Rondreis langs de natuurparken van Uganda: de beroemde berggorilla’s van Mgahinga National Park, de leeuwen, olifanten en nijlpaarden van Kigezi Wildlife Reserve, nog meer leeuwen in Queen Elizabeth Park, vogels, olifanten en krokodillen in Murchison Falls en de jungle van Karuma Wildlife Reserve.
Kampala is het vertrekpunt van onze rondreis door Uganda. We huren een oude Landrover 109, een voormalig legervoertuig – en oud is ‘ie. De kap kan er af, zodat je heerlijk in de open lucht kunt rijden. We kunnen alledrie voorin zitten. De achterbak is zo groot dat we zelfs ruimte voor lifters hebben. We zullen dan ook regelmatig vriendelijke Ugandezen meenemen.
Het verkeer in de stad is chaotisch, maar na twee uurtjes komen we in het Mpanga Forest Reserve aan. Grote neushoornvogels vliegen hier rond de kleine camping. Je hoort de vleugels ruisen en klapperen. Ze roepen constant naar elkaar. Het bos hoort bij een bosbouwafdeling van de overheid.
Een jong Ugandees stel helpt ons met eten en leent ons een olielamp. Hun huisje is een tijdje geleden afgebrand. Gelukkig is niemand gewond geraakt, maar ze waren wel al hun spullen kwijt. Het duurde wel een tijdje, maar het verlies van de spullen is nu gelukkig weer aangevuld.
Via het Lake Mburo National Park rijden we naar Mgahinga National Park, waar gorilla’s leven. Met een gids en drie gewapende mannen wandelen we door het Virungu-gebergte, waar het park is gelegen. De drie toppen van dit gebergte vormen de grens met Rwanda en Congo.
De gewapende mannen zijn – zegt men – tegen de buffels. Maar een paar jaar geleden zijn hier toeristen vermoord, dat zal de echte reden van de bewapening wel zijn.
Het bezoek aan de gorilla’s is aan strenge regels onderworpen. De belangrijkste regel is dat je geen besmettelijke ziekte, zoals griep, mag hebben. Het genetisch materiaal van de gorilla lijkt erg op dat van de mens, waardoor ze zeer vatbaar voor onze ziekten zijn. Je moet ook minimaal 15 jaar oud zijn. David is pas 13, maar dat hebben we tot nog toe geheim kunnen houden.
Dan vraagt de hoofdranger om zijn paspoort. Ik antwoord dat wij de paspoorten uit veiligheidsredenen in een kluis in Kampala bewaren en dus niet bij ons hebben. Ik houd er niet zo van, maar het is een leugentje om bestwil.
Hij legt uit dat kinderen bang worden en wegrennen – hetgeen levensgevaarlijk is. Ik leg lachend uit dat Jana veel banger is, en dat is waar. Ik zie hem twijfelen, maar gelukkig geeft hij uiteindelijk toestemming. We mogen alle drie naar de gorilla’s.
Eerst zien we in het bamboegedeelte op de grond de slaapplaatsen. Een kuil van gebladerte en gras met veel uitwerpselen daarin. Kort daarna staan we oog in oog met een reusachtige zilverrug.
Uiteindelijk bereiken we de hele familie in open terrein. Een negen maanden oud kleintje speelt met zijn broer. Ze tuimelen over elkaar heen. Af en toe slaat hij op zijn borst. We staan midden tussen de familie. Ze kauwen rustig op de groene planten en kijken ons af en toe rustig aan.
Deze familie heeft twee zilverruggen, de jongste is de baas. Enige tijd geleden ontmoetten ze een andere groep. Daarbij ontstond een gevecht, waarbij deze troep de andere wegjoeg. Toch geen winnaar, want de twee zilverruggen konden geen vrouwtje uit de andere familie veroveren – dat zou voor nieuw DNA in de groep wel het beste zijn geweest.
Om deze mensapen niet teveel uit hun leefpatroon te halen, moeten we na precies een uur weer weg.
