De nachttrein van Boekarest naar Moldavië is een belevenis: bij de grens vraagt een arts of alles ok is en wordt van onderstel gewisseld. In hoofdstad Chisinau zijn de Russische invloeden nog goed zichtbaar en in Tiraspol, Transdnjestrië, staat zelfs Lenin nog parmantig op zijn sokkel. In Iasi, Roemenië, eet een zwerfkind snel de restjes van een terrastafeltje en in Cluj Napoca barst de gids van het farmaceutisch museum ineens in snikken uit.
Boekarest Baneasa Aurel Vlaicu Airport ligt zo’n 8 km ten noorden van het centrum van de stad. Bij de taxistandplaats lijkt het niet te lukken de prijs voor een ritje naar het hotel tot een redelijk bedrag omlaag te onderhandelen. Als ik dan maar richting de bus loop komt een chauffeur achter me aan die me toch voor een acceptabele prijs wil brengen.
De man bestuurt een ongelooflijk aftandse Dacia. Het is bloedheet, dus doet de chauffeur zijn raam open. Eerst ramt hij met een enorme dreun tegen het raam, dat daardoor vrijwel helemaal in de sponning zakt. Terwijl hij met een behoorlijke snelheid doorrijdt, prutst de chauffeur aan het raam om het een stuk terug te hijsen. Uiteindelijk krijgt hij een puntje te pakken en trekt het raam tot halverwege terug. Dan wrikt hij wat en blijft het glas in de gewenste positie hangen. De chauffeur knikt goedkeurend en mompelt wat.
Zonder problemen word ik keurig afgezet bij hotel La Casa, dat in een wijk iets buiten het centrum van Boekarest ligt. Nadat ik me heb opgefrist ga ik met tram en metro op weg naar het centrale plein Piata Unirii.
Ik slenter wat rond in de omgeving van Piata Unirii en zoek ik een gezellig terrasje op voor een pizza. Het is al behoorlijk laat als ik terug ben in mijn hotel.
De volgende dag koop ik eerst op het Gara de Nord een ticket voor de nachttrein naar Chisinau in Moldavië, zodat ik daar geen omkijken meer naar heb. Op het station merk ik dat de communistische mentaliteit nog voort sluimert. Als ik na geduldig in de rij staan aan de beurt ben, verwijst de wat chagrijnig ogende vrouw achter het loket me door naar de aparte kassa’s voor internationale tickets.
Voor deze twee kassa’s staan lange rijen en ik ben blij dat ik niet tot kort voor vertrek heb gewacht om een kaartje te kopen.
Na een half uur ben ik weer aan de beurt. De dame achter het loket vraagt of ik het kaartje naar Chisinau cash wil betalen of met een creditcard. Als ik cash zeg, gebaart ze dat ik dan het loket ernaast moet hebben.
Terwijl ik voor de derde keer in de rij sta voor hetzelfde kaartje, zie ik dat beide kassa’s aan de achterkant dezelfde ruimte delen, zonder scheidingswand of wat dan ook.
De vrouw achter het loket had dus gewoon een stap opzij kunnen zetten om me contant af te laten rekenen. Tegen de tijd dat ik weer aan de beurt ben heeft ze die stap ook gezet, want ik krijg mijn ticket van dezelfde vrouw die me doorverwees naar deze kassa. Maar ik heb mijn kaartje en ga naar Piata Unirii.
Ik was tien jaar geleden al eens in Boekarest en ik heb het idee dat de stad qua bebouwing en infrastructuur vooruit is gegaan. Ik wandel eerst naar een kerkje, wat ik vanaf de metro ingeklemd tussen hoge gebouwen kan zien liggen. Het is inmiddels al goed warm en ik drink eerst maar een ijsthee voordat ik verder ga.
Ik besluit vanaf de Piata Unirii, dat het Paleis van het Volk via een grote boulevard verbindt met de rest van de stad, naar de 17e eeuwse Roemeense Patriarchale Kathedraal te lopen. Dit centrum van het Roemeens-Orthodoxe geloof ligt op de Heuvel van het Patriarchaat.
Naast de kathedraal staat op de heuvel onder andere een kapel en het paleis van de patriarch. Ik bekijk de gebouwen en wandel dan door naar het Paleis van het Parlement.
