×
Welkom Reisverslagen Reizen Boeken Blog Anders Reizen Contact

Zuid-Thailand

Een beetje toerisme, een beetje oorspronkelijk Thailand

Reisverslag: Rob van Iren
Foto's: Rob van Iren

Vanaf Laem Ngob varen de boten naar Koh Chang, waar tussen de palmen langs zee hutjes op palen staan. Ideaal om in de hangmat tot rust te komen. Koh Kong in Cambodja is een typische grensplaats. Trat is een stadje om het Thailand van de Thai te ontdekken: hectisch en lawaaiig, maar toch aangenaam. Ban Phe met zijn stille stranden en vissersbootjes vormt een goede afsluiter.

Thailand was wel het laatste land, dat ik als vakantiebestemming in gedachten had. Verhalen over prostitutie, wanstaltig toerisme en naargeestige gevangenissen bepaalden mijn beeld. Totdat ik van vrienden hoorde dat er toch er nog stille plekken te vinden zijn, zelfs op de eilanden.

Laem Ngop

Breng die vreemdeling even naar de steiger

En nu toer ik van half november tot half december door Thailand. Na aankomst in Bangkok gaat het allemaal gesmeerd. Tegen de avond arriveer ik al via Trat bij de steigers van Laem Ngop.

In de verte ligt het eiland Koh Chang te lonken. Ik kan nog mee met de boot, maar dan kom ik aan in het donker. De Lonely Planet rept van een guesthouse in Laem Ngop ‘maar 7 minuten lopen aan de weg naar Trat’. Ik laat m’n bagage achter bij een restaurant waar ik al een bootkaartje gekocht heb en loop richting Trat.

Als ik de weg vraag aan een jong stel op een brommer, word ik uitgenodigd ook daarop plaats te nemen, dan brengen ze me erheen. Ik neem een kamer op de begane grond met aparte douche/wc-ruimte, TV en ventilator voor 5 euro. Maar nu m’n bagage nog. In de dorpsstraat vraag ik de weg, een oude man houdt een gast op een brommer staande: breng die vreemdeling even naar de steiger, wil je?

Met m’n bagage loop ik weer in de richting van het dorp en zie al snel een apart soort taxi: een brommer met zijspan in de vorm van een soort kooi met zitjes, waar 4 mensen met koopwaar of bagage in kunnen plaatsnemen. Ik denk dat ik het tienvoudige heb betaald van wat de chauffeuse vroeg, maar heb nog geen zin in rekenen. Ik eet nog wat aan een kraampje, het is markt.

De volgende dag ben ik al om 6 uur op en kijk eerst wat in Laem Ngop rond voor ik oversteek naar Koh Chang. Langzaam ontwaakt het dorp, de kapper is nog niet open. Een vissersvrouw hangt haar netten op langs de stoep om ze schoon te maken en te boeten. Dan kom ik bij het vissershaventje, een steiger met een dijkje waar het heel kleurrijk oogt en van alles gebeurt: bootje vertrekt, poezen slapen uit.

Koh Chang

Tussen de palmen langs de zee staan hutjes op palen

Op het eiland Koh Chang aanbeland, realiseer ik me dat ik geen brandstof heb voor mijn brander. Selfsupporting zijn is toch een soort vrijheidsgevoel, dus ik heb ook hier tent, slaapzak en noodrantsoenen mee. Een benzinepomp, die ik verwacht had bij de haven, zou een paar km oostwaarts zijn. Ik stuit op vier Hollanders die op een taxi wachten die ook die kant uit gaat.

We eten en kletsen wat, terwijl we wachten op de volgende boot, waar iemand op zit die ook naar de eindbestemming moet. En voor ik het weet ben ik alle mogelijke benzinepompen (ik heb ze niet gezien) voorbij, word ik de hele oostkant van het eiland rondgereden (mangrovebossen, geen stranden en dus geen toerisme), duiken we de zuidoostpunt in waar het asfalt deels weggeslagen is en de hellingen slechts met droog weer te nemen zijn… en dan zit ik op Long Beach.