Onze volgende bestemming is het Kigezi Wildlife Reserve. We kamperen bij Ishasha Camp – een stille kampeerplek aan de gelijknamige rivier. Omdat we ons het grootste deel van de tijd aan de grens met Congo bevinden, vragen we iedere dag of het verderop veilig is. De mensen zijn goed op de hoogte van de situatie en zeker de rangers willen niet dat toeristen iets overkomt.
Het kampeerplaatsje is een veldje langs het kronkelende smalle riviertje en is omgeven door hoge bomen. De rivier is een verblijfplaats voor een aantal nijlpaardenfamilies. Ze roepen en brullen constant. In het donker weerkaatst het sonore geluid langs de bomen.
Boven onze tent slaapt een groep bavianen. De hele nacht door geeft een mannetje bij tijd en wijle een brul en haalt uit, een jong lijkt steeds gillend en krijsend uit de boom te vallen. Verderop brult een leeuw. Kortom: we zitten weer in de echte jungle. We staan hier helemaal alleen en houden voor de veiligheid een kampvuur brandend.
Dit park is vooral bekend van de leeuwen die op het heetst van de dag in de bomen slapen. Luierend met hun poten naar beneden hangend. Helaas hebben we ze niet gevonden, wel de bomen waar ze gewoonlijk in rusten.
Je ziet de sporen in het gras en van de nagels langs de stam. Het park geeft mooie uitzicht op kuddes olifanten, buffels en antilopes.
We rijden door naar Queen Elizabeth Park. We hebben gehoord dat er onderweg, aan de oevers van Lake Edward, een vluchtelingenkamp is. Maar dat hebben we niet gezien. We kopen bij een paar hutjes wat te drinken en praten wat met de altijd vriendelijke bevolking.
De verkoper wil weten wat voor koeien in Nederland grazen en hoeveel melk ze geven. Hebben jullie ook zo’n last van leeuwen en olifanten? Wat voor vissen vangen jullie in de meren en rivieren? Als ik hem over het Nederlandse klimaat vertel, huivert hij. Hij weet ook: dat is niets voor olifanten.
Er zijn veel toeristen in het park en daardoor valt het wat tegen. Tot nu toe waren we echt op onszelf aangewezen.
Als we horen dat in het noordelijke gedeelte jonge leeuwenwelpjes zijn, gaan we daar naar op zoek. De eerste dag zien we in een zwartgeblakerd veld drie leeuwen. Als ze even later aan de rand van het nog niet verbrande gras gaan liggen, zien we ze nog amper. Wat een schutkleur.
We hebben de motor van de auto uitgezet, om te genieten van de stilte. Maar dan wil hij niet meer starten. Oei, we moeten hem aanduwen. Ik stap uit aan de kant waar de leeuwen niet staan, en ga duwen. Als David aan de achterkant uit de auto springt, staan de leeuwen op. Ze kijken naar ons en maken aanstalten om op te staan. Dat was niet de bedoeling en lichte paniek slaat toe. Gelukkig start de auto snel en kunnen we doorrijden.
De volgende dag zien we de welpen. Vanuit een bosje komt er eerst één tevoorschijn en even later nog drie. De moeder luiert in de schaduw. De welpjes spelen en gapen wat. Om dichterbij te komen moeten we van het pad af. Dat is eigenlijk niet toegestaan. Vervolgens komen we via een moerassig gedeelte bij de struik. We kijken een tijdje en rijden dan weer voorzichtig weg.
In het dorpje aan de hoofdweg eten we in een restaurantje. Er wordt hier veel nijlbaars en tylapia gegeten. Op de grille, voorop de motorkap van auto’s, zien we regelmatig de baarzen. Dan gaat het in ieder geval in de auto niet stinken.
