverslag: Raymond van Beek
Foto's: Raymond van Beek

Tot in de zomer ligt er nog sneeuw in de bergen. Op een rondreis door de nationale parken zie je tussen de talloze bomen bruisende rivieren, klaterende watervallen en witte toppen. Grote delen zijn per trein ontsloten. Overal sleuren locomotieven aan kilometerlange ladingen kaphout.

Calgary Airport is een klein vliegveld, we hoeven niet ver te lopen naar de huurauto in de parkeergarage aan de overkant. Met behulp van een routekaartje zijn we binnen een half uur bij Motel 8 in Calgary, aan de Crowchild Trail. Daar zijn ook verschillende grote ‘shopping malls’. Daar doen we de volgende morgen inkopen, voordat we doorreizen naar Kananaskis Country.

Het is een rit door een glooiend terrein met weinig begroeiing. In de verte zien we de Rockies al liggen, met de nog besneeuwde bergtoppen. Zodra we via highway ’40’ Kananaskis Valley binnenrijden weten we dat we goed zitten: slingerende riviertjes, beboste dalen en flinke bergtoppen. 50 kilometer verderop is de weg afgesloten; op 11 juni ligt daar nog sneeuw.

Dan maar naar het Mount Kidd RV Park, waar volgens het Canadian Rockies Handbook een uitzonderlijk mooie camping ligt. We krijgen daar een leuk plaatsje tussen de bomen in de ‘tenting section’.

Ik krijg meteen ruzie met de haringen die de gravel-grond niet in willen. Ik wil gras onder de tent! In mijn herinnering liggen campings altijd op gras of bosgrond, waar je de haringen bijna met de hand in kan drukken…

De camping heeft een whirlpool met een ‘view’: via grote ramen heb je al bubbelend een prachtig uitzicht op de machtige bergen, waaronder Mount Kidd. Eerst wat eten in Kananaskis Village, een typisch resort-dorpje zoals je hier wel vaker in de nationale parken tegenkomt: er staan een lodge en een hotel met bijbehorende winkeltjes en restaurants, verder niets.

Kananaskis Valley en Banff

Zover als je kunt kijken bos, bos en nog eens bos

‘s Morgens is het goed koud, de bergtoppen die de camping omringen steken nog in de wolken. Na het ontbijt doen we een ‘trailtje’, een van die wandelingen die hier overal zijn uitgezet en waarop ze je ‘t een en ‘t ander van de natuur proberen bij te brengen.

Het blijkt dat de camping vlak naast een behoorlijk wild stromend riviertje ligt. Door alle bomen hadden we dat nog niet in de gaten.

Het idee van een camping op bosgrond laat me niet los. We besluiten een camping 20 km verder in de Valley te bekijken. De rit gaat door een mooi gebied, maar het weer is erg triest: hoe verder we de Valley inrijden, hoe harder het gaat regenen. De hoofdweg (highway 40) is afgesloten, maar de afslag naar het Peter Lougheed park is open. Helaas, hoewel de camping in de bossen ligt zijn ook hier de plaatsen van gravel. Bovendien regent het hier flink. Dus het plan om eventueel te verkassen laten we maar varen.

Terug bij de tent is het na het avondeten tijd om een vuurtje te stoken. Als het eenmaal brandt, vinden Manous en Fabian het prachtig. Vooral het takjes en houtjes sprokkelen en die onder begeleiding in het vuur gooien doet het ‘m.

Als we de tent uitrollen, zien we een bijna wolkenloze hemel. Nog koud, maar wel veelbelovend. Banff ligt midden in het Banff National Park, we moeten dus een ‘park pass’ kopen. Zo’n pas kost 70 dollar maar daarmee mag je een heel jaar alle nationale parken in.

De highway slingert zich een weg door de dalen en even later bereiken we Banff. De eerste indruk van het park is: bos, bos en nog eens bos, zover als je kunt kijken, en daarboven besneeuwde bergtoppen.

Banff is een toeristenoord. Buiten het hoogseizoen valt het allemaal nog mee maar de voorzieningen (veel parkeerplaatsen, picknickbanken, restaurants en souvenirshops) wijzen erop dat het hier in het hoogseizoen topdrukte is.

