Op 2000 tot 3800 meter hoogte door de bergen van Gansu, Sichuan en Yunnan reizend valt op hoe Tibetaans dit deel van China nog is. Ook leven er volken als de Naxi en Bai. En overal staan tenten van de nomaden die met hun kudden yaks door het hoogland zwerven. Naast boeddhistische tempels, kloosters en pagodes zijn er ook moskeeën, die er erg Chinees uitzien.
Voordat we doorvliegen naar het Chinese hooggebergte verblijven we een paar dagen in Beijing, waar we de hoogtepunten bekijken. Ons hotel ligt midden in een hutong, een oude wijk met steegjes en hofjes en kleine winkeltjes.
We lopen wat rond en gaan een theewinkel in. Voor we het weten, doen we mee aan een theeceremonie en zitten we met een Chinees meisje jasmijnthee te drinken.
Vroeg op om naar de Verboden Stad te gaan. Dat gaat goed, we kunnen om half negen meteen naar binnen. Het is druk. En heet. Wat zijn er veel Chinezen
De volgende dag wandelen we in het zomerpaleis. Dat is mooi, maar druk als Amsterdam op Koninginnedag.
En dan vandaag eindelijk naar de muur. Ook dat is afzien. Het is een uur klimmen voor we op de muur zijn en dan begint het pas. Ik loop met een parasolletje tegen de zon en dat scheelt iets.
We vinden Beijing een vreselijke stad en willen alleen maar weg uit de hitte en de drukte. Morgen vliegen we naar Lanzhou, de bergen in.
Op de vlucht naar Lanzhou zijn wij de enige westerlingen. Echte backpackers gaan natuurlijk met de trein of de bus.
Lanzhou ligt op 2000 meter hoogte. De hoofdstad van de provincie Gansu heeft een grote moslimbevolking en overal zien we moskeeën. Die zien er heel Chinees uit.
‘s Middags lopen we door de stad. We voelen ons allebei stukken beter nu we uit Beijing weg zijn. We moeten wel alles in het Chinees doen. Dat houdt in dat we woorden uit onze gids aanwijzen en ook woordjes proberen te leren. De mensen zijn erg behulpzaam.
We stappen de volgende ochtend in een overvol minibusje voor een tocht van zes uur naar Xiahe. Het is prachtig en we vervelen ons geen seconde. De eerste drie uur rijden we door een vruchtbare vallei met dorpjes, markten en moskeeën. Een deel van de oude zijderoute.
Het is blijkbaar oogsttijd en de mensen leggen de korenhalmen op de weg zodat de auto’s er overheen rijden. Dat is in plaats van dorsen, zo vallen de graankorrels eruit. Daarna gooien ze het met grote manden in de lucht zodat het vuil wegwaait en de graankorrels overblijven.
Na drie uur wordt het landschap woester en de weg veel slechter. Af en toe zien we kudden jaks en Tibetaanse nomadententen. Uiteindelijk arriveren we in Xiahe. Het ligt op 3000 meter hoogte en heeft de grootse Tibetaanse gemeenschap en het belangrijkste Tibetaanse klooster in China buiten Tibet.
De lucht is lekker fris. Het weer is prachtig. Met een tjoektjoek gaan we naar ons hotel. Het plafond en de meubels zijn beschilderd. Buiten horen we Tibetaanse gezangen en overal lopen monniken in rode gewaden.
Vandaag gaan we naar het Labrangklooster en lopen de hele ronde die Tibetaanse pelgrims ook doen. Onderweg moet je ervoor zorgen dat de (duizenden) gebedsmolens blijven draaien. De pelgrims en monniken prevelen hun mantra’s.
Als je een tijdje meeloopt word je er een beetje duizelig van, maar het is ook een bijzondere ervaring. Een rondje klooster duurt ongeveer 3 uur, het is dus een flinke wandeling.
We zijn in een totaal andere wereld. Veel mensen willen even voelen aan het haar op Yaron’s armen. Dat hebben ze nog nooit gezien. De mensen zijn wel erg vies. Ze doen hun behoefte waar het ze uitkomt, maar wel in de goot. Blijkbaar dragen ze geen ondergoed onder hun lange gewaden.
En als we dan, noodgedwongen, langslopen, terwijl we discreet de andere kant opkijken, roepen ze enthousiast ‘hallo’ naar ons. Nooit eerder heb ik poepende mensen gegroet.