Het bereiden van het eten duurt altijd even, maar het smaakt prima. Geduld is vooral in Afrika een schone zaak. Een goede afwisseling voor de matoke, puree gemaakt van plantaanbananen, met kip- of geitenstew. Na een tijdje gaat dat vervelen. Af en toe is er gewoonweg niets te krijgen en leven we een paar dagen op kaakjes. Vaak als we net de moed op willen geven, vinden we weer wat. Het eten moet wel ruim van tevoren besteld worden, want voorraden hebben ze hier niet.
De afstanden zijn – in tijd gemeten – groot, vooral door de slechte wegen. Asfalt hebben we alleen de eerste dag gezien. Onderweg proberen we steeds wat fruit te kopen. Vooral bananen en ananassen zijn goed te krijgen en altijd overheerlijk.
Soms, als we in een afgelegen dorpje stoppen, rennen de kinderen gillend en bijna huilend weg. Zo bang zijn ze van een witte familie. Heel voorzichtig en nieuwsgierig komen ze weer dichterbij, maar ze verstoppen zich wel achter hun vader of moeder.
Langs en door het Rwenzorigebergte rijden we over een erbarmelijk slechte weg naar Bundibugyo. Een groot dorp in een gebied waar de batwa (pygmeeën) leven. Ze leven wat verwaarloosd langs de weg en lopen nog met speren of pijl en boog rond. Vaak zijn ze verslaafd aan drank.
De Ugandezen kijken op hen neer en praten over ze alsof het dieren zijn. Ze leven in de jungle, maar men probeert ze te ‘beschaven’. Er is een dorpje met een schooltje en een kerkje opgericht.
Op een dag kreeg het stamhoofd een droom dat hij ziek zou worden en dood zou gaan. Hij zei dat als ze zouden blijven, iedereen zou sterven. Korte tijd later overleed de stamoudste, en iedereen vluchtte de jungle weer in. Het project is mislukt.
Nu zijn zij de enigen die in dit gebied mogen vissen en jagen op klein wild. Ze zijn teruggekeerd naar hun traditionele leefwijze. De Ugandezen begrijpen dat niet. Volgens ons is dit nieuwe project met het oppakken van hun oorspronkelijke levenswijze juist geslaagd.
De batwa worden als verraders beschouwd, omdat men denkt dat zij rebellen vanuit Congo tot voor kort, tegen een vergoeding in drank, door de jungle naar dit stadje hebben geleid.
We willen het park in en daar overnachten. Volgens de ranger is het water te hoog en is de accommodatie nog niet gereed. We vermoeden dat het toch niet helemaal veilig is. Veel mensen dragen ook kalashnikovs.
Na een paar weken reizen vanaf Kampala komen we in Murchison Falls. Dit lijkt het einde van Uganda. Dat is het natuurlijk niet, maar verder naar het noorden is het gewoonweg te gevaarlijk. De Lord’s Resistance Army is hier actief.
We hebben onze tentjes op een stil plekje ten zuiden van de Victoria Nijl opgezet. Er is een kraan om water te tappen en een paar honderd meter verderop is een klein dorpje. ‘s Avonds horen we zang en tromgeroffel en later huilt een baby voortdurend, dat klinkt niet goed. De mensen kunnen in het donker hun hutten niet uit omdat er veel leeuwen zijn. Die horen we ook af en toe brullen.
Eerst bezoeken we de Murchison Falls. Het is mogelijk om langs de waterval en de rivier een wandeling te maken. Het is heet, maar de waterdamp van de donderende waterval werkt heerlijk verfrissend. Een douche van heel kleine waterdruppels.
We gaan ook het water even in. Wel voorzichtig, want er zijn hier ondanks de stevige stroming veel krokodillen.
De volgende dag vroeg opstaan, want we gaan op zoek naar de schoenbekooievaar. Een primitief uitziende vogel met een snavel als een schoen. De Arabische naam is abu markub – vader van de schoen. Hij nestelt tussen het meters hoge papyrus en legt één tot drie witte eieren. In hete perioden besprenkelen ze het nest met water uit hun snavel. Alleen in de nestel- en paartijd zijn de mannetjes en vrouwtjes samen, daarna gaan ze weer ieder hun eigen weg. Ze blijven elkaar wel hun hele leven trouw.