We lopen Banff Avenue af, waaraan ook het internetcafé ligt dat wordt gedomineerd door het type ‘wereldreiziger’, met fleece trui, makkelijke broek met veel zakken en een enorme rugzak. Ze lopen hier in en uit om in contact te blijven met de rest van hun wereld. In het café is het donker en de muziek staat flink hard.

Via Glen Avenue rijden we naar Bow Falls, een stevige stroomversnelling met waterval. Van hier kun je het majestueuze en pompeuze Banff Springs Hotel zien staan. We rijden nog wat verder de berg op, richting Upper Hot Springs. Hier stroomt warm water uit de berg, dat een soort zwembad wordt ingeleid.

Lake Louise en Yoho National Park

Busladingen toeristen komen het meer bekijken

Het is zwaar bewolkt als we de tent afbreken. We rijden Kananaskis Country uit en gaan via highway ‘one’ naar Lake Louise. In Canmore doen we boodschappen bij IGA, een goed gesorteerde supermarkt met vers brood en vleeswaren.

Volgens de boekjes is de Bow Valley Parkway (de oorspronkelijke weg tussen Banff en Lake Louise, voordat de nieuwe highway werd aangelegd), een ‘scenic drive in all seasons’. Inderdaad, het is een mooie rit met weer van die eindeloze vergezichten met bossen naar alle kanten. De weg loopt min of meer parallel aan de Bow River, evenals de spoorlijn die de weg regelmatig kruist.

We bereiken een regenachtig Lake Louise en rijden meteen naar de enige camping, Lake Louise Campground. Het gedeelte voor tenten is echter afgezet, er zijn beren gesignaleerd!

We besluiten naar de Kicking Horse Campground in Yoho National Park te gaan, 20 kilometer westelijker. De camping ligt in een heel smal dal, mooi opgesloten tussen twee bergruggen. Onder na-druppende bomen zetten we de tent op.

Daarna terug naar Lake Louise om te eten. In het lokale hostel kun je ook als niet-gast eten in een de kantine-achtige eetzaal. Aan een toonbank bestel je het eten en na een paar minuten roepen ze uit de keuken dat het klaar is. Leuk systeem. Als we nog even boodschappen doen, zien we dat Lake Louise ook een dorpje vol met van die wereldreizigers is.

Dachten we eindelijk rustig te kunnen slapen, dat de kinderen gewend waren, rijden er ‘s nachts treinen langs de camping! En dat niet alleen, ze schijnen daarbij ook te moeten toeteren…

Lizet komt op het idee om in een ‘kitchen shelter’ te ontbijten. Deze hutjes zijn voorzien van banken en houtkachels. De kinderen ontdekken eekhoorntjes op de camping. Manous is gebiologeerd door deze beestjes, die hele tunnels hebben gegraven waar ze doorheen rennen.

Vandaag willen we Lake Louise en Morraine Lake verkennen. Maar eerst koop ik een trui in de Samsom Mall (dat klinkt heel wat, maar alleen de meest noodzakelijke winkels zijn er). Ik verrek al een paar dagen van de kou. Tja, alleen maar rekening gehouden met warm weer.

Halverwege Lake Louise passeren we een enorm lange goederentrein, die zich naar boven worstelt. We stoppen even verderop om eens te kijken. We staan vlak langs het spoor als ‘ie voorbij komt. De machinist ziet Fabian en Manouschka zwaaien en zwaait terug. Bovendien toetert hij ook nog eens speciaal voor ons.

Het meertje Lake Louise is erg mooi, maar een beetje uitgemolken. Het begint al op de parkeerplaats: een speciale parkeerplaats voor bussen en nog een voor gewone auto’s. Het is nog maar net sneeuwvrij, langs de rand van de parkeerplaats ligt nog een meters hoge berg sneeuw. Manous en Fabian willen eigenlijk niet mee naar het meertje. Maar goed, na effe spelen in de sneeuw en de belofte dat ze straks ook nog even mogen, gaan ze toch mee.