De volgende middag wandelen we in de bergen. Ineens zien we op het grasland, onder een boom, een groep mensen zitten. Ongeveer dertig, tussen de 10 en 40 jaar oud. Een paar monniken en verder Tibetaanse dorpelingen. Ze zwaaien en roepen naar ons, dus we lopen er naar toe.
Het blijkt dat ze daar, midden in de natuur, Engelse les krijgen. De leraar spreekt niet veel Engels en we begrijpen dat ze met ons willen praten om te oefenen. Dus ik ga bij ze in de kring zitten en stel vragen. Dat gaat moeilijk, maar ze vinden het wel leuk.
Dan vraagt de leraar of ik de les van hem wil overnemen. Ze hebben een boek en zijn bij les 5, over familie. Nou, dat wil ik wel. Ik val meteen in mijn rol van juf. Ik lees de zinnen voor en zij herhalen ze (zo hard mogelijk). Daarna overhoor ik ze om te kijken of ze het gesnapt hebben. Ze doen erg hun best.
Dan bedenk ik dat ik foto’s bij me heb. Heel toepasselijk bij deze les: foto’s van onze dochters met hun vriendjes, onze ‘pleegdochter’ Selamawit, ons huis, Yaron en ik in onze tuin en ik in de Zwitserse sneeuw. Dat slaat in als een bom. Ze liggen met z’n dertigen over me heen.
Tot slot geef ik de leraar een stapeltje ansichtkaarten en stickers cadeau voor de leerlingen en voor de hoofdmonnik een luxe balpen die twee kleuren kan schrijven.
De volgende dag maken we een fietstocht langs de Daxia-rivier. Het gaat geleidelijk omhoog dus het is goed te doen. Zelfs op krakkemikkige en te kleine fietsen. Ons doel is een nomadendorp in de graslanden, 14 km verderop.
Het is een mooie route. We zien veel imkers en fietsen af en toe door een zwerm bijen, die ons gelukkig niet steken. De graslanden staan in bloei. Ons einddoel valt tegen. Het dorp blijkt een soort Volendam voor Chinezen. Onderweg was het leuker.
De terugweg gaat bijna helemaal omlaag dus dat is puur genieten.
Vanuit Xiahe gaan we per openbaar vervoer naar Langmusi. Daar hebben we drie bussen voor nodig. De eerste overstap is in een plaats die niet op mijn kaart staat (en daar houd ik als cartograaf niet van) en waarvan we de naam niet kunnen onthouden.
De tweede overstap is op een kruispunt. De bussen worden steeds kleiner en het landschap steeds ruiger.
Langmusi is een klein Tibetaans dorp op 3800 meter hoogte in het noorden van de provincie Sichuan. De nomaden komen hier op hun paard of motor naartoe om inkopen te doen.
Hun jassen zijn met dierenhuiden gevoerd en hebben mouwen die tot op de grond hangen. Ze dragen die mouwen op allerlei manieren.
Verder hebben ze allemaal een grote dolk aan een riem hangen en lopen op zelfgemaakte laarzen. Ze hebben een woeste blik in hun ogen, maar zijn niet onaardig.
De vrouwen dragen grote stenen om hun nek of op hun hoofd en zien er mooi uit, ook als ze heel stoer op een paard zitten. In Langmusi zijn twee kloosters, maar het mooist is de omgeving.
We maken een fantastische wandeling. We zorgen er met het uitstippelen van onze route wel voor dat we niet langs hun ‘begraafplaats’ komen. Ze hakken de lijken van overleden mensen in stukken, opdat de vogels de stoffelijke resten ‘mee naar de hemel nemen’.
De begraafplaats is een veld met botten. Dat hoeven wij niet te zien. Al met al komen we in aanraking met een cultuur die mijlenver van de onze afstaat en dat is soms wel moeilijk.
Soms lijkt het vijandig. Tijdens een van onze wandelingen stopt een man op een motor. Hij gaat heel dicht bij ons staan en wijst naar onze wandelstok. Ik denk dat hij hem wil hebben en ervaar hem als bedreigend. Yaron gaat recht tegenover hem staan en wijst naar de spullen van de man. Uiteindelijk rijdt hij schouderophalend weg. Wat alles moeilijk maakt, is dat we de gezichtsuitdrukkingen niet altijd goed kunnen interpreteren.
Er woont in Langmusi een heel leuke Tibetaanse familie met een restaurantje. Midden in de kamer (helemaal zwart beroet) staat een oven en daarop koken ze de hele dag door eten voor iedereen, toeristen zowel als plaatselijke bevolking. Het is er warm en gezellig.
