×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Van de Alpen naar het Balatonmeer

800 kilometer door talloze rivierdalen

Reisverslag: Piet de Geus
Foto's: Piet de Geus

Van de woeste natuur in de Alpen naar de drukke oevers van het Balatonmeer, is een fietstocht van een kleine 800 kilometer door talloze rivierdalen. De overgang van Slovenië naar Hongarije is groot: het landschap grootschaliger, de dorpen minder aangeharkt en de mensen warmbloediger.

Wie een douanier wil verbazen, moet vroeg opstaan. Nou, wij hebben zelfs niet geslapen als we half zes over de Italiaans-Sloveense grens fietsen. Om vier uur arriveerde de fietsbus in Tarvisio en daar stonden we dan in het donker. Het marktplaatsje maakte geen onaardige indruk: er bruist een bergrivier door en de straatjes ogen intiem.

Na twee sigaretten schemert het genoeg om te gaan lopen. Af en toe rijdt een trein stampend en toeterend door de smalle vallei. Tegen de tijd dat de imponerende omgeving zichtbaar wordt is het licht genoeg om te gaan fietsen. Na een klim naar pashoogte suizen we tussen mistflarden naar het grenshokje, de beambten staren ons met open monden aan.

Uit de kille ochtendnevel duiken links de Karawanken op en rechts de Julische Alpen en de Triglav, waarvan de toppen al in de zon liggen. Om zes uur zijn we al in het beroemde ski-oord Kranjska Gora, waar we op een bankje wachten tot we ergens koffie en een kamer kunnen krijgen.

Kranjska Gora is een ideaal wandelgebied. Het riviertje Sava Dolinika zoekt zich een weg tussen steengruis en struikgewas. In de hoogte raast een waterval langs de groene wand van de Karawanken. Te hoog na een slapeloze nacht, evenals de bergmeren van de Triglav. Via een paadje dwars door de velden keren we terug. De weiden staan in bloei, hier en daar wordt hooi gemaaid en op de voor Slovenië kenmerkende rekken te drogen gehangen.

Het nationale park Triglav

Omsloten door kilometerhoge bergwanden

De weg van Kranjska Gora naar Jessenice was saai en kaarsrecht, maar wat verlangen we ernaar terug tijdens de 15-procents klim naar Kocna. Eenmaal boven volgt een prachtig traject door de vallei van de Poljana, dat eindigt bij het meer van Bled. Het uitzicht op het meer en het eilandje met de kerk in het midden daarvan is fraai maar Bled is te toeristisch om er te blijven.

 

Door de vallei van de Sava Bohinjka slingert de weg langzaam omhoog het nationale park Triglav in, steeds nauwer omsloten door kilometerhoge bergwanden. Na Bohinjska Bistrica wijken de wanden voor het keteldal van het meer van Bohinj. We vinden onderdak in een tot pension verbouwde boerderij achter in het dal, vlakbij een imposante waterval die 300 meter hoger langs de rotswanden stort.

Ook dit is een omgeving om prachtige wandelingen door de bergen te maken, langs de waterval en – verder omhoog – een hele serie bergmeertjes en berghutten tot op de 2864 meter hoge top van de Triglav. Maar het komt er niet van. We zijn net aan een wandeling rond het Bohinjska Jezero begonnen als de lucht betrekt en een wind opsteekt: het sein om naar huis te sprinten.

Even later barsten de plensbuien los. Af en toe kunnen we het meer niet eens zien, continu stijgen nieuwe wolken op uit de bossen om weer als regen naar beneden te plenzen voordat ze over de randen het dal uit kunnen. Op grote hoogte razen steenlawines omlaag, het lieflijke stroompje naast het pension is een donkere kolkende watermassa geworden.

Historisch stadje Skofja Loka

Barokhuizen en middeleeuwse stegen en poortjes

Het plenst al twee dagen. Tijd voor herbezinning. Het plan was om langs de hellingen van de Karawanken, die de grens met Oostenrijk vormen, naar Hongarije te fietsen maar ook daar blijven de buien vaak lang hangen.

We besluiten een zuidelijker route te nemen om het slechte weer te ontlopen. Dus fietsen we in de motregen naar Bohinjska Bistrica en slaan een kronkelweggetje in. Een paar bochten verder ligt Bistrica diep onder ons. Naast de weg staart een ree ons glazig aan, achter ons zien we dat er op de Julische Alpen en de Triglav verse sneeuw is gevallen. Tussen de bossen liggen alpenweiden en na een stuk van veertien procent duikt een groepje boerderijen op, die het gehucht Bitenjska Planina vormen.