Aan het eind van de lange weg naar het Paleis van het Parlement sla ik eerst nog linksaf om het Antim-klooster te zoeken. Dit in de achttiende eeuw door aartsbisschop Antim Iverianul gebouwde complex bevat ook een museum met religieuze objecten.
Als ik alle bezienswaardigheden heb gezien wandel ik verder naar het Paleis van het Parlement. Het is met 340,000 m² na het Pentagon het grootste gebouw ter wereld. Het is sinds 1983 gebouwd door Ceaușescu, daarbij waarschijnlijk beïnvloed door zijn eveneens aan grootheidswaanzin lijdende vrouw Elena.
Terwijl de bevolking zuchtte onder het juk van Ceaușescu en er een gebrek was aan zo ongeveer alles wat een normale bevolking nodig heeft, zoals voedsel, medicijnen, onderwijs, goede zorg enzovoort, bouwde de dictator er lustig op los. Hij maakte hierbij gebruik van de duurste materialen en de allerbeste werklui. Hele wijken moesten plaatsmaken voor het gebouw en de omringende, in een zelfde stijl gebouwde, nieuwe wijken.
Bewoners werden in goedkope alternatieven wegstopt of moesten zich maar zien te redden. Het enorme gebouw waaraan ook na de dood van Ceaușescu nog steeds wordt gebouwd, is – hoe wrang ook – misschien wel de grootste toeristische trekpleister van Boekarest geworden.
Om aan een rondleiding door het Paleis van het Parlement deel te mogen nemen, moet je een paspoort of ID-kaart tonen. De rondleiding duurt twee uur en voert ons door maar zeven procent van het gebouw. We lopen twee kilometer en gaan ontelbare trappen op en af.
Ik was hier tien jaar geleden ook al eens en ken het gebouw dus al. Net als de anekdote die de gids vertelt wanneer we op het balkon staan, vanwaar Ceaușescu het volk toesprak. Michael Jackson stond hier ooit in verband met een concert wat hij in Boekarest gaf voor een massa publiek en sprak toen de legendarische woorden ‘Thank you Boedapest!’.
Na de rondleiding bekijk ik de omgeving van de Splaiul Independentei en loop door naar het Romeinse Atheneum. Het is een mooi gebouw waar tegenwoordig een filharmonisch orkest huist. Aan de voorzijde zijn de beeltenissen te zien van vijf Romeinse leiders.
Tot slot bezoek ik de redelijk ver buiten het centrum gelegen Arcul de Triumf, welke gebouwd is naar het voorbeeld van de Franse versie. De eerste (houten) versie verscheen in 1878 toen Roemenië een onafhankelijk staat werd.
De nachttrein van Boekarest naar de Moldavische hoofdstad Chisinau vertrekt om 19.10 uur. De trein is mooi op tijd en ik zoek mijn plekje in trein 402, wagon 6 en coupe 42. Tegen twaalven probeer ik een paar uurtjes te slapen, want midden in de nacht krijgen we het gebruikelijke gedoe bij de landsgrenzen.
Om vier uur ‘s nachts bereiken we de grens en worden onze paspoorten ingenomen. Het is even rustig en ik probeer wat te dommelen, maar een half uur later komen de beambten terug en krijgen we ook onze paspoorten terug. Dit was de Roemeense uitreiscontrole. De volgende controle is die van de douane van Moldavië, die totaal niet is geïnteresseerd in onze bagage.
Deel drie van de controle wordt uitgevoerd door een man zonder uniform die een heel verhaal tegen ons afsteekt dat ik niet versta.
Na enkele zinnen vraagt hij of alles ok is, dat wil zeggen hij zegt ok en kijkt naar ons. Wij zeggen steeds ja en als dit ritueel zich enkele malen heeft herhaald, zegt de man aan het eind uiteindelijk dat hij dokter is, om vervolgens zijn weg te vervolgen naar de volgende coupe.
We lachen nog na om dit bezoek van de overigens vriendelijke dokter, als een grote pet de coupe in zwenkt en de norse Moldavische douanier daaronder om onze paspoorten vraagt. Hij heeft een mobile apparaat bij zich, waar hij de paspoorten in stopt. Een bliepje volgt en klaar is kees.