Het ‘chateau’ dat hier staat is een betonnen kolos van een verdieping of tien. Busladingen toeristen worden hier uitgeladen om het chateau en meer te bekijken. We lopen langs het meertje en de talrijke banken van dikke boomstammen. Zowaar schijnt de zon af en toe. Dan is het meteen erg lekker. Helaas gooit de wind wat roet in het eten. We horen vanaf het chateau blaasmuziek. Als we terug lopen zien we een ‘origineel Zwitserse’ alpenhoorn.

We rijden door naar Moraine Lake. Daar is het niet zo druk en wel even iets mooier. Vooral de zon die af en toe even tussen de wolken door schijnt maakt het erg mooi. Maar weer is het de wind die ons wegjaagt. Het is ronduit te koud om aan de oever van het meertje te blijven. We picknicken uit de wind in een parkje.

Terug op de camping proberen we een vuurtje te stoken, maar het hout is te nat en behalve een hoop rook leveren onze pogingen niks op. Tijdens een rondje over de camping kom ik het begin van een wandelroute tegen, ‘the walk in the past’. Er staat een bord met uitleg, evenals een stapel kaartjes met een routebeschrijving. De route voert langs een aantal punten die de historie rond de aanleg van de spoorlijn verklaren.

De Spiral Tunnels

De locomotief is de tunnel uit voor de laatste wagon erin is

Yoho National Park is niet al te groot, maar er is genoeg te bekijken. We beginnen met de Natural Bridge, een vreemd gevormde rots die door een waterval is uitgehold doordat de steenlaag onder de rots zachter is. Het water stort zich dus onder de rots door. Ook hier worden bussen vol toeristen uitgeladen.

Een stukje verder bereiken we Emerald Lake, dat is zo mogelijk nog mooier. Het meertje is geheel ingesloten door bergen. Aan één kant reikt een plak omlaag geschoven sneeuw tot aan het water, aan de overkant staat een lodge. Het oppervlak van het blauwe gletsjerwater is volkomen glad en spiegelt de bergen.

We maken een relatief makkelijke en niet te lange wandeling naar de Hamilton Falls. Na drie kwartier lopen, met Manous voorop, bereiken we een watervalletje.

Weer beneden picknicken we aan de rand van het meertje. Daarna lopen we naar de restanten van de lawine en kunnen de kids nog even over de sneeuw lopen voordat we richting Lake Louise gaan.

Halverwege is het Lower Spiral Tunnel Viewpoint. Hier kun je, met wat moeite, de onderste loop van de Spiral Tunnel zien. De berghelling is te steil voor de treinen, daarom rijden die hier via een 8-vormige lus naar boven. De voorkant van de trein rijdt de tunnel alweer uit, terwijl het achtereind de tunnel nog in moet. Nu ik dit gezien heb, popel ik om de ‘walk in the past’ te doen.

Na een wandeling over een pad door een totaal onbegaanbaar bos, kom ik bij het spoor waar vier kreunende locomotieven met 20 km/uur een goederentrein met een lading hout van meer dan een kilometer lang omhoog sleuren.

Het pad eindigt bij een smalspoorlocomotief die op z’n kop ligt weg te roesten. Hij is gebruikt bij de aanleg van de tunnels, rond 1910. Op de terugweg kom ik nog een stel wandelaars tegen, verder is er niemand die de wandeling maakt. Na anderhalf uur kom ik bezweet weer bij onze tent.

Jasper National Park

Als sneeuwt zie je aan de rode palen waar de weg loopt

Het wordt een lange rit, maar al gauw zijn we bevangen door de pracht van het landschap. We rijden door een dal tussen twee bergruggen naar het noorden. Als je het dal in kijkt zie je zover het oog reikt bos, heel af en toe afgewisseld met een fel blauw meertje. Als je naar de bergen kijkt zie je dat de bomen halverwege de bergen ophouden en overgaan in sneeuw.

Het is een raar gevoel dat je hier helemaal alleen bent, er is nergens een huis of boerderij te zien. Alleen aan de grotere meertjes staan lodges. Ik probeer me voor te stellen hoe het hier ruim 100 jaar geleden was, toen de eerste landmeters van de spoorwegen zich een weg door dit landschap baanden.

Het landschap wordt wat opener, de bossen maken plaats voor de brede rivier Saskatchewan River. Bij een uitzichtpunt waar een paar picknickbanken staan verorberen we een donut en maken foto’s van het weidse uitzicht over de meanderende rivier, met op de achtergrond de eeuwig besneeuwde bergtoppen.