Vrienden hebben me verteld dat de westkant van het eiland wel eens te vol voor mij zou kunnen zijn. Ik dacht dat eens te gaan onderzoeken en nu zit ik zomaar op het ZO-puntje, waarvan ze zeiden dat ik daar misschien mijn plek zou vinden.

Het doet weldadig aan. Tussen de palmen langs de zee staan hutjes op palen rond een sfeervol restaurant waar relaxte mensen zitten. Retraite klinkt wel chiquer dan chillen, het is ook wat duurder, verder wil ik niet oordelen. Voor mij is loslaten: morgen doen wat je vandaag allemaal zou willen.

Ik blijf hier een week en leer de mensen een beetje kennen: Belgen, Duitsers, een Italiaan, een Engelsman, van alles wat. De meesten blijven ongeveer een week, je komt hier tot rust omdat er verder niets te doen is dan wat luieren in de hangmat (iedere hut heeft er een op de veranda).

Beetje lezen, kletsen, het strand op en zwemmen, een eindje lopen naar het eind, want dit is de zuidkust en overdag veel te warm voor inspanningen.

Wil je naar de westkust, dan ben je afhankelijk van de taxi die om 8 uur ‘s ochtends heen gaat en om 11 uur terug, of je moet een bromscooter huren, maar daarvoor moet je dan ook weer naar de westkust. Drankjes en maaltijden worden geserveerd voor een belachelijke prijs, alles kost maximaal een euro. De hutten zijn basic en kosten ca. vijf euro.

Scholen visjes scheren over de oppervlakte van de baai. Iets slaapt naast me in de hangmat op het terras. Een hond? ‘t Is helemaal ingepakt. Als het ontwaakt blijkt het een Thais jochie, een zoontje van het keukenpersoneel.

Aan het eind van het strand staan ook wat hutjes, die blijven nagenoeg onbewoond. Wat duurder, 8-10 euro, heb je wel je eigen sanitair. Tegen de helling staat het skelet van een 4-laags hotel in aanbouw. Dit dateert allemaal van de laatste 3 jaar, laat ik me vertellen, maar er zit flink de klad in. Laat de crisis eeuwigdurend zijn!

Er loopt een weggetje naar Memorial Beach, een klein stil strandje met een oorlogsmonument. Ik besluit er een nacht te kamperen. ‘s Avonds en ‘s ochtends vroeg heb ik het strandje van 100 meter voor mezelf.

Ik bekijk het monument, opgezet ter herdenking aan een zeeslag tussen de Thai en de Fransen in 1941, die in brons is uitgebeeld tegen een rotswand. De bezoeker kan bij een van de ‘kapelletjes’ terecht voor een persoonlijke bijdrage.

Ik bouw een vuurtje en beleef een idylle waar ik altijd van droom voor een vakantie.

Die idylle word naderhand wel wat verstoord. Ik heb mijn muskietennet met wat andere spullen achtergelaten in de hut, die ik nog huur. De hangmat heb ik geleend en daar lig ik hier heerlijk in, aan het water met een boekje. Maar het is te warm om de tent te sluiten en daar de muggen (later zal blijken: vooral de zandvliegen) hier niet te horen zijn, word ik ongemerkt op een 20-tal plaatsen gebeten. De beten van de zandvliegen zullen nog weken blijven jeuken.

Het blijkt mogelijk vanuit hier een longtail (kano met buitenboordmotor, een propeller aan een lange staak) te charteren naar Koh Wai, dat je in de verte ziet liggen. Er zijn geen wegen, alleen een pad langs de noordkust, waar vier resorts liggen, variërend van bungalows tot hutjes op palen.

Dit is de koele kust, het kan er flink waaien. Via een klein paadje kun je naar de zonkant van Koh Wai, waar bij het Sunset Point een natuurlijk haventje is, waar je tussen het vulkanische gesteente kunt zwemmen. En naar de zonsondergang kijken natuurlijk.