Het is al vijf uur geweest als we weer gaan rijden. Lang duurt het niet, want na een minuut of vijf stoppen we alweer. Het onderstel van de trein wordt gewisseld, aangezien de breedte van de sporen in Roemenië en Moldavië verschillen. Ik heb dit wisselen van een onderstel nu een paar keer gezien, maar het blijft fascinerend.
Na veel geknal, geknars, gepiep en gekraak is de klus in bijna anderhalf uur geklaard. Inmiddels is het licht. We rijden nog enkele uren door het Moldavische landschap, soms glooiend, soms vlak met velden zonnebloemen. De huisjes zijn over het algemeen in niet al te beste staat.
Rond negen uur in de morgen rijden we Chisinau binnen. Ik heb eigenlijk niet geslapen en ben redelijk moe. Ik neem een taxi naar het hotel en check in in een mooie kamer met aico. Dat is nodig, want het is enorm warm. Een douche doet wonderen en even later wandel ik naar het centrum van Chisinau.
De Russische invloeden zijn nog goed zichtbaar aan de brede wegen, de gebouwen, beelden en parken. Ik wandel de lange Boulevard Stefan Cel Mare op mijn dooie gemak af en zie veel mooie gebouwen, soms grotesk, soms klein, dan weer liggend op enorme pleinen of tegen een woud van groen.
Er rijden zeer dure luxe auto’s, naast echt de meest krakkemikkige auto’s die ik ooit heb gezien. De tegenstellingen tussen arm en rijk zijn hier enorm en schijnen steeds groter te worden. Het openbaar vervoer bestaat voor een groot gedeelte uit trolleybussen, die af en aan rijden.
Het is nog steeds zeer warm en ik wandel door het grote koele park wat vlakbij de Boulevard Stefan Cel Mare ligt. Langzaam maar zeker bereik ik de grote markt van Chisinau. Er is werkelijk van alles te koop, van etenswaren tot gebruiksvoorwerpen. De verkopers zijn vriendelijk en lachen je toe als je een kijkje bij hun kraam neemt.
Ik rust een beetje uit en ga dan in de buurt van het hotel wat eten. Het eten is echt erg goed en ik kan tot laat buiten op het terras zitten. Hoewel het hotel in een buitenwijk ligt en het in het donker nou niet de meest gezellige wijk van Chisinau is, is het heel erg rustig ten opzichte van het echte centrum.
In het hotel is een nieuwe medewerkster begonnen, Aurica. Ik kom met haar aan de praat terwijl ik nog een biertje drink. Als ik vertel over mijn wens Transdnjestrië te bezoeken en zeg dat ik de goede minibus niet kan vinden, oppert ze dat een vriendin van haar misschien wel met mij mee wil om als gids te fungeren. Ze belt en even later is een afspraak gemaakt met Tanja, die mij morgenochtend bij het hotel zal ophalen en me zal begeleiden naar Tiraspol, de hoofdstad van Transdnjestrië.
Klokslag negen uur ontmoet ik Tanja. Ze studeert aan de universiteit maar heeft geen baantje om wat geld te verdienen, wat het leven er in Moldavië niet eenvoudiger op maakt. Ze woont met haar vader en moeder in een dorpje net buiten Chisinau. Ik heb afgesproken dat ik haar twintig euro zal betalen en ook de buskosten voor mijn rekening neem.
Het is alweer bloedheet en dat zal de rest van de dag ook zo blijven. We moeten twee uur rijden met de minibus, terwijl het maar ongeveer tachtig kilometer is. Er wordt vaak gestopt en de kwaliteit van de wegen is niet bepaald goed.
Het busje zit vol en hoewel iedereen zichtbaar last van de warmte heeft, een airco ontbreekt, is de sfeer bijzonder goed. Er wordt gekletst en gelachen dat het een lieve lust is.
Het ministaatje Transdnjestrië ontstond toen Moldavië zich na het uiteenvallen van de USSR in 1990 onafhankelijk verklaarde.
Het Slavische Transdnjestrië scheidde zich toen op haar beurt af van het Latijnse Moldavië. Met steun van het Russische 14e leger won de ministaat Transdnjestrië in 1992 een oorlog met Moldavië. Transdnjestrië heeft wel een eigen regering, munt, vlag en douane maar wordt alleen door Rusland erkend. Daarom zijn er ook geen ambassades of consulaten.