Verderop begint de weg te stijgen en komen we boven de boomgrens. Hier begint het land van kale rotsen, harde wind en lange rode palen naast de weg. Als het gesneeuwd heeft, weet je door die palen waar de weg loopt.

Via de Sunset Pass rijden we Jasper National Park binnen. Vlak na de pas ligt het Icefield Centre, een museum dat gewijd is aan de Athabasca Glacier en waar je je op de hoogte kunt stellen van allerlei gletsjer-weetjes.

Vlak voor Jasper liggen de grote campings. Eerst kijken we rond op de Wapiti campground. Die vinden we te weinig beschut. De Whistlers campground aan de overkant van de weg is groter: de ingang lijkt op de toegang tot een tolweg, met drie hokjes naast elkaar. Er zijn meer dan 700 kampeerplaatsen. We vragen een rustig plaatsje in een gedeelte met bos.

Na het opzetten van de tent gaan we meteen door naar Jasper Town, een geinig dorpje dat helemaal in het teken staat van het park en behoorlijk toeristisch is. Gelukkig niet overdreven, ze hebben een goede balans gevonden tussen de natuur en de commercie. Geen grote M’s op metershoge palen en geen drive thru’s.

Het visitor centre van het nationale park staat midden in het dorp in een parkje dat wordt bevolkt door de wereldreizigers (net zoals in Banff en Lake Louise). Overal liggen rugzakken en hun eigenaren in het gras te… tja, wat doen ze eigenlijk Uitrusten? Wachten? Vakantie houden? Het straalt wel een ‘Don’t worry, be happy’ sfeer uit.

We picknicken bij Lake Annette, een meertje ten westen van Jasper. Er staan genoeg picknick-banken en met dit koude, regenachtige weer is er natuurlijk niemand. Ook hier vinden we banken in een sheltertje. De bewolking breekt open en we besluiten een rondje om het meer te lopen.

‘s Middags bekijken we Jasper wat beter. Het is voor een groot deel gebouwd langs een rangeerterrein. Er komt net een passagierstrein binnenrijden: de Rocky Mountaineer. Die rijdt een vast traject door de mooiste stukjes Rockies en is uitgerust met panoramawagons, waarin je via grote ruiten de omgeving kunt bekijken.

Aan de oostkant van Jasper National Park ligt Miette Hotsprings, een warmwaterbron waarin je kunt zwemmen (en laat het dan maar regenen!). We volgen de Yellowhead Highway ’16’ richting Edmonton. De weg (en de spoorlijn) volgt een min of meer open en vlak terrein met veel meertjes. Er wordt veel gewaarschuwd voor grazende fauna en inderdaad moeten we regelmatig afremmen voor een of meer bighorns die op de weg staan.

We verlaten het vlakke landschap als we van de ’16’ afslaan en over de Miette Road de bergen in rijden. Na 20 kilometer bereiken we de hotsprings. Zwembroek en handdoek mee en al gauw zwemmen we in badwater, zo voelt het tenminste aan. Het is 39 graden, als het uit de rots komt zelfs 50 graden. Af en toe even afkoelen in water van 10 graden (dat nu wel heel koud is). Wel een raar gevoel: in bad zitten onder de blauwe hemel en genieten van het berglandschap.

Een stukje verderop komt het water uit de grond. Het stinkt behoorlijk omdat er zwavel in zit (in het zwembad zelf hebben ze er de zwavel uitgehaald en stinkt het meer naar chloor). De omgeving is geel, ook door de zwavel.

Vandaag krijgen Manouschka en Fabian eindelijk hun zin: we gaan met de kabelbaan. De Jasper Airtram ligt vlakbij de camping. Fabian heeft het hoogste woord, totdat ‘ie in het grondstation de gondel op zich af ziet komen. Dat is een beetje eng en ineens hoeft ‘ie niet meer zo nodig. We moeten hem in de gondel tillen. Er gaat een begeleider mee en tijdens de rit omhoog krijgen we een hoop feiten over ons uitgestrooid: hoe lang, hoog, zwaar, snel etc. deze kabelbaan is.