Koh Kong, Cambodja

Weinig toeristen in deze typische grensplaats

Over het stadje Koh Kong in de gelijknamige provincie, net over de Cambodjaanse grens, heb ik alleen maar negatieve verhalen gehoord en gelezen. Zo maakt de Lonely Planet melding van de casino’s, in Thailand verboden, die rijke Thai trekken. Thailand wil van zijn slechte naam af en is de kinderprostitutie aan het terugdringen, ook dit zou naar deze regio net over de grens zijn uitgeweken.

Een grensplaats betekent sowieso handel, legaal zowel als illegaal. En tenslotte hoor ik in Thailand dat de locals hier de dollars geroken hebben en klaar staan om je een poot uit te draaien.

Kortom, ik verwachtte een sfeer waarin je alles kunt verwachten: naweeën van de oorlog in de vorm van bedelaars, lui die je lastig vallen, een sinistere sfeer. Het tegendeel blijkt het geval.

Oké, een gast op een brommer weet me wel aan marihuana te helpen en weet ook waar je voor 25 euro een hele nacht naar de Ladies kunt. Ik zie een casino, zoals er in Nijmegen ook een is. Er rijden rijke Thai in SUV’s en als je echt iets buitenissigs wilt, zoals een excursie naar een eiland of een natuurreservaat, dan is het aanbod schaars en de prijs navenant, misschien wel 50 euro.

Verder zijn er zo weinig toeristen, dat ik op Koh Kong alleen maar het etiket ‘authentiek’ kan plakken. Kinderen fietsen rond of doen een wedstrijdje touwtrekken.

‘s Avonds zie ik een groepje van een stuk of twaalf mannen voetballen met een soort plastic bus. De kunst is het ding zo lang mogelijk in de lucht te houden, dus ze staan in een kring en schoppen het ding naar elkaar. Het lukt ze wel 20 keer, terwijl de kring toch aardig groot is.

Trat

Brommers, motoren en auto's maken behoorlijk herrie

Trat lijkt me een geschikte plaats om het Thailand van de Thai te ontdekken. Bij het binnenrijden schrik ik: het verkeer in het centrum is hectisch en lawaaiig, de bouw doet betonachtig aan en opeens zie ik huizen van drie verdiepingen, dit ben ik ontwend na twee eilanden en het Cambodjaanse plaatsje Koh Kong.

Brommers, motoren en aftandse auto’s maken ook behoorlijk herrie, het ruikt niet fris. Daar eenmaal aan gewend, blijkt Trat toch een aangenaam stadje. In het guesthouse MP zit een dutje op de kamer er niet in, want een vrouw wil TV kijken en het houten gebouw is erg gehorig.

Als er ook nog een aangeschoten Duitser binnen komt zoek ik verder en tref om de hoek het guesthouse Pop. Ook hier hangt een grote TV in het restaurant, maar ze hebben in een zijstraatje betonnen cabins die tenminste niet zo gehorig zijn.

Van een Duits stel hoor ik de volgende dag dat er een betonnen wandelpad langs de rivier is. Dit blijkt een rustige hoek van de stad, aan de overkant groeit zelfs pure jungle, waaruit vogelgeluiden opklinken.

Bovendien loopt het pad dood, er lopen verder geen mensen. Ik zie wat bungalowtjes, die ook van Pop blijken te zijn en boek over. Ik kan in de schaduw op de veranda zitten en er mijn hangmat ophangen. Hier breng ik een heerlijke vijf dagen door. Van de Duitse alcoholici verderop zal ik weinig last hebben.

De markt is ook de moeite waard, de etenswaren zijn als ware kunstwerkjes uitgestald op de kraampjes. Dit is duidelijk een andere klasse dan Cambodja.

Ban Phe

Buiten de zondag heb je het strand voor jezelf

De laatste dagen breng ik weer aan de Thaise kust door, want ik wil nog zo graag zwemmen. Als ik op zondagmiddag in Ban Phe aankom schrik ik me rot, (speed) boten varen honderden toeristen van en naar Ko Samet, langs de weg staat een rij kraampjes met souvenirs en restaurantjes.

