×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Rondreis Sabah, Borneo

Kleurrijke markten, jungle en tropische eilanden

Reisverslag: Jan Noot
Foto's: Septima Bramer & Jan Noot

Het binnenland van Sabah, een Maleisische provincie op Borneo, bestaat uit regenwoud waar urang utans en makaken leven. Langs de kust domineren palmolieplantages tussen de rijstvelden, mangrovebossen en zandstranden. Voor de kust eilandengroepen als de Turtle Islands en Pulau Tiga. Vissers varen uit in bootjes of waden met spiezen door het water. In de dorpen en steden zijn kleurrijke markten en overal staan houten huizen op palen.

Kota Kinabalu

Levendige markten en kleurige boten

We genieten van de levendige taferelen in Kota Kinabalu, de hoofdstad van de Maleisische provincie Sabah op Borneo. Marktkramen met stapels doerians. Kramen met alleen portemonnees en horloges.

Vrouwen zitten op de grond, hun koopwaar op een kleedje uitgespreid: sieraden, zakjes kruiden, kaneel, mango’s, kleine bananen. Sommige vrouwen zijn gesluierd, andere dragen een broek en shirt.

Bij de haven is een grote overdekte markt, met de penetrante geur van riool, rot fruit en vis. Bij de steigers wemelt het van de kleurige boten.

Met een zwemvest aan zitten we in de kuipstoelen van een speedboot die naar het eilandje Pulau Manukan knalt. Vooral voor de kinderen is het een prettig kermisattractiegevoel. Pulau Manukan is heerlijk om even te zonnen, te zwemmen en een koud Tiger-biertje te drinken.

De overdekte eetplaats naast onze lodge in Kota Kinabalu is aan drie kanten omsloten door vitrines met vooral veel vissen, enorme kreeften, krabben en garnalen in overvolle aquaria. Er is zelfs een bak vol grote, groene kikkers, die je vol verwachting aankijken met vriendelijke ogen en kloppende kelen .

Het is de bedoeling dat je een dier aanwijst, om deze even later heerlijk bereid op je bord terug te vinden. Verser kan in elk geval niet.

Kota Belud

Marktvrouwen dragen een hoofddoek of een Chinese hoed

Met de minibus gaan we naar Kota Belud. Ongelooflijk hoeveel mensen er uiteindelijk in passen. Dat Sabah een Engelse kolonie was is o.a. nog te merken aan het linksrijden.

Van stedelijk gebied, met veel industrieterreinen, garages en handelsgebouwen, komen we in de dichtbeboste heuvels en bergen rond de Gunung Kinabalu, de op één na hoogste berg in Zuidoost-Azië.

Langs de niet altijd even goed geasfalteerde weg zien we meerdere soorten palmen, bananen en grote varens. Er staan houten huizen op palen, met daken van verroest golfplaat. Op het erf scharrelen magere, hoogpotige kippen en op dingo’s lijkende honden. De broodmagere katten hebben vaak afgehakte staarten. Hier en daar staat een oude auto naast het huis, soms staan er bromfietsen onder het huis.

Iets buiten Kota Belud is een grote markt met eenvoudige houten kraampjes, afgedekt met een stuk golfplaat of aan touwen opgehangen doeken. Kleurige parasols geven bescherming tegen de brandende zon. In de verte zien we de bergen.

Veel marktlui zitten gewoon op de grond, met de koopwaar op wat kranten. Er zijn veel vrouwen in fleurige kledij, die vaak een hoofddoek dragen, soms een Chinese hoed.

Er staan kledingrekken met jurken, shirts en broeken. Sieraden als armbanden, halskettingen en ringen. Sigaretten zijn in pakjes verkrijgbaar, maar ook per stuk te koop. Er zijn allerlei gebruiksvoorwerpen te koop, zoals plastic bekers, emmers, rieten manden en lampenkappen.

Ook staat er etenswaar uitgestald: kroepoek in plastic cellofaan, eindeloos veel fruit, diverse groenten in keurige stapels, piramides van gedroogde visjes (die geur alleen al!), pepertjes, gember.