Het ritje duurt een minuut of zeven. Boven is het aardig koud, bewolkt en het waait. De rots waarop het bergstation is gebouwd is zo kaal als een biljartbal. Er ligt nog wel wat sneeuw, maar daar houdt het dan wel mee op. Het uitzicht is wel de moeite waard. Jasper kun je natuurlijk heel goed zien liggen, maar ook Lake Annette en de spoorlijnen. In het bergstation is een restaurantje waar we achter grote ruiten genieten van het uitzicht en van warme chocomel.

Weer beneden gaan we meteen door naar Lake Maligne, een kilometer of 50 van Jasper. Na een uurtje zijn we er en proberen op een picknickplaats aan het water te lunchen. De muggen denken daar anders over en vallen vooral Lizet aan. We blazen de aftocht en zoeken ons heil een meter of 20 verder van het water.

Dan is het tijd voor een wandelingetje langs het water. Het landschap lijkt me iets te veel op de Ardennen. Omdat het bovendien zwaar bewolkt is, vind ik het lang niet zo mooi als gehoopt.

Halverwege komen we op een grasveld waar het stikt van de eekhoorns. De kinderen vinden dat wel leuk en proberen de beestjes uit hun holletjes te lokken. Dat lukt met gemak, er springt er zelfs een bij Manous op haar schoen. Op de weg terug zien we nog een enorm stekelvarken de weg over waggelen.

Even verderop komen we langs een eenzame boom op een rots in het wilde water van een rivier. Mooi om een plaatje van te maken, en ik ben niet de enige die dat denkt. Er staat nog een aantal mensen en die wijzen me op de adelaar boven in de boom. Die is gevlogen voordat ik een foto kan maken.

Golden en Revelstoke

Een slagboom verspert de weg: er ligt nog steeds sneeuw

Het is 21 juni, de zomer begint. Vanaf nu komt het allemaal goed! En inderdaad, de zon schijnt al flink als we uit onze tent komen. Het is tijd om de Nationale Parken te verlaten en richting westkust te gaan. We hebben een lange rit voor de boeg: vanuit Jasper over de Icefield Parkway terug naar Lake Louise en dan naar Golden.

De Icefield Parkway en omgeving zijn prachtig. Alle grote bergtoppen liggen te blaken in de zon. Dat de toppen nog helemaal wit zijn, maakt het alleen maar mooier. We maken een tussenstop bij de Athabasca Falls; een 30 meter brede wilde rivier vol blauw-groen gletsjerwater die zich een meter of 20 naar beneden stort.

Langzaam klimt de weg en naderen we de Athabasca Glacier, een uitloper van het Columbia Icefield. We gaan met een speciale off-the- road bus de gletsjer op. In een gewone bus worden we naar een tussenstation naast de gletsjer gebracht, waar we op een tochtig stuk gravel worden overgeladen in de off-the-road bussen die ons met 15 kilometer per uur omhoog rijden over blauwachtig ijs. Midden op het ijs is een ‘bushalte’ waar iedereen kan uitstappen. Het waait behoorlijk, ook al schijnt de zon.

Als we bij Lake Louise over de Trans Canada Highway ‘1’ naar het westen gaan, trekt de hemel dicht en een groot deel van de afdaling door Yoho National Park regent het pijpenstelen. Als we in Golden aankomen is het weer droog met een zonnetje. Ingeklemd tussen de Kicking Horse River, een bergwand en het plaatsje Golden ligt een mooie beboste camping.

We worden gewekt door de eerste trein die zich vanuit Golden richting Yoho worstelt. We hebben gisteren eens geteld en zo’n trein heeft 105 wagons. We ontbijten snel en pakken de tent in. Zodra we de camping afrijden begint het te hozen, dat beloofd weinig goeds.

Op weg naar Revelstoke doorkruisen we vandaag twee nationale parken: Glacier en Mount Revelstoke. In het Glacier National Park bezoeken we het Rogers Pass Centre, dat is gewijd aan de aanleg en exploitatie van de spoorlijn die door de twee parken loopt: aan de oostkant wordt Glacier afgesloten door een bergrug met zeer steile hellingen, dus in de winter zijn er vaak lawines. In de beginjaren van de spoorlijn is een compleet rangeerterrein weggevaagd door de lawines. Maquettes tonen de oplossingen om dit gevaar tegen te gaan: tunnels en overkappingen.