Tot de pas, op 1277 meter, is het wegdek over grote stukken onverhard en moeten we af en toe lopen. Boven op de pas komt ons een groep wegwerkers tegemoet die aan het asfalteren zijn. We danken hen voor dat zegenrijke werk, stappen op en laten ons naar beneden vallen. Meteen krijgen we het stervenskoud. Waarom stonden er op de pas geen supporters om kranten uit te delen voor onder ons koersshirt?! We suizen langs alpenweiden en (16 procent dalend) door een dennenbos.

Het fraaie Selska dolina (dal) volgend passeren we prachtige boerendorpjes als Sorica, Zali log, Podrost, Zelezniki en Dolinjski vas. Veel oog hebben we er niet voor, bijschakelen en doortrappen: op naar een warm bad.

Tegen vijven racen we, na zeventig kilometer, Skofja Loka binnen. Een sfeervol onderkomen zoeken? Ben je gek, in de communistische betonkolos van Transit Tourist hebben ze kamers met een warm ligbad, de fietsen kunnen bovendien in een afgesloten marktkraampje.

Skofja Loka heeft een goedbewaard historisch centrum. Een marktplein uit de renaissance, barokhuizen en middeleeuwse stegen en poortjes vormen een sfeervol geheel aan de oevers van de Sora. Op de vroege zondagmorgen is het heerlijk daar rond te dwalen. De toeristen zijn er nog niet en de Slovenen zitten in de kerk.

Een 'room' in Skihotel Polzevo

'Yes, yes, cola-roem'

Naar Ljubljana is het maar twee uur fietsen over rustige landweggetjes. Bergen maken plaats voor heuvels, bossen voor een opener landschap. De hoofdstad heeft een aardig centrum, maar het is er even sfeervol als in Zwolle. Na de lunch vervolgen we onze weg dan ook weer snel in zuidelijke richting.

De omgeving wordt weer heuvelachtiger en beboster. Het is nog steeds droog, dat geeft moed: met twee vingers in de neus nemen we de veertien-procents klim naar Smarje-Sap. Daar moeten we een foto nemen van de kerk: iedere denkbare bouwstijl is erin verwerkt, er is zelfs een Griekse gevel met pilaren nageschilderd.

Nahikkend over zoveel wansmaak klimmen we door dichte naaldwouden naar het skidorpje Polzevo. Als ik in de bar van skihotel Polzevo een ‘room’ vraag, snapt de waard het meteen: ‘yes, yes, cola-roem’. De boeren aan de gelagtafel grijnzen ons toe: nazdrave! Nee, ik wil een ‘zimmer’. Ook goed. De fietsen kunnen in de garage, bewaakt door een vervaarlijk grommende herder. Na het douchen is het tijd voor een biertje. We krijgen geen kans te bestellen, de ober komt al breedlachend op ons af met twee cola-rum. Vooruit dan maar: nazdrave.

Door dalen en valleien

Bontbeschilderde kapelletjes langs de weg

Bij het binnenrijden van het Krka-dal begint zowaar de zon te schijnen. Eindelijk kunnen jas, sweatshirt en lange fietsbroek uit. Heuvel op heuvel af slingeren we over een rustige weg door het prachtige dal van de steeds breder wordende rivier door een hele rij dorpjes.

Om de zoveel tijd passeren we een stuw, in sommige bochten zitten draaikolken. De talloze hooirekken vallen nauwelijks meer op, de bontbeschilderde kapelletjes langs de weg des te meer.

In een pension in Druzinska vas krijgen we een kamer met zoveel kant dat we deze onmiddellijk omdopen tot bruidssuite. De ijskoude douche doet daar enigszins afbreuk aan. De avondwandeling naar het bekende kuuroord Smarjeske Toplice, even verderop, valt ook wat tegen. Op de kaart is het gemarkeerd als bezienswaardig, maar het heeft niets van de sfeervolle kuuroorden in bijvoorbeeld Tsjechië. Een gigantisch kil kuurcomplex domineert het gehucht, overal lopen mensen in badjassen. Het eten maakt het weer goed: mixed grill, frites, rode bietensla en – vooral – chocolade-palacinki toe. Morgen gaan we met een ruime bocht terug naar het noorden.