Je kunt ook eten en drinken op de markt. Er staan bakken vol kleurige vruchtensappen. Met een grote pollepel wordt een beker van doorzichtig plastic volgegoten. En er zijn kramen waar koeken worden gebakken of reepjes vlees gebraden.

Poring

In natuurpark Kinabalu bloeit de grootste bloem ter wereld

In een krap minibusje gaan we richting Ranau. Het landschap wordt wat ruiger en de weg gaat soms steil omhoog. Gunung Kinabalu wordt door wolkenflarden aan het zicht onttrokken en het gaat steeds harder regenen. Toch rijden we met de ramen open. Het ruikt heerlijk fris.

Hier en daar liggen magere, bruine koeien in de berm. Er staan prachtige reuzenbamboes. We zien de eerste rijstvelden. Op veel plaatsen zijn de rijstplantjes niet meer dan een groen waas over het ondiepe water.

We vinden een eenvoudig hotel in Poring, vlakbij de ingang van het Kinabalu natuurpark, met uitzicht op mistige, groene heuvels: orang utans in the mist! De achterkant grenst aan de jungle. Vooral ‘s nachts is het één groot concert van piepende, tsjirpende en zoemende insecten, af en toe onderbroken door de luide roep van een nachtvogel.

Poring bestaat uit een lange straat, met aan één kant winkels in houten barakken. Aan de andere kant ligt het hoofdgebouw van het Kinabalu natuurpark.

Met een paar jonge gidsen gaan we op zoek naar de rafflesia, de plant met de grootste bloem ter wereld, die alleen op Sumatra en Borneo voorkomt. De bloemen met een diameter tot meer dan een meter bloeien maar een paar dagen.

Het is gloeiend heet en nagenoeg wolkenloos tijdens de korte tocht door de jungle, die nog nadampt van de regen. De grond is modderig en glibberig, de vegetatie overweldigend: dikke bomen met stevige luchtwortels, decimetersdikke bamboes en dicht struikgewas.

We vinden een schitterend, zij het niet heel groot exemplaar van de rafflesia, met een diameter van zo’n 50 centimeter.

Later lopen we het Kinabalu natuurpark in langs (te) keurig aangelegde paden met leuningen en bewegwijzering. Verderop begint het er meer op te lijken, met glibberige paden, bomen die tot aan de wolken lijken te reiken, lianen, kamerplanten in XXXL-formaat en kolkende riviertjes.

We horen fraaie vogelgeluiden, maar de vogels houden zich schuil. We zien wel zwarte eekhoorns, die elkaar over takken en tegen de boomstammen op achterna zitten. Bij een mooi watervalletje frissen we ons wat op in een poeltje. We zien een groot wandelend blad.

In de nabijgelegen theeplantage Sabah Tea Garden volgt na een commercieel video-filmpje een rondleiding door de theefabriek met uitleg, van het plukken van de theeblaadjes tot het verpakken van de gedroogde thee. Van het droogproces mogen we geen foto’s maken: bedrijfsgeheim.

Zo ver je kijken kunt staan theestruiken op de hellingen. De omgeving is prachtig: heuvels in de verte, dampend in de felle zon, strakblauwe lucht met witte stapelwolken.

Sepilok

Markten met groenten en bananen, heel veel bananen

Naar Sepilok is het zo’n 200 km, wat minstens 4 uur kost. We regelen in Poring een taxi en een soort Landrover, want we reizen met acht personen en met evenzoveel rugzakken.

De jungle maakt plaats voor palmolieplantages. Maleisië is één van de grootste palmolieproducenten ter wereld. Op zich mooie bomen, die oliepalmen met hun dikke, grillige stammen en hun takken en bladeren als donkergroene veren van een reuzenvogel. Minder mooi is hoeveel jungle hiervoor verloren is gegaan.

Onderweg weer de nodige markten met groenten, tomaten, gebraden kippenvleugeltjes, flessen water, vruchtensappen, kroepoek, kruiden en bananen, heel veel bananen.

Sepilok is de ‘must’ van deze reis, vanwege de orang utans en omdat vanuit Sepilok excursies worden georganiseerd: naar de Turtle Islands en een jungletocht over de grootste rivier van Sabah, de Sungai Kinabatangan.