Vanuit Glacier rijden we Mount Revelstoke National Park binnen. Het gaat naar beneden, maar de rest ontgaat me eigenlijk. Ik maak me meer zorgen hoe dat dadelijk moet, want het is niet ver meer naar Revelstoke en het regent nog steeds behoorlijk. Ik heb weinig zin om in de stortregen een tent op te gaan zetten. Op het moment dat we het vertrouwde logo van de KoA (Kampground of America ) zien, houdt het echter op met regenen. Wat een geluk. En eindelijk gras om op te slapen!

Revelstoke zelf is een plaatsje aan het Revelstoke Lake (je gelooft het niet!), een langgerekt meer dat bijna is drooggevallen door de stuwdam die midden in het meer is neergezet. Ook hier is een leuk Railway Museum. Er staan een oude wagon en een enorme stoomlocomotief. Ook buiten staat wat (ooit) rollend materiaal, waaronder een locomotief met een sneeuwschuiver van 4 meter hoog.

We wilden eigenlijk zo snel mogelijk van de Rockies naar de kust rijden, maar dat gaat nou eenmaal niet met kinderen. Vandaar dat we in twee dagen van Jasper via Golden naar Revelstoke reden. Hier blijven we een dag en overmorgen rijden we in weer twee dagen naar de kust.

Revelstoke ligt tegen het Mount Revelstoke National Park aan. In een boekje met wandeltochten selecteren we een leuk tochtje dat de kinderen voor een deel moeten kunnen lopen. Het is een rondje door het bos van een kilometer of 3 a 4 met niet te veel hoogteverschil. Het is maar wat je daar onder verstaat, het stijgt en daalt behoorlijk!

Picknicken doen we op een uitzichtspunt hoog boven Revelstoke, met een mooi uitzicht op het dorpje. De treinen slingeren zich langzaam door het dorpje dat ook al langs een langgerekt station is gebouwd.

We kunnen niet helemaal naar boven in het park: na zo’n 15 km verspert een slagboom de weg. Er ligt nog steeds sneeuw en je mag alleen te voet verder. We besluiten dan maar de Revelstoke Dam te bezoeken, waar een tentoonstelling is over de aanleg van de stuwdam in de jaren ’80. De elektriciteit die hier wordt opgewekt gaat naar Vancouver, zo’n 800 kilometer verderop.

Whistler en Alice Lake

Langs diepe afgronden en onder 'landslides' door

Het regent pijpenstelen en donkere wolken voeren de boventoon. We volgen uit Revelstoke de Highway 1, met één rijstrook voor iedere richting eerder een provinciale weg. Die kronkelt zich tussen hoge bergen door en voert vanaf Sicamous langs verschillende meren. Gaandeweg wordt het weer beter en tegen de tijd dat we Kamloops bereiken is het zonnig en warm..

Het is pas half 2, we besluiten door te rijden naar een camping zo’n 100 km verderop. Na Kamloops verandert de omgeving totaal: uitgestrekte heuvels met weinig begroeiing. Kennelijk is het hier erg droog. In de verte kunnen we de treinen langs de oever van een meertje zien rijden.

In Cache Creek verlaten we de ‘1’ die naar het zuiden afbuigt en gaan naar het noordwesten, richting Lilloöet (een indiaanse naam). De weg die door een dal kronkelt is bijna helemaal verlaten. Toch wonen hier mensen: af en toe een boerderij, grasland en koeien. Na 35 kilometer bereiken we de primitieve camping in Marble Canyon Provicial Park. Het is een dunne strook tussen de weg en een meertje.

De volgende morgen is de hemel stralend blauw. De zon staat echter nog achter de bergen en het is nog erg koud. Het dorre landschap wordt weer bergachtig, hoewel we dichter bij de kust komen. Eerst naar Lilloöet om te tanken en dan over de ’99’, die in 100 km geen enkel dorp aandoet, naar Whistler.