Als toerist betekent het dat je aan jezelf bent overgeleverd, terwijl het land zich volgens diverse bronnen om dezelfde redenen heeft ontwikkeld tot schurkenstaat en witwasparadijs: internationale (uitleverings)verdragen zijn immers ook niet van toepassing.
Voordat we bij de grens zijn moeten we in de bus al wat formulieren invullen: identiteitsgegevens, doel van het bezoek, hoeveel geld je bij je hebt en dergelijke. Als de bus stopt zie ik een ontzettend vervallen slagboom, die met de hand moet worden weggesleept om een auto door te laten.
We moeten naar een douanekantoortje lopen waar een ambtenaar de paspoorten minutieus onderzoekt en af en toe wat mensen chagrijnig afblaft. Mijn voornaam Antonius begrijpt hij en schrijft hij in het cyrillisch over, aan mijn achternaam begint hij maar niet.
Waar het aan de grens nog een oude troep is, valt al direct daarna op dat de wegen hier beter zijn dan in Moldavië. We rijden nu redelijk snel door naar Tiraspol. Tanja en ik wandelen direct vanaf de busstop naar het centrum, waar we eerst een mooi wit kerkje bekijken. Als ik het goed heb is het de Pakrovskikerk.
Hierna gaan we geld wisselen in een wisselkantoortje. Ik ben inmiddels de draad kwijt als het gaat om de diverse wisselkoersen en het steeds omrekenen. Als we verder wandelen komen we langs een grote rij blauwe en gele automaten. Volgens Tanja zijn ze niet meer in gebruik, maar waren ze ooit onmisbaar. Toen de Russen hier nog echt de baas waren, werd via deze automaten gratis water verstrekt aan de inwoners. De kwaliteit van het leidingwater was te slecht om het als drinkwater te gebruiken.
We wandelen naar de rivier die aan de stad grenst, de Dnjestr of in het Roemeens de Nistru. Vanaf een brug zien we hoe de jeugd verkoeling zoekt aan de rand van de rivier. Ik moet zeggen dat Tiraspol een aangename stad is om te wandelen. De wegen zijn breed en alles is ruim opgezet. Voor een stad is het wat verkeer betreft opmerkelijk rustig.
Het stadsmuseum heeft een collectie over de geschiedenis van de stad, waaronder ook de oorlog die in de jaren negentig werd gevoerd met Moldavië.
De kunstafdeling is gehuisvest in een aparte kamer van het gebouw. Een struise dame zegt dat we nog een extra bedrag aan entree moeten betalen. Ze denkt een extra slaatje te slaan uit de enige toerist die het museum aandoet, maar ik betaal niet. Tanja geeft aan dat ze op deze manier proberen nog wat extra geld te verdienen en vindt ook dat ik niet moet betalen.
Van het museum lopen we naar het parlement, waar een standbeeld van Lenin voor staat. Transdnjestrië is één van de laatste communistische bolwerkjes. Overal zie je de beelden van Lenin langzaam maar zeker uit het straatbeeld verdwijnen, maar hier staat hij nog parmantig op zijn sokkel.
We stoppen nog even bij een monument voor de gevallen soldaten van het land. Het ligt er keurig verzorgd bij en het is te zien dat er aandacht wordt besteed aan het levend houden van de herinnering aan deze ‘gevallen helden van Transdnjestrië’.
Voor de lunch neemt Tanja mij mee naar een hel verlichte kruising tussen een kantine en fastfoodrestaurant. Als specialiteit van de streek beveelt ze een soort pakketjes van deeg of aardappel aan met verschillende vullingen. Tanja neemt ze met kaas en ik neem die met bacon. Ze smaken goed.
Als laatste maak ik bij het Huis van de Sovjets nog wat foto’s. Tiraspol is best een prettige stad om een dagje te verblijven en als je wilt zien hoe het communisme het straatbeeld nog redelijk beheerst, dan is een bezoek absoluut de moeite.
De mensen die ik spreek zijn vriendelijk en dat Transdnjestrië een schurkenstaatje is, daar merk ik als toerist niets van. We zoeken het minibusje op voor de terugreis naar Chisinau.