Helaas kunnen we het allemaal niet op eigen gelegenheid doen, daarom ditmaal een paar georganiseerde reizen. We logeren in een Jungle Resort, met een ruime parkachtige tuin.

Turtle Islands

Het nest spuwt ineens tientallen schildpadjes tegelijk uit

In de touringcar praat de gids aan één stuk door. Waarom hielden we ook alweer niet van excursies? Bij een steiger liggen een paar boten in het bruine water. Het is drukkend heet.

De boot vaart met een enorme snelheid over de rivier, die als een lint door het mangrovebos slingert. We varen langs kleine nederzettingen, bestaande uit hoge, gammele huisjes aan steigers met visnetten. Een aantal huizen ligt geknakt en scheefgezakt in het water.

Ineens zijn we op open zee, aan de horizon liggen eilanden als een gele streep met een donkergroene toplaag. Op een eilandje lunchen we en kijken even rond in het idyllische vissersdorpje.

De aanblik van het volgende eiland is overweldigend: helder geel strand en slanke, hoge palmen. Vlakbij het strand is de zee helder en lichtblauw, de diepere gedeelten zijn groenblauw. De zon knalt uit de strakblauwe lucht.

Het is een van de Turtle Islands waar zeeschildpadden aan land komen om eieren te leggen. Die worden vervolgens gecontroleerd uitgebroed om de teruglopende populatie zeeschildpadden te redden. Het daarvoor benodigde geld wordt mede verdiend door gedoseerd groepen toeristen toe te laten.

Na een paar uur lui op het strand liggen, met uitzicht op de Filippijnen in de verte, komt in de struiken pal naast ons een nest zeeschildpadden uit: uit een gat in de grond komen de schildpadjes één voor één te voorschijn.

Plotseling barst het nestgat open en spuwt tientallen schildpadjes tegelijk uit. Ze rennen alle kanten op, krioelen over elkaar en over onze voeten. Ze voelen heerlijk zacht en warm. Van de aanwezige rangers krijgen we een paar schildpadjes in de hand gedrukt om ze voorzichtig op het strand te zetten, zodat ze snel de weg naar het zeewater kunnen vinden. Een onvergetelijk gezicht.

In het restaurant begint na het eten het wachten. Tegen 10 uur krijgen we het bericht dat een zeeschildpad aan land is gekomen. Stil en zonder licht gaan we met de rangers op zoek. De reusachtige schildpad heeft al een groot aantal eieren gelegd, die er uitzien als grote glibberige lychees. De eieren worden voorzichtig verzameld, voordat de schildpad het nest weer dichtgooit.

Mooi is het beroemde ‘huilen’ van de schildpad: met tranen in de ogen neemt ze als het ware afscheid van haar kroost, dat ze nooit zal kennen. Pas over 2 tot 3 jaar zal de zeeschildpad terugkomen voor een nieuw nest.

We gaan we naar de broedplaats, waar de eieren worden begraven. Als een militaire begraafplaats staan groene cilinders van plastic in regelmatige rijen in het zand, met bordjes erbij met datum, codenummer en aantal.

Na 50 tot 60 dagen komen de eieren uit. De temperatuur bepaalt het geslacht van de schildpadjes: een hogere temperatuur levert vrouwtjes op, een lagere mannetjes. Het verschil is maar een paar graden.

Sepilok Orang Utan Rehabilitation Centre

De apen verschijnen vanuit het niets tussen het gebladerte

In alle vroegte vertrekken we van het schildpaddeneiland en nemen de bus naar het Sepilok Orang Utan Rehabilitation Centre, waar orang utans die in gevangenschap zaten of hun ouders verloren leren zichzelf te redden in de jungle. Een aantal dieren moet nog worden bijgevoerd, een spektakel dat we onze kinderen graag laten zien.

We lopen over honderden meters houten steigers de jungle in, die wordt overheerst door kaarsrechte woudreuzen. Op een groot houten platform staat een menigte, gewapend met fotocamera’s. Het begint lichtjes te regenen.