Al meteen buiten Lilloöet gaat de weg een paar keer zeer steil en bochtig omhoog en omlaag, vlak langs diepe afgronden en dan weer onder ‘landslides’ langs over bruggetjes waar maar één auto tegelijk over kan. We stoppen we een paar keer om van het uitzicht te genieten.

Via Pemberton, een indianendorp, bereiken we Whistler, overduidelijk een wintersportoord: dikke muren, overal rekken om ski’s in te zetten en overdekte winkelpromenades. Het centrum van Whistler Village lijkt uit alleen hotels en restaurants te bestaan.

Onze camping ligt in Alice Lake Provincial Park ten zuiden van Whistler. Alice Lake campground is een verademing: alle sites liggen tussen de bomen en zijn heel groot: de buurman zit meer dan 25 meter verderop. De naam zegt het al: Alice Lake, daar hoort een meertje bij. Omdat het zulk lekker weer is, is het behoorlijk druk met dagjesmensen.

Highway 99 heeft de bijnaam ‘Sea to Sky Highway ‘: je gaat in 50 km van Squamish (de Sea) naar Whistler (de Sky). Vanaf Whistler ga je alleen maar omlaag, achter elke bocht verwacht je de zee te kunnen zien. Toch zie je die pas voorbij Squamish. Daar stoppen we bij de Shannon Falls. De ruim 300 meter hoge waterval stuift lekker verkoelend.

In het havenplaatsje Squamish doen we boodschappen. Squamish heeft een heel klein jachthaventje (zonder restaurant) en al helemaal geen boulevard. Dan maar iets eten in het centrum. Het wordt de Burger King, maar wel een met een ‘view’: aan twee kanten heeft de zaak grote panorama-ruiten om de bergen vanachter je Double Whopper with Bacon and Cheese te bekijken. En het gekke is, hij smaakt er lekkerder door…

Vancouver

Met de SkyTrain krijg je een goede indruk van de stad

We gaan op weg naar onze laatste camping: Golden Ears Provincial park. Hoewel het vanaf Squamish nog zo’n 50 km is naar Vancouver kun je merken dat je in de buurt van een stad komt: grote en dure huizen, de highway wordt vierbaans, meer vrachtverkeer etc.

North Vancouver ligt tegenover het eigenlijk Vancouver en je hebt er dan ook een mooi uitzicht op de stad zelf. Via de Second Narrows Bridge steken we over naar Vancouver en Burnaby, waar de highway doorheen slingert.

Ik heb thuis via internet drie nachten op de Gold Creek camping gereserveerd. Dat ging gesmeerd en men verwacht ons dus ook: het noemen van het reserveringsnummer is voldoende. We krijgen weer een mooie ruime plaats tussen de bomen. Naast de BBQ ligt al een flinke stapel hout te wachten.

De volgende dag nemen we de SkyTrain, een metro-achtig treintje dat vanuit de buitenwijken via Metrotown (een enorme shopping mall) naar het centrum rijdt en eindigt bij de haven. Je krijgt zo een mooie indruk van de stad.

Bij de een na laatste halte stappen we uit, dicht bij Robson Street, waaraan vele restaurantjes liggen. Bij Planet Hollywood gaan we met de lift naar de vijfde verdieping, waar we op de patio eten met uitzicht op het verkeer beneden.

Aan het Waterfront nemen we de ‘SeaBus’ naar North Vancouver. Echt veel is er niet te zien, al probeert men de indruk te wekken alsof North Vancouver de gateway naar de rest van de wereld is.

Een dag later varen we met de AquaBus, een grappig felgekleurd bootje, over False Creek naar Granville Island, dat vooral bekend is om z’n Public Market. In een soort grote hallen verkopen marktkooplui verse en exotische waren. Als we verder slenteren komen we bij de Children’s Market, een combinatie van een groot speelkasteel met speelgoedwinkels en klerenwinkels.

Als we terug willen varen naar het Science Museum blijkt dat dat aanlegpunt ‘s avonds niet wordt aangedaan. We kunnen wel worden afgezet bij Stamp’s Landing, op ongeveer een kwartier lopen. Terug op de camping stoken we al ons hout en papier op en treffen voorbereidingen voor het inpakken voor de terugreis morgen.

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!
Banner - Stem & Win