Yaron werkt grote porties yakvlees naar binnen. Soms met groenten en soms als yakburger (net Fred Flinstone). Het is erg lekker. Ik eet een paar keer yakyoghurt met honing. Lijkt op gewone yoghurt, maar iets klonteriger.
Vanuit Langmusi reizen we door naar Songpan. Omdat dit met de bus twee dagen duurt, charteren we een soort taxi. De rit duurt negen uur en daar waar de weg slecht is (of afwezig), zit de chauffeur te bidden (of mantra’s te zeggen). Dat maakt ons vertrouwen in de auto niet veel groter, maar werkt wel rustgevend.
Als de chauffeur af en toe zijn hoofd uit het raampje steekt om wakker te blijven, word ik weer ongerust. Gelukkig is er verder geen verkeer. We rijden door eindeloze graslanden. Alleen het laatste stuk wordt het landschap anders en groeien er bomen en struiken.
We komen meer dood dan levend aan in Songpan, helemaal door elkaar geschud. Daarom nemen we een Chinese massage. Yaron laat zijn nek en schouders masseren (en hoest vervolgens de hele nacht) en ik mijn voeten. Aan mijn lijf geen polonaise. Ze werkt alle drukpunten af en ik moet af en toe op mijn tanden bijten.
De volgende dag gaan we naar een andere plek voor een Tibetaanse massage. Dat is heel anders, maar zeker niet zachtzinniger. Ik houd er een paar blauwe plekken aan over.
Songpan is een klein stadje dat in elkaar zit als een mahjongspel, met vier muren en vier poorten, precies in de vier windrichtingen. Het is (relatief) schoon en overal hangen rode lantaarns. Het ziet eruit zoals je van een Chinees stadje verwacht. Maar de bevolking is voor een deel Tibetaans.
‘s Avonds geven Shaolin-monniken in een soort circustent een demonstratie van hun kunnen: acrobatische oefeningen, soms met scherpe zwaarden of speren, die ze dan bij voorbeeld met de punt op hun adamsappel dubbel buigen. Of ze slaan met hun hand of hoofd stenen door.
En dan, net als je het punt bereikt waar het niet leuk meer is, want ik houd niet van dat soort sensatie, wordt het weer heel poëtisch. Heel knap en niet zo gelikt als in Beijing. Maar het is een chaos en herrie en iedereen zit te roken, te spugen en te schreeuwen op stukken boomstam en losse planken.
Na een adembenemende rit van negen uur arriveren we in Chengdu, een grote stad met 4 miljoen inwoners in de provincie Sichuan. Adembenemend niet alleen wegens het mooie landschap maar vooral ook wegens de rijstijl van de Chinese chauffeurs.
Wat een idioten. En die chauffeur van ons is de ergste. Ik ben dankbaar dat ik dit nog kan opschrijven.
Uit gesprekken met Engelssprekende Tibetanen begrijpen we dat de politieke situatie niet goed is. De Tibetanen hebben weinig rechten: ze krijgen bij voorbeeld geen paspoort en kunnen dus nooit naar India om de Dalai Lama te bezoeken.
In de voormalige Tibetaanse provincies waar wij door reizen, worden ze nog een beetje met rust gelaten, maar uit de autonome provincie Tibet worden regelmatig kinderen weggehaald om in Zuid-China naar school te gaan en als ze dan na een paar jaar terugkomen zijn ze hun eigen taal bijna vergeten.
Vanochtend staan we vroeg op en gaan met de bus naar het Panda Breeding Center van Chengdu. Dat is een mooi aangelegd park met veel bamboe. We kijken een hele tijd naar de reuzenpanda’s terwijl ze aan het eten zijn. Het is een leuk gezicht hoe ze hun poten gebruiken, net handen.
Als we terug zijn, gaan we naar de tempel vlakbij ons hotel en eten daar in het vegetarische restaurant. Ze hebben de gekste dingen op de kaart staan, zoals Monkey’s Head, maar dan nagemaakt van tofoe. Zo hoeven de monniken hun favoriete gerechten niet te missen omdat ze geen vlees mogen eten. We bestellen eend, zelfs de vleugels zijn nagemaakt van tofoe. Het is erg lekker en de omgeving is prachtig.