De voederplaats is een rond houten plateau om een grote boom, bereikbaar via een trap en tussen de bomen gespannen touwen. Als de oppassers komen met lange stengels suikerriet en trossen bananen laten de orang utans zich al snel zien.

Een enkele orang utan wandelt bedaard over de houten leuningen, die zijn bevestigd langs de platforms waar de mensen staan. Anderen verschijnen uit het niets tussen het gebladerte en slingeren van touw naar touw naar het voedselplateau. We zien zo’n 15 orang utans: jonge en oude dieren, moeders met jong, steviggebouwde mannetjes.

Sommige eten een paar bananen en verdwijnen meteen weer. Er zijn apen die stengels suikerriet dubbelklappen over een touw en het zoete vocht dat vrijkomt opdrinken.

Een jong mannetje, dat klaarblijkelijk de Kamasutra heeft bestudeerd, brengt het gelezene vol overtuiging in praktijk bij een onwillig ogend vrouwtje, langdurig gadeslagen door de mensen, waarvan de jongere kinderen met rode konen dit onverwachte spektakel bekijken.

Na ruim een uur verdwijnen de meeste orang utans, om plaats te maken voor een grote groep luidruchtige makaken. Deze eten de laatste etensresten op, op eerbiedige afstand van de orang utans.

Sungai Kinabatangan

Aan de oevers staan wat houten huizen en hoge palmen

De route naar Sungai Kinabatangan wordt gedomineerd door palmolieplantages. De geschubde stammen van de oliepalmen zijn begroeid met frisgroene varens en klimplanten. De kampongs bestaan weer uit houten huizen op palen.

De bus stopt bij een grote houten steiger aan de rivier. In een boom zien we een geelzwarte mangroveslang om een tak gekruld. We gaan met een klein bootje naar ons onderkomen aan de overkant van het water.

De Sungai Kinabatangan is breder dan we dachten. Aan de oevers staan wat houten huizen en hoge palmen. De lodge heeft simpele kamers, met een kleine, vrolijk betegelde douche die het niet doet (de emmer voldoet echter prima) en een wastafel met een paar kranen, waarvan er ook eentje droogstaat.

Al snel gaan we voor de eerste riviertocht de boot in, met zwemvesten aan. Er varen meerdere boten met 6 tot 12 toeristen. Als er ergens iets interessants is te zien, gaan alle boten erheen.

We zien vooral grote groepen neusapen, die ons nieuwsgierig vanuit de hoge bomen aanstaren. Het dominante mannetje, met zijn pronte neus, zit altijd centraal in de boom. Met veel kabaal en een hoop geritsel springen ze van tak naar tak.

Ook zien we verschillende soorten makaken; sommige hebben een lange staart, die doodstil naar beneden hangt als ze in de boom zitten te eten. Zwarte neushoornvogels vliegen alleen of getweeën tussen de bomen en steken af en toe de rivier over. Witte reigers zitten roerloos op een tak en vliegen onder luid krassend protest op als de boten te dichtbij komen.

Het begint hard te regenen, waardoor het soms lastig is om de dieren goed te onderscheiden. Na een tocht van bijna 3 uur varen we in hoog tempo terug.

‘s Avonds wandelen we in het donker door de jungle. De gehoopte katachtigen, dwergolifanten en neushoorns zien we niet, wel boomkikkers, een schorpioen en grote duizendpoten.

Bij de tweede boottocht is aanvankelijk de mist spelbreker. We kunnen de overkant van de rivier niet eens zien. Langzaam maken de bomen zich los uit de laaghangende wolkenflarden. Het water van de Sungai Kinabatangan voelt aan als warm badwater.

We zien een paar kleine krokodillen en een volwassen exemplaar van een paar meter lang. De makaken houden zich schuil vanochtend, maar we zien wel wat neusapen. Een enorme hagedis zit zo stil aan een boom vastgeklampt, dat je je afvraagt of het geen opgezet exemplaar is. Tenslotte twee verschillende soorten arenden, die als ware koningen het rijk alleen hebben, hooggezeten in een boomkruin.