Kuuroord Ptuj

Door een smalle vallei tussen groene wanden

Door een groene vallei fietsen we langs minuscule gehuchten naar Mokronog, een aardig boerendorpje. Na een korte klim dalen we vervolgens de smalle vallei van de Mirna in, die ons tussen groene wanden naar Sevnica leidt. Boven dit stadje pronkt een groot kasteel.

Vanaf Sevnica volgen we alweer een rivier, de Sava. De meeste wegen in Slovenië volgen de talloze riviertjes. De route door het Sava-dal is erg fraai maar ook erg druk. Het is een van de verbindingswegen naar Zagreb en er is dan ook veel vrachtverkeer. Af en toe fietsen we tussen imposante enge rotswanden door.

We overnachten in Celje, een redelijk grote stad met een aardig oud centrum en een kasteelruïne. De volgende etappe begint oostwaarts in de vallei van de Vogljana, die prachtig is maar te druk om er voluit van te genieten. Dat verandert zodra we het dal uitklimmen.

Op de beboste heuvelrug die ons scheidt van het Dravinja-dal passeert slechts wat vrachtverkeer van een steengroeve. Daarna heerst de totale rust, behalve wanneer we de zoveelste asfalteermachine passeren.

Overal in het nog niet zo lang onafhankelijke land wordt hard aan de verbetering van de wegen gewerkt, wat betekent dat er regelmatig een stuk door de berm of over steenslag gelopen moet worden.

Nog een laatste heuvelrug en we draaien de laagvlakte van Ptuj in. Ptuj is zeker een bezoek van een paar dagen waard.

Het oude centrum is sfeervol, het hooggelegen 15e eeuwse kasteel mag er zijn. Naast de bekende harnassen en wapenuitrustingen is er een tentoonstelling van oude muziekinstrumenten. Het is interessant om Chopin te horen spelen op de piano waarvoor hij zijn muziek schreef.

Ptuj is redelijk toeristisch maar dat kan ook een bron van vermaak zijn, zoals blijkt op het terras van het zwembad. Een tafeltje verderop doen vier bejaarde Hollanders er meer dan een kwartier over om af te rekenen. ‘Nee Jan, doe nou eerst de muntjes.’ Vier portemonnees worden op tafel omgekeerd en een berg muntjes (van anderhalve cent en minder) geteld. Als ze het bedrag eindelijk bij elkaar hebben, zegt een van de oudjes: ‘Tel nog eens na.’ Terwijl ik in mijn biefstuk stik begint het hele circus opnieuw. De serveerster blijft stoïcijns, ook al heeft ze allang begrepen dat van deze tafel geen halve cent fooi te verwachten is.

Keszthely aan het Balaton

De Hongaarse douaniers roepen al van verre 'Holland'

De temperatuur schommelt inmiddels rond de dertig graden, de rustdagen en het zwembad hebben de spieren goed gedaan. In opperbeste stemming fietsen we door een wijnbouwgebied richting Hongaarse grens, de eerste ooievaars hebben dat land al aangekondigd. Eerlijk gezegd zijn we Slovenië een beetje zat. De landschappen zijn prachtig, daar niet van, maar de dorpen zijn aangeharkt als Zwitserland of Oostenrijk. Dat zijn ook de landen waar de bevolking zich op oriënteert: een belangrijk motief om onafhankelijkheid te eisen was dat men niet bij de Balkan wilde horen.

Het land is vergeleken met de Balkan inderdaad tamelijk kleurloos: iets typisch Sloveens hebben we – buiten de hooirekken – niet kunnen ontdekken, de bevolking is vooral correct in de omgang. Ook het prijspijl gaat richting Oostenrijk, wat beslist niet in overeenstemming is met het ontwikkelingsniveau.

De als nurks bekendstaande Hongaarse douaniers roepen al van verre ‘Holland’ als ze ons aan zien komen fietsen. Ze vragen meteen waar we vandaan komen, hoeveel kilometers we gefietst hebben en waar we heengaan. Spontaan wijzen ze ons een rustige route. Zoveel interesse en gemeende vriendelijkheid zijn we in twee weken Slovenië niet tegengekomen.

Langs uitgestrekte graanakkers en velden met maïs, papaver en zonnebloem fietsen we naar Keszthely, nog de meest oorspronkelijke plaats aan het Balatonmeer. Het is benauwd, er zit onweer in de lucht, en de route is slopend: voortdurend honderd meter klimmen en weer honderd meter omlaag. Nooit kom je in een ritme. De spreuk van de dag: ‘We zijn op de top.’ (100 keer bis) Onderweg passeren we tientallen ooievaarsnesten.