Vervolgens maken we een lange wandeling door de stad. Vooral de grote moderne boekwinkels zijn erg leuk. Op sommige afdelingen kun je bijna niet lopen omdat er mensen op de grond zitten te lezen. Soms wel uren lang en als ze het boek uit hebben, zetten ze het terug op de plank.
Vanavond gaan we naar de Sichuan Opera. Het is veel meer dan opera alleen: vuurspuwen, een poppenshow, een schaduwtheater (iemand die met zijn handen en een lamp de mooiste dingen laat zien) en een act met snel wisselende maskers. Het is prachtig. En ook in het publiek is genoeg te zien.
Door de zaal lopen mensen die je kunt roepen om je oren te laten schoonmaken bij het licht van een zaklantaarn, met wattenstaafjes (die daarna op de grond worden gegooid, lekker fris) en je kunt je schouders laten masseren. We krijgen ook pinda’s en thee.
We vliegen naar Lijang in de provincie Yunnan. Bij aankomst stappen we in een bus, maar die blijkt niet te vertrekken. Het duurt even voor we daar achter komen. We nemen dus maar een taxi en leggen uit naar welk hotel we willen. Het ligt in de binnenstad, die autovrij is.
Het regent pijpenstelen en de taxichauffeur zet ons af aan de rand van de binnenstad, maar wel helemaal aan de verkeerde kant. We lopen een ander mooi hotel in, waar de receptionist zowaar Engels spreekt. We vragen of we een kamer kunnen bekijken en dat kan, we moeten alleen even wachten.
De kamer ziet er mooi uit, dus we zeggen dat we een paar nachten willen blijven. Pas dan krijgen we te horen dat het hotel de hele week vol zit. Yaron zegt dat hij genoeg heeft van alle Chinezen en ik ben het ook zat. Communicatie is moeilijk en het is meer dan alleen de taal.
Buiten regent het nog steeds, maar we lopen toch maar verder. We vinden een klein privé-pension, dat eigenlijk veel leuker is. Het is een familiehuis rond een binnenplaats. Opa zit in een hoekje te kalligraferen.
Oma ligt iedere keer in een deuk als we langs lopen, omdat ze ons zo bespottelijk groot vindt. Ze zit met een stel mahjong te spelen en is duidelijk de baas in huis.
Het stadje zelf is een sprookje. Kronkelstraatjes, kanalen en bruggetjes en vol met rode lampionnen. Een prachtig gezicht in het donker. Het lijkt op Giethoorn en is net zo toeristisch. Duizenden en duizenden Chinese toeristen komen met bussen. Maar dat heeft als voordeel dat er veel leuke winkeltjes en terrasjes zijn. ‘s Avonds bezoeken we een Naxiconcert met traditionele instrumenten.
Onze sultana’s en dergelijke uit Holland zijn op, dus voor onze busreizen en fietstochten moeten we in de supermarkt spullen kopen. Dan weet je hoe het is om analfabeet te zijn. Denk je pinda’s te kopen zijn het geroosterde bruine bonen en denk je dat iets zout is dan is het zoet.
Als we snoepjes kopen, moet ik denken aan de snoepjes van Harry Potter. De ene keer blijkt het een honingballetje te zijn en de andere keer een bouillonblokje. Heel spannend.
Ik koop ook een zak met 16 doosjes met leuke plaatjes. Op de zak staat: ’16 strange flavours’. We maken vier doosjes voorzichtig open en proeven, maar dan gaan we ernstig twijfelen aan de houdbaarheidsdatum.
Vanuit Lijang reizen we per bus naar Dali, eveneens in de provincie Yunnan, gelegen aan het Erhai-meer. De weg is gelukkig beter, net als de chauffeur.
Dali is een leuk stadje in een prachtige omgeving. De mensen behoren tot de Bai-minderheid.
We maken een lange wandeling in de wolken. We zijn hoog in de bergen en het landschap is prachtig, met rotsen waar flarden nevel omheen hangen. Er zijn watervallen en mysterieus wuivende varens en druipend mos.
Vanmorgen vroeg gaan we met een lokaal busje naar een ander dorp waar een weekmarkt is.
Het busje vult zich met vrouwen in klederdracht met grote manden op hun rug. De markt is superleuk. Geen toerist te zien.
Er worden op de weekmarkt allerlei producten van het land verkocht en zelfgemaakte spullen zoals kunstig gevlochten manden en rieten schoenen.