Sandakan

Vissen op de markt zijn zo vers dat ze nog naar adem happen

Met een toeristenbus en vervolgens een lokale bus, vol kinderen in schooluniform en jonge moeders met kleine kinderen op schoot, reizen we naar Sandakan. Er wordt keiharde Maleisische muziek gedraaid, de jonge kaartjesverkoper zingt luidkeels mee.

Het centrum van Sandakan ligt tussen de zee en een heuvelketen. De zee bij de haven ruikt onaangenaam. We lopen uren door de drukke straten met ontelbare restaurants, juwelierswinkels, met grote stenen afgedekte open riolen en honderden reclameborden met Chinese karakters.

De moskee van Sandakan is bereikbaar via een lange, steile, overdekte stenen trap. Overal worden we vriendelijk bejegend. Sommige mannen geven ons een hand en lijken verguld met het bezoek.

In de Taoïstische tempel heerst een serene sfeer. Veel wierook, mooie beeldjes en schilderijen met afbeeldingen van goden, roodgelakte kasten en tafels. Foto’s maken is geen probleem, onze schoenen kunnen we gewoon aanhouden.

Onder uitbundige vegetatie beklimmen we de heuvel via ‘De trap van 100 treden’ en drinken een kopje thee in een Engels aandoend theehuis, met fantastisch uitzicht op de stad beneden ons, de blauwe zee en een eiland in de verte. Naast dit English Tea House ligt het gerestaureerde koloniale huis van schrijfster Agnes Keith. Een prachtig huis met sierlijke palen en ramen.

Voor het eerst deze vakantie word ik in alle vroegte wakker van de oproep tot het gebed door de muezzin vanaf de minaret van de nabijgelegen moskee. In onze hotelkamer wijst een pijl aan het plafond in de richting van Mekka.

Op de overdekte markt bij de haven staan eindeloze rijen tafels, overladen met groenten, fruit, kruiden, kroepoek en hoge stapels gedroogde visjes. Buiten de vismarkt staan de vissers druk gebarend bij de opkopers. Binnen ligt een geweldige variatie aan vissen en schaaldieren. We zien pijlstaartroggen, haaien, barracuda’s, tonijnen, meervallen, platvissen, rode ponen en vele ons onbekende vissen. Veel dieren zijn wel heel erg vers en happen nog naar adem.

Mesilau

Mist glijdt tussen de bomen van het regenwoud

De weg naar Mesilau, midden in het natuurpark bij Gunung Kinabalu, gaat steil omhoog en is in slechte conditie: de chauffeur moet regelmatig uitwijken voor diepe kuilen. Op de hellingen en in de dalen staan veel huizen met roestige daken, het valt op hoe druk het hier is.

Ook zijn er grote stukken grond overdekt met langgerekte doeken, die werken als kassen. De hoge berg wordt helemaal verborgen door de mist, die over de toppen komt aanrollen. Het wordt merkbaar koeler.

De omgeving van Mesilau Nature Resort (midden in het regenwoud) is geweldig, zeker nu de mist kalm tussen de bomen glijdt. De chalets op houten palen zijn prachtig, met houten trap, veranda, hoogglans geschilderde lambrisering, hoekbank, televisie, drie slaapkamers met elk een eigen badkamer, een woonkamer met mineraalwater en waterkoker, thee en koffie.

We maken een rondwandeling met een groep Japanners en Zuid-Koreanen. De gids vertelt uitermate enthousiasmerend. Het is meer een botanisch avontuur dan een uitputtende trektocht. We zien schitterende orchideeën (soms op bemoste boomstammen, soms als losse bloemen), rotan met stekelige stengels, de felrode bloemen van de lipstickplant en soorten reuzenmos.

We klauteren over platte stenen, houten trappen, gladde boomwortels en een hangbrug, die een kolkende beek overspant. Door het geraas van het water is het hier nooit stil. En het is uitgesproken koel op 1800 meter hoogte. De gids vertelt dat de Gunung Kinabalu de jongste berg ter wereld is en nog altijd zo’n 5 millimeter per jaar groeit. Dat zijn pas leuke weetjes.

