×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Stedentrip Sevilla

Een stad om te zien, te horen en te ruiken

Reisverslag: Chris van Hoecke
Foto's: Chris van Hoecke

In Sevilla komen alle zintuigen aan bod. Er is veel te zien, zoals de oude kathedraal, het Alcázar, Barrio de Santa Cruz en Plaza de España. Maar de stad is tevens een kakofonie van luid tetterende inwoners, toeterende auto’s en ontelbare galmende kerkklokken. En ja, er is ook veel te proeven en te ruiken.

Survival in the city

In Sevilla gaat men zwaar geparfumeerd door het stadsleven

Zoals voor alle steden moet je voor Sevilla de nodige tijd nemen, want een stad leer je niet kennen door alleen maar de monumenten plat te lopen en het nachtleven in te duiken. Het eerste leert je het verre verleden kennen, het tweede geeft je hooguit een idee van de zeer nabije toekomst (the morning after). Beiden maken weliswaar deel uit van de stad, maar een paar dagen extra laten de bezoeker toe om het dagelijkse leven van de bewoners vanuit verschillende invalshoeken gade te slaan.

Een stad moet je niet alleen zien maar ook voelen, proeven, horen en ruiken. De geurindruk van Sevilla is voor mij onafscheidelijk verbonden met urine, javel, goedkope parfums, uitlaatgassen en eten in alle mogelijke zuiderse vormen.

Het duurt elke ochtend tot een uur of tien vooraleer de javel alle urinesporen uit de straten heeft verdreven. Ik weet het niet zeker, maar het lijkt er sterk op dat de mannen in de bakermat van het stierengevecht in het donker hun plas niet kunnen ophouden. Het is een gegeven dat je de eerste twee dagen opvalt en de volgende twee ergert, daarna vervaagt de waarneming en maakt plaats voor de volgende geursensatie.

In Sevilla gaat men namelijk zwaar geparfumeerd door het stadsleven. De reukwaren zijn onveranderlijk zoet en allesoverheersend. De jasmijn-, sandelhout-, muskus- en rozengeuren vormen dikke, ondoordringbare aureolen die, lang nadat de drager ervan in de massa is verdwenen, met hun meteorietachtige staarten in je gezicht slaan tot je er wee van wordt.

Wat voor de voorbijganger geen onverdeeld genoegen is, is voor de eigenaar van de wolk waarschijnlijk het enige verweer tegen de uitlaatgassen van de tientallen bussen, de honderden taxi’s en de eeuwig naar parkeerplaatsen zoekende auto’s. De kortste weg tussen A en B is voor de Sevillano de rijweg, basta. Dat A slechts 500 meter van B ligt en de dichtstbijzijnde parkeerplaats 1,5 km verderop, doet hier niets terzake.

Na een halve week leer je de stad en de dag ook indelen volgens de etensluchtjes die je tegemoet komen. Morning in the city ruikt naar gefrituurd beignetdeeg (churro’s) en oneetbaar zoete chocoladesaus. Mengen zich daar de aroma’s van dagverse groenten, fruit en vis tussen, dan ben je in de buurt van de mercado, de overdekte markt waar de uitgestalde waar je het water in de mond doet lopen.

Rond elf uur wordt al het voorgaande verdrongen door olijven met look, bonen met look, kip met look, worst met look, vis met look, brood met look, in olie gemarineerde looktenen, lookvingers, lookadem… De enig denkbare verdediging is : join in, this is tapas time, phase 1. Spoel door met koele Jerez-wijn, een cervesa of vers-geperste zumo.

Wat de Sevillano tussen 1 en 3 ‘s middags eet blijft voor de toerist verborgen, maar dat ook nu olijfolie en look er een substantieel onderdeel van uitmaken, mag wel duidelijk zijn. De siësta dient niet alleen om de hitte te ontwijken, maar moet ook al dit geweld helpen verwerken. Het hele geurscenario begint zich vanaf een uur of vier te herhalen en wordt slechts door een korte nacht onderbroken.

Als buitenstaander kan je de churro’s vermijden door een meer vertrouwd uitziende koffiekoek te kiezen, maar wees gewaarschuwd: in één zo’n versnapering zit voldoende suiker om een konijnendarm van ver voor de maag tot drie meter achter het beest dicht te plakken.