In Keszthely vinden we makkelijk een ruime kamer. De gastvrouw, een reclamefotografe, serveert ons meteen een grote pot koffie onder de perzikbomen in de tuin.

Als ze mijn camera ziet, haalt ze in huis een stapel foto’s. Het huis is van haar dementerende moeder, vroeger een topfotografe met een atelier in Boedapest. De afdrukken die we te zien krijgen zijn inderdaad perfect.

Keszthely is behoorlijk toeristisch maar de meeste toeristen blijven in een klein deel van het centrum hangen, overnachten doen ze in bungalows en op campings langs de oevers van het Balatonmeer. Keszthely heeft mooie straatjes, een groot paleis met een fraaie tuin en een heel aardig museum over de agrarische geschiedenis van Hongarije. Het eten is er, buiten het centrum, goed en goedkoop. Als je goed zoekt, eet je voor een paar euro ganzelever met een voortreffelijke wijn erbij, onder de klanken van een zigeunerorkestje. Notenpalacinki met chocoladesaus kost nog geen euro.

Vézprem

Onderweg passeer je Szentkiralyszábadje

De route naar Balatonalmadi, waar we de fietsbus terug nemen, is tamelijk vervelend. De weg langs het Balatonmeer is druk, de dorpen zijn toeristenkermissen en de stranden worden bezet door Duitsers die in meer dan één opzicht doen denken aan een kolonie walrussen. Balatonalmadi is ook al geen plaats om begraven te willen liggen. Toch vinden we er een kamer die wat in de luwte ligt en er zijn van hieruit leuke uitstapjes te maken.

Tien kilometer landinwaarts, achter een heuvelrug, ligt Vézprem, dat een prachtig oud centrum heeft. Onderweg passeer je een dorpje waarvan je de naam tien keer hardop uit moet spreken: Szentkiralyszábadje.

Op een terras in Vézprem krijgen we een scene uit Fawlty Towers voorgeschoteld. Een werkstudent verkracht Demis Roussos op een yamaha-orgel. De ober is helemaal de kluts kwijt. Geen bestelling klopt, de ene helft vergeet hij en van de andere helft weet hij niet wie wat bestelde: voor wie was… Het lijkt meer op uitventen dan op oberen. Verzoeken om een asbak worden gehonoreerd met een doosje lucifers. Een espresso waar niemand om gevraagd heeft mag een collega opdrinken. Tenminste… Er arriveren twee Duitsers die twee espresso bestellen. De ober rent naar zijn collega: de espresso!! Hij grist het kopje uit zijn handen en galoppeert ermee naar de Duitsers: diese ist schön fertig! Het terras schatert het uit, de ober snapt niet waarom.

Natuurpark Tihany

Wandelen door een bloemenweelde

Vanuit Balatonalmadi vaart een boot naar Tihany, een op een steile heuvel gelegen dorp met een klooster en oude boerderijen met rieten daken. In veel boerderijen wordt aardewerk verkocht uit alle streken van het land. Tihany is ook de naam van het schiereiland waar het dorp op ligt, een beschermd natuurgebied.

Zodra je Tihany uitwandelt kom je geen toerist meer tegen. Net buiten het dorp ligt het Belsó-tó, een prachtig meertje vol kikkers. Om het meer ligt grasland met veel wilde bloemen, over de paden zie je marmotten wegschieten. We wandelen eerst door een bloemenweelde en even verderop tussen wijngaarden. Op een stuk grasland zwerft een herdersvrouw met een kudde schapen. Over karresporen, door bos en langs nog een meertje, lopen we het schiereiland af.

In de trein van Aszofó terug naar Balatonalmadi ontdekken we de oervorm van de railtender: een Hongaar in kaki korte broek duwt een rammelend winkelwagentje voor zich uit, met daarin een thermoskan koffie waar een centimeterdikke laag prut aan plakt. Voor de rest is het karretje gevuld met flessen bier. Onderop staat voor de zekerheid nog een kratje. De Hongaar staat er hoogstpersoonlijk garant voor dat het bier op is voordat het de kans krijgt lauw te worden. We zijn benieuwd of de OAD-chauffeurs die service morgen weten te evenaren.

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!
Banner Stem & Win