In dit gebied komen grote vleesetende planten voor, de bekerplant. De bloemen zijn rood en groen gekleurde bekers met vloeistof erin en een deksel dat nooit dichtgaat. De bloemen bloeien meer dan een jaar, waarbij ze van vingernagelgrootte tot ruim 25 centimeter groeien.

Tenom

Uitgestrekte rijstvelden, omzoomd door palmen

We keren van het koude weer in Mesilau via Ranau terug naar de hitte en maken een korte stop bij een oorlogsmonument, waar honderden Engelsen en Australiërs worden herdacht, die in 1944 en 1945 onder verschrikkelijke omstandigheden om het leven kwamen.

Het eerste deel van de weg naar Keningau is splinternieuw geasfalteerd, maar dat duurt maar even. Het wegdek is soms helemaal verdwenen en bestaat slechts uit kiezels, keien en diepe kuilen.

De heuvels en bergtoppen rechts van ons zijn gehuld in laaghangende bewolking. We zien uitgestrekte rijstvelden, omzoomd door palmen. Hier en daar staat een glanzende waterbuffel of werken mensen op de velden.

In de berm staan en liggen bruine koeien met lange horens. Ook zien we paarden, geiten en schapen langs de weg. Overal slenteren slome honden rond, soms liggen ze midden op straat. Er liggen grote stapels trossen palmolienoten, roodbruin gekleurd, die door mannen in vrachtauto’s worden opgehaald.

Het begint opnieuw hard te regenen, hoewel het eind juli is en regenseizoen pas in oktober begint. Na een lunch in Keningau worden we in een minibusje gepropt, waarvan we niet hadden gedacht dat wij er met zijn achten bij konden.

Tenom is een gezellig stadje met veel winkels, veelal islamitische restaurants, een paar voetbalvelden met tribune en een treinstation.

We bezoeken een Murut-dorp, of liever gezegd: een soort openluchtmuseum bestaande uit een aantal longhouses van de Murut, één van de 32 etnische groepen in Sabah. In het grote hoofdgebouw worden o.a. potten en hoofddeksels gevlochten en kunnen de kinderen met een blaaspijp pijltjes schieten.

In een apart houten gebouw worden allerhande plechtigheden en spelen gehouden. Zo kun je op een bamboe springkussen springen om een paar houten benen, die een stuk hoger aan het plafond hangen, vast te grijpen. Daar is veel kracht voor nodig.

Onderweg naar het Agricultural Center, iets buiten Tenom, zien we een kleine rubberplantage. De boomstammen zijn op meerdere plekken van hun bast ontdaan. In zwarte bakjes aan de bomen zit de witte, kleverige substantie.

Het Agricultural Center is een enorm complex op meer dan 600 hectare grond en duidelijk berekend op grote groepen, al zijn we het grootste deel van de dag de enige bezoekers. Het staat in een parkachtige omgeving, met o.a. een botanische tuin en een grote tuin met allerlei eetbare zaken.

De gids betrekt met name de kinderen op een leuke manier bij de rondleiding en laat hen van alles proberen, ruiken, voelen en proeven: kaneel, nootmuskaat, ananas, cacao, koffie, thee, papaja, limoen, kanonskogelboom, stervrucht (carambola) en bananen.

Per trein naar Beaufort

Langs een bruisende bruine rivier en groene heuvels

De enige trein op heel Borneo die in bedrijf is rijdt tussen Tenom en Beaufort. Wij zijn de enige toeristen in de trein. De ramen hebben geen glas, er zijn wel louvre-luikjes die naar beneden zijn gedaan. Het treinstel schommelt heen en weer.

Een groot deel van de reis gaat in een tergend laag tempo. Je kunt gewoon op de treeplank bij de open deur staan en met de wind door je haar van de trip genieten. De spoorlijn volgt de Sungai Padas, na Sungai Kinabatangan de tweede rivier van Sabah.

Wat een geweldig landschap met deze bruisende bruine rivier, de groene heuvels, de houten huizen met veranda, de palmen, de bananen. Onderweg stoppen we af en toe bij een klein station, soms ook in-the-middle-of-nowhere om een aantal wegwerkers uit te laten stappen.