We varen in de ochtendmist naar de delta. De vogel is moeilijk te vinden en zeldzaam, maar vorige week is er één gezien. De gids en de bootsman varen behendig tussen de eilanden van papyrus door. De steile oevers zitten vol met nestholen van de bonte ijsvogel. In een boom ligt een luipaard te slapen en nijlpaarden komen langzaam van hun nachtelijk tocht over land weer het water in. Uiteraard zien we veel vogels: bijeneters, slangenhalsvogels, visarenden en een koppeltje zadelbekooievaars.
Na een paar uur zoeken vinden we de schoenbekooievaar. Een majestueuze vogel van bijna 1.40 meter hoog. Hij staat op een drijvend graseiland. Daar zoekt hij naar amfibieën en vooral vissen, zoals longvissen, en kleine krokodillen. Dan vliegt hij op en landt verderop bij een vrouwtje.
We kijken een uurtje en willen dan verder varen. Probleem is wel dat het bootje is vastgeraakt. We moeten het water in om de boot los te krijgen. Het water staat tot onze middel en even tevoren zagen we nog een reusachtige krokodil geruisloos het water inglijden en onder water verdwijnen.
Op het heetst van de dag komen we op de terugweg badende olifanten tegen. De nijlpaardenstieren vechten constant om het beste plekje voor hun kudde, maar toch ook vooral voor zichzelf.
Ter afsluiting van deze reis bezoeken we het Karuma Wildlife Reserve – weer een echte jungle. Met de houtkap en de grote opbrengsten daarvan is bescherming noodzakelijk. Maar we vrezen het ergste.
Het is donker als we aankomen. Gelukkig worden we heel hartelijk ontvangen door Francis. Ze maakt ook nog wat eten voor ons klaar. Ze heeft alleen nog wat rijst, maar honger maakt rauwe bonen zoet. Ze verbouwen hier niet veel groente omdat de apen alles roven.
Het is aardedonker en ze brengt me naar een plaats waar we douchen. Niet iedereen is zich daarvan bewust, maar de vrouwen moeten het water met jerrycans bij de waterputten halen en vervolgens omhoog brengen naar de watertanks. We hebben vaak genoeg gezien dat vooral groepsreizigers eens heerlijk een tijdje gingen douchen, zich niet realiserend dat er geen waterleiding is en dat iemand uren heeft moeten lopen in de hete zon.
Voor ons werd het water even opgewarmd, maar het vuur was zo hoog opgestookt dat het water kookte. Met het ontstane geluid leek het alsof de tank tot raket was omgebouwd en zou opstijgen. Het verdampende water kwam via de boombladeren als regen weer naar beneden.
Rond ons kampement horen we het gegil van kleine dassen die in bomen leven. Het geluid van een gillende en krijsende heks – echt hartverscheurend.
De volgende dag maken we een wandeling door de jungle. Onze gids Godfried legt ons van alles uit over de bomen en planten. Ze gebruiken nog veel plantaardige medicijnen. Een stuk boom ruikt bijvoorbeeld naar rauw rundvlees, als je daarvan eet kom je van allergieën af. Maar als je er te veel van eet, is je honger voor vlees niet meer te stillen. Andere stukjes schors helpen weer bij bevallingsproblemen.
Het is nog ongeveer 200 kilometer rijden naar de hoofdstad. Na al die onverharde wegen met soms enorme kuilen en keien: een heerlijke asfaltweg dwars door een groen, open landschap. Het noorden trekt ons aan, maar dat is helaas te onveilig.
Als we in de stad aankomen is Idi Amin overleden. We zien vrachtwagens met op het dak gewapende mannen door de straten van Kampala rijden. Zou er onrust zijn ontstaan? Het blijkt om een voetbalwedstrijd te gaan, ook hier bestrijdt men hooligans.