Als we terug zijn in Lijang, nemen we een tjoektjoek naar een kabelbaantje dat ons 600 meter hoog op de berg brengt. De tocht is mooi en vredig en duurt wel 20 minuten. Als we boven zijn, maken we een lange wandeling waarbij we veel moeten klimmen. We zijn hier op zo’n 3000 meter hoogte.
We huren fietsen en rijden via allerlei landweggetjes langs dorpjes. Het is een reis terug in de tijd. We komen bij een haventje aan het Erhai-meer. Hier vertrekken veerboten naar de overkant. Dat lijkt ons wel wat, dus we parkeren de fietsen en stappen op de boot.
Het meer is heel groot – meer een binnenzee – en het duurt een half uur voor we aan de overkant zijn. We worden afgezet bij een groot tempelcomplex met helemaal bovenaan een grote pagode.
Als we eindelijk bij de pagode staan, zien we de lucht achter de bergen helemaal zwart worden en horen we het donderen. We willen snel terug om niet midden op het meer in een metalen veerboot overvallen te worden door onweer.
Het aantal passagiers op de boot is volgens mij het dubbele van wat is toegestaan. En het duurt lang voor hij vertrekt. Als we eenmaal varen – het begint al te regenen – blijkt dat we de verkeerde kant op gaan. De boot doet eerst nog een eilandje aan.
Daar blijft hij 30 minuten liggen. Wij kijken nog even bij de vismarkt en stappen dan in de boot terug.
We zijn niet de enigen. Inmiddels zijn er tweehonderd man aan boord in plaats van vijftig en ik vind het allang niet meer leuk.
Ongeveer halverwege dobberen we ineens stuurloos rond onder een zwarte hemel. Ik begin schietgebedjes te zeggen. Yaron raakt aan de praat met een Chinese student die uitlegt dat we motorpech hebben…
Na een tijdje doet de motor het weer even, slaat weer af en doet het weer even en slaat dan voor de derde keer af. De Chinezen aan boord lachen de kapitein uit en bespotten hem. Yaron bespreekt de handelsbetrekkingen tussen Nederland en China met de student en ik houd maar op met bidden.
Na vijf van deze onderbrekingen bereiken we toch nog veilig de overkant. Dan gaat de zon weer schijnen, dus wij kunnen lekker terugfietsen.
In Dali zijn verschillende goede plaatsen voor een massage en wij vinden dat we dat wel verdiend hebben. Massages worden in Dali door dove mensen gegeven. Het grote voordeel daarvan is dat als ze je aan het masseren zijn, ze niet met je kunnen praten om hun Engels te oefenen. Ik neem een voetenmassage en Yaron een volledige massage. Hij ligt in een apart kamertje.
Ineens hoor ik een enorm kabaal uit het kamertje komen, dus ik stap uit mijn voetenbadje om te gaan kijken. Zijn er drie jongens aan het vechten wie Yaron’s rug mag masseren. Dove mensen kunnen veel lawaai maken als ze boos zijn, ze horen het zelf toch niet. Yaron ligt onverstoorbaar onder zijn handdoekje, dus ik ga ook maar terug naar mijn voetenbadje.
Hij wordt uiteindelijk door een meisje gemasseerd. Ze masseren de drukpunten (acupressuur) en het is pijnlijk, maar je voelt je daarna wel herboren.
Iemand vertelt mij dat Dali erg op Amsterdam lijkt, dus dat we ons wel thuis zullen voelen. Nu lijkt Dali in geen enkel opzicht op Amsterdam, zelfs niet met veel fantasie. Wat blijkt: er wordt veel hasj gerookt. Hebben we niet gemerkt en dat hoeft ook niet voor ons. Doodeng in een land met de doodstraf.
Na een lange maar comfortabele busreis zijn we in Kunming aangekomen, de hoofdstad van Yunnan. Weer een grote stad, maar niet ongezellig. We hebben (eindelijk) een mooi hotel.
We maken een excursie naar het stenen woud, een groot gebied met prachtige rotsformaties. We wandelen heerlijk over allerlei smalle paadjes. Soms moeten we onze rugzakken afdoen om ons overdwars tussen twee rotsen door te wurmen.
Het begin van het park is erg druk: busladingen Chinese toeristen. Maar na 5 minuten lopen hebben we het hele gebied voor ons zelf. We genieten.
Morgenmiddag vliegen we naar Hong Kong en van daaruit proberen we naar Amsterdam te komen, maar we hebben al gemerkt dat alle vluchten overvol zijn, dus het wordt nog even afwachten wanneer we echt thuis zijn.