Pulau Tiga

Logeren in een longhouse tussen jungle en wit zandstrand

Beaufort heeft een mooi oud stationsgebouw met stenen trappen, waar oudere vrouwen allerlei vruchten verkopen. Met een minibus gaan we naar de havenstad Kuala Penyu. Het is hier vrij vlak, met veel groen.

We stappen in Kuala Penyu uit bij de pier, waar de boot vertrekt naar Pulau Tiga, een groep van drie eilanden (tiga betekent drie) niet ver uit de kust. In een houten gebouw bij de pier regelen we accommodatie op Pulau Tiga.

Op de pier staan lege jerrycans opgestapeld. In het water zwemmen enorme scholen piepkleine zilverachtige visjes en kleine en grotere naaldvissen. Als het eb is zien we slijkkruipers door de modder springen, koningskrabben als wandelende scharen over de grond schuifelen en gewone krabben met een enorme snelheid zijwaarts over het vochtige zand rennen. Een snuffelende zwerfhond zorgt er voor dat alle dieren binnen een tel een schuilplaats in het zand hebben gevonden.

Als de boot uit Pulau Tiga arriveert worden eerst dozen olie, mayonaise, eieren en een grote zak met uien uit Nieuw-Zeeland ingeladen. Daarna wordt getankt: de jerrycans worden bij een tankstation gevuld met dieselolie.

De boot heeft twee 100 pk buitenboordmotoren. Binnen een paar seconden razen we met bulderend kabaal over het water. De boot verheft zich af en toe uit het water en komt met een harde klap weer neer. Het duurt gelukkig maar een half uur.

Op Pulau Tiga logeren we in een longhouse, een langgerekt houten bouwwerk op korte palen, met een houten trap, een veranda en een vijftal kamers, aan de achterkant aan de jungle grenzend, op nog geen 50 meter van het witte zandstrand en het lichtblauwe water van de Zuid-Chinese Zee.

Er fladderen zwart-witte vlinders rond, zo groot als schoteltjes. In de verte zien we makaken op het strand lopen. Er is een groot restaurant, waar je je schoenen uit moet trekken. Op het strand staan houten banken, waar we een ijskoud Tiger-biertje drinken.

‘s Avonds horen we weer de spannende geluiden van de jungle Het regent en dat houdt lange, lange tijd aan. In onze kamer springt er ineens een gekko op mijn arm. Een apart gevoel, alsof vier kleine zuignappen zich tegelijkertijd aan je vast hechten.

De volgende dag is het zonnig en warm, de grond is nog aangenaam vochtig. Rond het middaguur zien we makaken, die rustig tussen de huizen doorlopen of op de veranda’s en daken zitten.

In het begin vinden we het heel bijzonder, maar het wordt al snel een vertrouwd beeld. Soms laten ze agressief hun tanden zien als je te dicht in hun buurt komt. Ik zie zelfs een paar makaken achter gillende meisjes aan rennen!

Achter het restaurant bivakkeren een paar enorme hagedissen (soort Komodo-varanen) van een paar meter lang. Ze krijgen grote stukken rauw vlees en vis toegeworpen, wat ze wild naar binnen schrokken.

Op zoek naar een modderpoel maken we een glibberige tocht door de jungle over vochtige boomwortels en modderige stenen. In het bos staan metershoge bruine termietenheuvels. Uit de bomen klinken de mooiste vogelgeluiden, maar de vogels zelf zien we ook hier niet.

Het kost moeite jezelf ertoe te bewegen de modder in te glijden, het voelt erg goor aan in het begin. Als je er eenmaal door bent, is het toch wel bijzonder. Als grijze bosgeesten lopen we daarna naar het strand, om de modder in het zeewater van ons af te spoelen.

De avond wordt besloten met een onwaarschijnlijk prachtige zonsondergang, met een regenboog in de verte als bonus. Het is de hele dag droog geweest, als één van de weinige dagen tot nu toe.