Het veiligste ontbijt is nog een tostado met boter of een bocadillo met kaas en/of ham. Jamón zonder meer is altijd gedroogde ham (serrano). Serrano de Jabujo vraag je als je een mooie portie (50gr) van de beste serrano wilt. Je wordt dan niet alleen als kenner, maar ook als big spender herkend.

Wil je gekookte ham, dan vraag je – niet zelden tevergeefs – naar Jamón de York. Queso staat in Andalusië vaak als ‘zueso’ op de kaart en wordt vertaald als ‘ewe cheese’. Meestal wordt daarvoor manchego geserveerd; als tapa of dessert krijg je een portie van de oudste soort, opgelegd in olijfolie. Een lekkere belevenis, maar alweer vrij prijzig.

Wat je rond tapastijd ook aan koude dranken bestelt, er komt altijd een schaaltje olijven of chips mee. Een Sevillano kan er namelijk met zijn verstand niet bij dat een mens op dit uur iets kan drinken zonder te willen knabbelen. Bestel er op eigen initiatief nog een paar tapas bij, dan zijn de anderen meteen gerustgesteld.

Tapas worden staand aan de bar gegeten. Ga er dus niet knusjes voor zitten, want dan krijg je een spervuur van meewarige blikken te doorstaan. Bega nooit de stommiteit een cocktailprikker of een servet op het schoteltje te leggen: die horen op de grond gegooid te worden.

Hef bij het verlaten van het etablissement gewoon je voeten wat hoger op, dan kom je er wel doorheen. Als de klanten weg zijn halen ze er een bezem door en het circus kan opnieuw beginnen.

Je neemt ook ruimschoots de tijd voor een uitgebreide babbel over een zo onbenullig mogelijk onderwerp. Heb je zelf geen gesprekspartner meegebracht, begin dan een praatje met de man achter de bar of meng je ongevraagd in een lopend gesprek. Het weer is neutraal, veilig en triviaal genoeg om een uur over door te lullen. Maak je niet druk als men je niet laat uitspreken, ga onverstoorbaar door. In Spanje gaat het om het praten, niet om het luisteren. Gezien het aantal geproduceerde decibels is het laatste – indien al mogelijk – ook niet echt raadzaam.

De hele stad is trouwens tot de nok gevuld met geluiden. Naast schertsende, scheldende, ongeduldige en bedelende stemmen heb je nog het getoeter en het hartverscheurende remmen van de auto’s en het onophoudelijke galmen van ontelbare kerkklokken (1x kwart na, 2x half uur, 3x kwart voor, het aantal slagen van het uur en dan de volle laag bij elke gelegenheid die ze er tussen kunnen krijgen).

Pas na enkele uren in deze heksenketel heb je in de gaten dat de kanaries die hier bovenuit proberen te schetteren eigenlijk de geluidssignalen van de verkeerslichten zijn die de blinde voetgangers naar de overkant moeten lokken.

De locals kunnen het ook niet meer aanhoren, want jong en oud loopt hier rond met een walkman. Ze nemen zelfs de oordopjes niet meer uit de oren om hun gsm te gebruiken, ze roepen gewoon wat harder.

Iedereen heeft hier een gsm. Iedereen gebruikt hem ook en het liefst doen ze dat allemaal samen. Hallo! Ben je daar nog? Dan kunnen we nu Sevilla gaan bekijken.

De oude binnenstad

Kathedraal, Alcázar en Barrio de Santa Cruz

De kathedraal van Sevilla is wat groot uitgevallen. Ze lijdt ook aan alle kwalen van haar tijd: de bombast van haar verleden en het verval van de gepollueerde tegenwoordige tijd. Zelfs als dit niet echt je cup of tea is, kan je niet ontkennen dat ze hun best gedaan hebben.

Voor liefhebbers van het genre een must, maar ondanks de aanwezigheid van het graf van Columbus verkies ik de restanten van wat eens een lieflijke appelsienentuin moet geweest zijn. Ik neem wel de kans waar om de Giralda te beklimmen. Deze klokkentoren was ooit de minaret van de vroegere moskee, die de plaats heeft moeten ruimen voor de kathedraal. Trappen moet je niet beklimmen om boven te komen. In de plaats ervan krijg je 32 hellende vlakken voorgeschoteld. In het begin een stuk comfortabeler dan honderden uitgesleten treden, maar op het einde bijten ze even hard in de kuiten.

