Zuidwest Noorwegen (Roga- en Hordaland) is erg afwisselend. Langs de kust met zijn talloze inhammen ga je van eiland naar eiland en van fjord naar fjord. Overal klateren watervallen, ook in het binnenland met zijn skigebieden en de enorme waterkrachtcentrales. Soms lijkt het landschap op de Oostenrijkse Alpen.
Na een reis van twee dagen door Duitsland en Denemarken gaan we op de ochtend van de derde dag in Hanstholm aan boord van de veerboot die ons naar Egersund in Noorwegen brengt.
Het plaatsje Egersund blijkt via een nauwe toegang in de kust te bereiken. We zien vanaf de boot de rotsen dan ook vlakbij langs glijden. Dan moeten we naar het autodek en kunnen we verder niks meer zien.
We rijden meteen door naar de 500 meter verderop gelegen camping. Als we onze tent opzetten, zien we ‘onze’ boot, de MS Bergen, weer vertrekken.
De zon straalt ons de volgende ochtend tegemoet. We rijden richting Eigeröy, het eilandje naast Egersund, op weg naar de vuurtoren. De weg wordt steeds smaller en uiteindelijk komen we bij een parkeerplaats.
Van daar is het verder lopen. Het eerste deel is heuveltje op, heuveltje af over een grindpad. Pas na een tijdje vragen de kinderen: ‘Wanneer zijn we bij de vuurtoren?’.
Het landschap bestaat uit gladgeschuurde rotsen, afgewisseld met poeltjes water en uitzichten over het ene baaitje na het andere. En op de meest onverwachte plaatsen zie je vakantiehuisjes aan het water staan.
Als we de vuurtoren in zicht hebben, houdt het grindpad op. Vanaf hier vervolgt de route met een gemarkeerd pad over de rotsen. De kids vinden het prachtig de volgende rode stip op de rotsen te zoeken. Ongemerkt klimmen ze zo toch nog een halve kilometer. En zonder mopperen.
En dan eindelijk: de vuurtoren. De buitentrap op, een deurtje door en dan de wenteltrap in de donkere toren op. Voor Fabian hoeft het niet meer en Manous vindt het ook een beetje eng, maar uiteindelijk gaat ze toch mee naar boven.
Als we bijna bovenaan zijn, houdt iemand ons tegen. ‘De vuurtoren is dicht, sorry, maar niks aan te doen.’ Ook al zeggen de folders dat de vuurtoren open is in juli, dat is alleen op zondagen.
De volgende ochtend nemen we de 44 naar Stavanger. Deze weg slingert langs de kust. Dit stuk van Noorwegen is verassend vlak. Het glooit een beetje en het heeft zandstranden in plaats van rotskust.
Bij Nærbö, Obrestad bezoeken we de Obrestad Fyr, een (kleine) vuurtoren, die voor het publiek opengesteld is. We mogen tot naast de lamp en de bekende Fresnel-lens gaan kijken. Een stukje verder, ergens bij Vik, vinden we een stukje duin en strand, waar we picknicken. Hier zijn boerderijen met landbouw, af en toe een kas en veel weilanden.
Dan door naar Sola en langs Sandnes naar de E 39, de grote verbindingsweg van het zuiden naar Bergen. We rijden deze weg noordwaarts en duiken even voorbij Stavanger een tunnel van 6 km lengte in. Op zich niets bijzonders, maar deze tunnel gaat onder de zee door en bereikt daarbij een diepte van 240 meter onder het wateroppervlak.
Op het eiland Rennesöy nemen we het pontje naar Bokn en van daar rijden we naar Grinde. De camping daar valt tegen. Veel herrie, dicht op elkaar, vieze sanitaire voorzieningen etc. We besluiten dan ook om de volgende dag meteen verder te gaan.
Het begint te regenen. Met een natte tent en in de druipende regen rijden we weg, via de E 39 noordwaarts richting Bergen. Weer zo’n diepe tunnel, nu 8 km lang. De eerste 3 km ga je met een flinke helling naar beneden en de laatste 3 km ga je met een flinke helling weer naar boven.