Het is weer bloedheet. Op het station koop ik alvast een treinkaartje voor de reis van vanavond naar Iasi in Roemenië. Onderweg kom ik langs een klooster dat opvalt door zijn prachtige blauwe kleuren. Het is het orthodoxe Manastirea Teodor Tiron. Ik kan gewoon naar binnen lopen en rondkijken.
De blinkende gouden koepels geven een mooi effect op het heldere lichtblauw. Het kerkje op het kloosterterrein is van binnen erg donker. In een kleine kapel zijn de kleuren echter ook aan de binnenkant weer prachtig.
Als ik verder wandel valt mij weer op dat veel gebouwen in Chisinau in echt slechte staat zijn. Aan de andere kant weet ik dat je niet moet reizen vanuit je eigen referentiekader, dus misschien wordt er door de gemiddelde bewoner van Chisinau wel heel anders tegen de staat van deze gebouwen aangekeken.
Ik ben behoorlijk uitgeblust en heb geen puf meer om nog veel te lopen. Ik eet wat in de buurt van de markt en blijf een tijd op het terras hangen. Uiteindelijk loop ik terug naar het hotel om te douchen en me klaar te maken voor de treinreis terug naar Roemenië.
Om 19.30 zijn we in Ungheni. Het onderstel wordt weer gewisseld, dat gaat wederom vlekkeloos. De controle van de Moldavische douane verloopt snel, maar die van de Roemeense gaat tergend langzaam. We rijden pas om half elf weer weg en dat zorgt ervoor dat het half twaalf is geweest als we Iasi binnenrijden.
Ik ben maar één volle dag in Iasi, morgen reis ik alweer verder naar Cluj Napoca. Eigenlijk ben ik alleen in Iasi beland om de treinreis wat te breken. Mijn hotel ligt aan de Piata Unirii, een goed uitgangspunt om de stad te verkennen.
Als ik op een straathoek in mijn Lonely Planet sta te turen, stoppen een man en een vrouw naast me. De man vraagt in gebrekkig Engels of ik iets zoek. Ik zeg dat ik naar de kathedraal wil, waarop hij me duidelijk maakt dat ik helemaal verkeerd zit. Hij overlegt niet met zijn vrouw, zegt dat ik met hem mee moet komen en zet de pas er in. De vrouw loopt een meter of vijf achter ons aan.
Na een minuut of vijf lopen maakt een soort schuldgevoel zich van mij meester vanwege de vrouw. Ik leg de man uit dat hij maar moet wijzen waar ik naar toe moet, zodat hij met zijn vrouw verder kan, maar hij wil er niets van weten.
Na een kwartier tot twintig minuten wandelen zie ik de kathedraal in de verte en kan ik de vriendelijke mensen hartelijk bedanken. Ik geneer mij een beetje, met name voor de vrouw, want die moet het hele stuk weer terug.
Bij de kathedraal hangen de mensen er werkelijk met de benen uit, er staat zelfs een hele rij mensen die nog naar binnen willen. Ik blijf een tijdje kijken en wandel dan verder, door het park tegenover de kathedraal waar wat kunstenaars hun creatieve uitspattingen tonen.
Ik koop alvast een kaartje voor de reis van morgen naar Cluj Napoca, welke een hele dag in beslag zal nemen. Als ik daarna op het terras van een fastfoodketen een ijsthee drink, word ik weer eens duidelijk geconfronteerd met de andere kant van het voormalige Oostblok.
De mensen naast mij gaan weg en laten een behoorlijk wat afval op tafel achter. Uit het niets duikt een zwerfkind op. Hij neemt happen uit het halve broodje hamburger wat is blijven liggen, neemt vervolgens de laatste lepeltjes ijs uit een bekertje, drinkt een paar slokjes en weg is het knaapje van een jaar of tien weer.
Op de weg terug naar het hotel plof ik neer op een terras op het Piata Unirii. Terwijl ik een ijsthee drink wordt er continu een nevel van water over mij en de andere gasten gesproeid. Aan de ene kant verkoelend, aan de andere kant machtig irritant.
Ik loop tot slot nog even naar de universiteitswijk, eet erg lekker op de binnenplaats van een restaurant en sluit de dag in het hotel af met een lekkere Roemeense cognac.