We krijgen echter wat we verdienen: een schitterend zicht op de stad. Met een stralende zon op de overwegend witte en zandkleurige gevels en een onwaarschijnlijk blauwe lucht erboven is dit meer dan één plaatje. Geheel in de traditie van het Midden-Oosten zijn de meeste huizen hier voorzien van platte daken. Ze vervangen ten dele de tuinen, die in deze over-volgebouwde stad geen plaats vonden. Patio’s met azulejo’s en fonteintjes voor de hete uren van de dag, dakterrasjes voor de zwoele avonden en de was.

Aan de overkant van de straat ligt de ingang van het Alcázar, het oudste koninklijke paleis ter wereld dat zijn oorspronkelijke functie heeft behouden. Dat houdt in dat de bovenverdieping van het hoofdgebouw niet toegankelijk is voor het publiek, want daar heeft de Spaanse koninklijke familie haar appartementen. Daartegenover staat dat alles spic en span is, dat de tuinen er onberispelijk bijliggen en dat de muffigheid van een echt museum ontbreekt.

Het ‘al Casr al Mubarak’ (het gezegende paleis) dateert van de 9e eeuw maar elke generatie breidde de gebouwen uit, gelukkig met voldoende respect voor de oorspronkelijke stijl om een coherent geheel te behouden. Rondzwervend door gangen en vertrekken, kan je niet om de vaststelling heen dat het leven zich hier voor het overgrote deel buiten afspeelde, want het aantal patio’s overtreft rijkelijk de binnenvertrekken. De Patio van de Leeuw, de Patio van de Jongedames, de Patio van de Poppen, de Patio van de Levieten, ze lopen naadloos in elkaar over via doorgangen met sierlijke bogen en zuilengaanderijen, die met een ultiem gevoel voor verfijning en harmonie in mudéjar-kantwerk werden uitgevoerd.

Het aantal fonteintjes is niet bij te houden en vaak worden de aanpalende overdekte vertrekken door middel van sierlijke kanaaltjes verfrist met water dat in de volgende patio in een vijver stroomt.

Water is het vloeibare goud waarmee deze stad haar koninklijke rijkdom toont. Wat in Andalusië een kostbare zeldzaamheid is, vloeit, spuit en borrelt in Sevilla tot in de nederigste wijken.

In de tuinen is februari het tijdstip om appelsienen en citroenen te oogsten. Het oogt bizar, vooral voor wie drie dagen daarvoor in winterkledij op het vliegtuig stapte. Dat de temperatuur hier ons zomergemiddelde reeds heeft overschreden, is iets waar je snel genoeg aan went. Wie tenvolle wil genieten van de enorme tuinen, moet ervoor zorgen tegen openingstijd aanwezig te zijn. Je hebt dan een paar uurtjes de tijd om de zonnige en schaduwrijke hoekjes en kantjes te doorsnuffelen voordat de grote groepen toeristen komen.

De nauwe straatjes die zich rond kathedraal en Alcázar kronkelen zijn een belevenis op zich. In de Barrio de Santa Cruz (de vroegere jodenwijk) staan de huizen zo dicht opeengepakt, dat de tijd er niet tussenuit kon glippen. Gevels en straatnamen vertellen verhalen van eeuwenlange gewapende vrede, afgedwongen tolerantie en streng gereglementeerd samenleven, die uiteindelijk aan reconquista en inquisitie ten onder gingen.

Muzelmanse wetenschap en kunstzin en joods vakmanschap legden de fundamenten voor een katholiek keizerrijk waar de zon nooit onderging, maar haar licht wierp op talloze ontdekkingsreizen, bloedige veroveringen en nodeloze wreedheden.

Plaza de España

Wereldtentoonstelling 1929

In 1929 werd in Sevilla reeds een wereldtentoonstelling gehouden, zij het enkel voor de Hispanische wereld: Spanje en zijn (ex)kolonies dus. Een bezienswaardig restant hiervan is de Plaza de España.

Het is een halfrond bouwsel met prachtige azulejo-versieringen (voor elke grote Spaanse stad een prieeltje met schild en een typisch tafereel) en zware houten plafonds. Het plein ervoor heeft in het midden – uiteraard – een grote fontein. Het is zondagsvoormiddags dé verzamelplaats voor de nogal zelfvoldane Sevillano’s, op hun weg tussen de kerk en de eerste tapasbar.