Pas na een kilometer wordt het wat rustiger. Maar op het strand wat nu volgt en ook aan de weg zitten overal mensen te picknicken. Rotzooi en haveloze honden, fel beschilderde bussen vol Thaise toeristen rijden dreunend van de bassen voorbij.

Een zijweg leidt volgens een bord naar guesthouse; Takkatan of Luis Place, wat me wel bevalt. Een Fransman en zijn Thaise vrouw runnen de zaak; er zijn zes kamers, waarvan drie met balkon, maar ik wil geen straatlawaai meer horen.

De volgende dag heb ik het bijna een kilometer lange strand geheel voor mezelf. Buiten de zondag is het hier negentig procent rustiger.

Verderop zijn weer wat vissershuisjes en een enkel eettentje of resort. Ik loop tot ik op wat vissershutten stuit, vlak ervoor zijn eettentjes tot op het strand, alles uitgestorven. Op een van de honderden strandstoelen neem ik plaats, met zicht op zee.

Het zand is merkwaardig korrelig. Er blijken mini-krabbetjes (2-3 mm.) in holletjes te huizen. Op het zand daar omheen zijn ze aan het eten. Ze pakken een hapje zand , brengen dit naar hun monddelen, zeven er de eetbare stukjes uit en droppen het dan in de vorm van een minuscuul bolletje achter zich. Dan verplaatsen ze zich een halve cm, waarop het proces zich herhaalt. Zo ontstaan die korrels en daarmee ook een paadje dat in geval van gevaar dient om snel weer bij hun holletje te komen.

Er komen verderop wat Thai zitten en er komt een vrouw bij die hun bestelling opneemt. Ik wil ook wel wat eten. De stoelen blijken van haar en het gebruik kost een paar kwartjes, dan komt er een flink bord gamba’s op tafel.

Ik neem de volgende dag een bromtaxi naar mijn strand, waar ik nu mijn hangmat tussen de palmen hang. Er komt een schoolklas het strand op, ze gaan verderop het water in. De leraren lopen langs de vloedlijn in het zand te turen. Zou iemand iets verloren hebben?

Als ik ga kijken zie ik dat de zee tienduizenden mini-schelpjes heeft neergelegd van dezelfde soort (tolhorentjes) maar allemaal anders gekleurd en getekend. Ik neem er wat mee, een kinderhand is gauw gevuld.

Ik kijk hoe een groepje mannen een visnet binnenhaalt. Een vrouw, een toerist met een Indisch uiterlijk, staat wat grotere vissen uit te zoeken. Als ze haar hoofd boven een emmer met donkergrijs water houdt om te kijken wat daarin beweegt, krijgt ze een spuit zwarte zooi in haar gezicht: het zijn inktvissen. Ze slaakt een gil, haar kanten witte blouse is ook helemaal besmeurd. Met een fles mineraalwater wordt ze afgespoeld, ze is ook weer niet kinderachtig.

Achter het Thailand van de toerist, zorgvuldig geconserveerd door de toeristenindustrie, zie ik deze maand ook iets van het land van de Thai. Voor mij een andere planeet. Al zou ik Thais spreken, dan nog is het onvoorstelbaar dat een meisje van het platteland de prostitutie van de grote stad ingaat, een paar jaar flink verdient en dan weer terugkeert naar haar dorp en daar trouwt. Zouden die meisjes hun ervaringen delen met het thuisfront?

Rob van Iren bezocht ook Noord-Thailand en Oost-Thailand.

Zelf een reisverslag schrijven

De honderden reisverslagen op deze site zijn allemaal geschreven door reizigers zoals jij en ik. Ook jouw verslagen zijn welkom: over nieuwe bestemmingen, maar ook over bestemmingen waarover al verslagen op de site staan. We mailen je graag onze uitgebreide tips en aanwijzingen voor het schrijven en aanleveren van een reisverslag.
Ik wil zelf schrijven!