Om 11.05 uur vertrekt de trein naar Cluj Napoca, een rit van 9,5 uur. Het is dertig graden en we zitten met vijf personen in de zespersoons coupe te puffen. We zijn nog maar net buiten Iasi of we rijden door een glooiend landschap met zonnebloemen. De paard-en-wagen verschijnt in beeld, net als witte reigers en kadavers die gewoon in weilanden liggen. Op het land wordt niet met machines gewerkt, maar nog met de hand.
Op de stations maar ook gewoon ergens onderweg, staan zoals in veel voormalige Oostbloklanden traditiegetrouw dames of heren met een stokje, waarmee ze aangeven dat het traject veilig is.
Na een uur of twee rijden stoppen we een kwartiertje in Burdujeni. Hier kan ik even de trein uit om de benen te strekken en het mooie stationsgebouw te bekijken.
De trein rijdt keurig op tijd. Het tempo ligt niet echt hoog, maar gestaag rijden we door het Roemeense landschap. Een uur na Burdujeni wordt de omgeving bergachtiger en passeren we mooie dorpjes.
Tegen half vijf rijden we nog steeds door bergachtig gebied. Op de landerijen staat het hooi over stokken gedrapeerd te drogen. Een uur later rijden we echt door prachtig hooggebergte. Af en toe stoppen we bij een station in een klein plaatsje. Overal in de dorpjes zwaaien mensen die in hun tuintje of op het land bezig zijn naar de trein.
Na zes uur wordt het landschap weer glooiender en waar het eerst redelijk koel was in de trein wordt het nu weer bloedheet. Tegen half negen in de avond rijden we dan uiteindelijk Cluj Napoca in Noord-Transsylvanië binnen.
Ik heb een hele dag om Cluj Napoca te bekijken. Vanuit het hotel loop ik naar het mooi gelegen centrale plein, waar de St. Michaelkerk de grote blikvanger is. Op het kerkplein staat het standbeeld van Corvinus. Samen met de omliggende gebouwen is het een mooi plaatje.
Als ik wat rondwandel in de buurt van het plein valt mij op dat hier wat meer kleurrijke figuren te zien zijn dan in Iasi. Verder zijn er best veel zwervers in de parken rond het centrum, die zich hoewel het nog steeds erg warm is hullen in enorme winterjassen.
Aan het plein bevindt zich het farmaceutisch museum. In de Lonely Planet staat dat het de vierde apotheek was (sinds 1573) en dat je wordt rondgeleid door een hilarische apotheker in een witte jas. Maar de beste man is er niet. Op mij wacht een mooie blonde vrouw in een witte jas, Diana. Ze heet mij hartelijk welkom, andere gasten zijn er niet. Diana leidt mij rond in het minimuseum van slechts enkele kleine kamers.
Als ik allerlei oude middeltjes, instrumenten en apothekersbenodigdheden heb gezien en er een uitgebreide uitleg over heb gehad, komen we weer bij de uitgang en bedank ik Diana hartelijk voor de rondleiding.
In plaats van een ‘graag gedaan’ barst Diana echter spontaan in huilen uit en begint onbedaarlijk te snikken.
Ik vraag wat er aan de hand is, want ik kan mij niet voorstellen dat ze zich tijdens de rondleiding zo aan mij is gaan hechten dat ze geen afscheid van me kan nemen. Het blijkt dat haar baas haar zonder uitleg heeft overgeplaatst naar een ander, heel saai onderdeel van het departement, waaronder ook het museum valt. Ik probeer haar ervan te overtuigen dat het allemaal wel mee zal vallen, maar mijn woorden hebben niet het gewenste effect. Na nog wat pogingen verlaat ik uiteindelijk het museum, terwijl Diana nog steeds huilt. Tja, dat heb ik weer.
Na een lunch van cevapcici (een soort kebab) met patat en wat fris wandel ik door het winkelgedeelte van de stad naar het plein Stefan Cel Mare, wat uitkijkt op het Nationaal theater. Tegenover het theater staat op het plein het standbeeld van Baba Novac, de Serviër die in 1595 o.a. Boekarest van de Ottomanen bevrijdde. Weer iets verderop staat de Hongaarse Gereformeerde kerk.
Al met al een sfeervolle omgeving, waar het goed toeven is. Als ik het centrum wel zo ongeveer heb bekeken, wandel ik nog even door een park en sluit af met een lekkere maaltijd. De vakantie zit er op.