Het krioelt er op dat moment ook van de handlezende en bloemen verkopende zigeuners. Wees even vriendelijk en kordaat in het weigeren als bij de vaak opdringerige koetsiers en schoenenpoetsers in het centrum. Elke aarzeling kan het begin van een dispuut zijn en hun Spaans is meestal beter dan het jouwe. Ertegenover ligt het stemmige Maria Luisa-park, dat een zalig evenwicht biedt tussen kunstzinnige tuinaanleg en halfverwilderde begroeiing.

In de onmiddellijke omgeving staat nog een aantal oude gebouwen, het ene al bombastischer dan het andere. Het grootste en, naar onze smaak, het elegantste is de oude tabaksfabriek, waar nu de rechtskundige en filosofische faculteiten gevestigd zijn. Volgens de overlevering zou Bizet hier het verhaal van zijn Carmen gesitueerd hebben.

Het Museum voor Schone Kunsten is in een ander stadsgedeelte gevestigd. De toegang is gratis. Het toont vooral aan hoe sterk de band tussen Spanje en Vlaanderen was: Breughels en Van Eycken houden Murillo en Zurbarán gezelschap. Rodin keek toe en zag dat het goed was.

Hedendaags Sevilla

Hedendaags Sevilla

Natuurlijk heeft Sevilla ook zijn C&A, Marks en Spencer, Mexx, MaxMara etcetera. Maar Sevilla heeft ook iets dat wij totnogtoe in geen enkele Europese stad zo overvloedig tegenkwamen: daklozen en bedelaars.

Nooit eerder werd voor ons een stadsbeeld zo sterk bepaald door mensen die langs de rand van de maatschappij proberen te overleven. Oude én jonge mensen ‘wonen’ in kartonnen dozen, eten en drinken uit de vuilnisbakken en bevolken overdag de winkelstraten en de toeristische wijken, bedelend om wat kleingeld dat hen de dag door moet helpen komen. Spanje heeft op het sociale vlak nog veel in te halen.

Eén van de uitverkoren slaapplaatsen van deze moderne paria’s is de Cartuja-wijk, waar de meeste paviljoenen van de wereldtentoonstelling van 1992 staan te wachten tot iemand de deur opensteekt en het dak op zijn hoofd krijgt.

Op een paar uitzonderingen na staan de bouwsels leeg en de hele site heeft de allure van een spookstad. Op de parking staat het onkruid hoger dan de pylonen van de kabelbaan, die de bezoekers naar de tentoonstelling moest brengen.

Het meest intrigerende gebouw dat je van in de binnenstad kan zien, is de enorme cilinder waar het provinciebestuur gevestigd is. Niet toegankelijk voor het publiek, want zwaarder bewaakt dan het hoofdkwartier van de CIA.

Wel toegankelijk, voor wie de ingang kan vinden (bij de 3e zoektocht hadden we al prijs !), is het Spaanse paviljoen. Het is het oude Cartuja-klooster, dat zijn naam schonk aan de wijk. Van het klooster zelf resten enkel nog de kapel met een paar bijgebouwen.

In de 19e eeuw werden de kloosterlingen verdreven en werd hier een tegelfabriek opgericht. De eigenaardig gevormde ovens staan als stille getuigen in het gelid en bepalen sterk de sfeer van de site. Ze zijn intussen allang afgekoeld.

De recentste bouwsels dateren van de wereldtentoonstelling en zijn ultramodern. Nochtans veroorzaken zij geen breuk in het algemene beeld. Dezelfde materialen en kleuren komen steeds terug, zij het in strakkere vormen. Maar de verhoudingen zijn zo perfect, de lijnen leiden de blik langs een zo logische baan, het licht- en lijnenspel is zo subtiel en de stilte is zo volkomen, dat het niet eens opvalt dat in dit museum voor hedendaagse kunst slechts een paar werken in een tijdelijke tentoonstelling te bezichtigen zijn. Het echte kunstwerk is het paviljoen zelf, dat terecht het thema ‘architectuur zonder schaduw’ meekreeg. Het enige wat ons stoorde, was de té nadrukkelijke aanwezigheid van té veel bewakers, die té kort op onze hielen kwamen en té snel en opzichtig controleerden wat wij deden. Subtiliteit is niet echt aan ze besteed.

 

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!