Pulau Kalampunian Damit wordt ook wel Pulau Ular genoemd, oftewel: slangeneiland. Op dit tweede van de drie Pulau Tiga-eilanden komen uiterst giftige zeeslangen aan land om te paren. We gaan met een kleine boot over het water, dat turkoois van kleur is. Pulau Ular is rotsig, met hoge bomen die geweldig mooie hoge, grillig gevormde wortels hebben.

Er is geen aanlegplaats, we klimmen van boord en springen via wat rotsen op het zandstrand. Al na een paar minuten zien we een dikke grijze slang met zwarte strepen, verborgen tussen de stenen. In totaal zien we een drietal suffige slangen, een wat minder spannend tafereel dan we hadden gehoopt.

Na een kwartier worden we weer opgehaald en met de boot naar het derde eiland gebracht. Pulau Kalampunian Besar is een langgerekte zandbank, voor een klein deel begroeid met sterke bodembedekkers, die bestaan uit lichtgroene bladeren en taaie stengels.

Het is gloeiend heet vandaag, er is geen wolkje aan de hemel. In de verte zie je Pulau Ular als een groene pruik aan de horizon. Op het witte zand liggen wat stukken koraal, wrakhout, een enkele schelp. Na een uur worden we opgepikt en naar Pulau Tiga terug gebracht.

We varen de zee op om te snorkelen. Er staat een flinke wind en er is aardig wat deining. We zien mooie vissen, waaronder clownsvissen en een kleine octopus. Het is aanvankelijk nog mooi weer, maar later verandert dat. ‘s Nachts word ik zelfs wakker van de hevige regen, die met harde klappen op het golfplaten dak roffelt.

We maken een laatste jungletocht, met in het begin de letterlijk oorverdovende, monotone herrie van de insecten. Dieper in het woud verdwijnt het geluid. We moeten ons een weg banen langs modderpoelen, snelstromende beken, enorme boomwortels en reuzenparapluplanten. Er staan planten met stekels zo groot als breinaalden.

We zien honderdduizenden mieren in colonne over de zompige grond lopen, slepend met eitjes en gevangen genomen insecten, hun weg vervolgend over de stammen van de woudreuzen en andere bomen, die op stelten lijken te staan, zo hoog is het wortelstelsel. We zien verhoute lianen in de vorm van kurkentrekkers en lasso’s. Hoog in de bomen zitten hier en daar makaken. Op de grond rent een grote donkergekleurde vogel rond, een soort boskip. We zien één boom met een omtrek van tientallen meters, een sequoia is er niets bij.

De laatste dag op Pulau Tiga, opnieuw harde regen en wind. De golven klotsen op de kust. De boottocht naar Kuala Penyu is dan ook verre van plezierig. De boot stampt en knalt op het water, we schudden heen en weer en de boot kantelt bijna. We zijn bijna allemaal doorweekt.

Als we het vasteland van Sabah naderen gaat de wind gaat liggen, de donkere lucht breekt open en de zon komt er bij.

Kinarut

Vissers waden met een lange spies door het water

De laatste dag brengen we door in Kinarut, een dorp aan de kust vlakbij Kota Kinabalu. Het strand is bezaaid met aangespoelde rommel, wrakhout, kokosnoten en plastic flessen. Er scharrelen wat zwerfhonden rond, die met de kokosnoten spelen. In de verte liggen een paar groene eilanden.

Als het donker is zien we op het strand nog net een paar witte reigers en de flonkering van de lampen van vissers, die tot aan hun middel door het water waden, met een lange spies in de hand. Een grote vleermuis fladdert tussen de palmbomen om insecten te vangen.

Bij de lichten van het restaurant wemelt het van de motten en nachtvlinders. Gekko’s plukken de motten razendsnel uit de lucht en eten ze licht krakend op.

De avond wordt in stijl afgesloten met een tropische hoosbui, die na een paar waarschuwende windvlagen losbarst. De regen houdt even snel op als ze is begonnen. De dag van de terugreis begint regenachtig en grijs, maar het knapt snel op. Aan het eind van de middag worden we met een tweetal taxi’s naar het vliegveld gebracht.

Banner Stem & Win

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!
Banner Stem & Win