We passeren het eiland Stord, waar het landschap behoorlijk bergachtig en bebost begint te worden. Dan steken we met een veerpont over naar Halhjem. Vandaar rijden we naar Bergen, waar we een goede camping vinden.
Tussen de regenbuien door zetten we de tent op. Het maakt je stemming er niet beter op, netjes gezegd. In eerste instantie hebben we 2 nachten ‘tent’ geboekt, maar later veranderen we dat in 1 nacht tent en 1 nacht een hutje. Er schijnt namelijk nog meer slecht weer aan te komen…
En inderdaad, het weer blijft slecht. Dus op naar Bergen, naar het overdekte zwembad. Al rijdende door de vaak smalle straatjes met kasseien zien we dat het oude deel van de stad erg mooi is.
Terug op de camping breken we de tent af en trekken in ons hutje. Dan weer naar Bergen, terwijl intussen de zon is gaan schijnen. Bij Turistinformasjonen kopen we een paar zogenaamde ‘car walks’. Dit zijn beschrijvingen van autoritten met bijbehorende wandelingen.
Dan trakteren we de kids (en onszelf) op een ritje in de Floybanen. Een soort tandradbaan tegen een heuvel op. Vooral Fab vindt het prachtig en kletst honderduit. Boven heb je inderdaad een mooi uitzicht over Bergen. Het is net droog en zelfs de zon schijnt, dus dat is boffen.
Vandaag gaan we een wandeling maken op een van de eilanden ten westen van Bergen, het laatste land voor de Atlantische Oceaan. Na wat geslinger om Bergen heen en enige tunnels en bruggen bereiken we ons doel: een eilandje dat Turöy heet. Hier zijn alle eilanden die bewoond zijn verbonden door bruggen.
We zetten onze auto net voor de brug neer en nemen de wandelroute. De tocht voert over een hoge brug, omdat het heel hard waait is dit toch wel een beetje angstig. Ik heb het gevoel dat we onze kinderen vast moeten houden, omdat ze anders wegwaaien.
Eenmaal over de brug beklimmen we de top van het eiland, waar een toren van steen staat, vroeger een navigatiepunt voor schepen. Je hebt van hier af een goed uitzicht over het eiland, maar ook over de omliggende eilanden. Het landschap oogt woest en desolaat. In de verte zie je de branding kapotslaan op de rotskusten.
We vervolgen onze tocht naar het enige dorpje op het eiland. Er staan nog resten (huizen en fabrieken) van de vissersgemeenschap die hier vroeger woonde. Nu wonen er alleen nog mensen die rust zoeken.
Terug in het centrum van Bergen lopen we een tentoonstelling over West-Noorwegen binnen in de Galleriet, een winkelcentrum. Dan gaan we nog even naar de vismarkt in de haven. Over een paar dagen begint hier de Cutty Sark Tall Ships Race, dus er beginnen al boten binnen te lopen. Het weer laat het nu helemaal afweten: het blijft regenen.
We vertrekken noordwaarts, de 580 af. Bij Indre Arna nemen we de E 16 naar Voss. Hier betreden we het land der fjorden: messcherpe bergwanden steken in het zwarte water. Omdat vandaag de zon schijnt, hebben we na elke bocht weer nieuwe prachtige vergezichten.
Na een lange tunnel bereiken we het pontje dat ons naar de overkant brengt. Daar bereiken we al gauw Eidfjord. Dit plaatsje bestaat uit twee delen: Eidfjord zelf en Ovre Eidfjord. We kiezen voor de camping in Ovre Eidfjord, waar een trampoline is voor de kinderen.
Vandaag met de auto naar de waterval. Het licht klimmen gaat over in wat steiler bergwerk. Het weggetje wordt steeds smaller en we moeten steeds vaker uitwijken voor flinke rotsblokken die ooit eens naar beneden gekomen zijn.
Net voorbij een kleine nederzetting beginnen de haarspeldbochten. De motor wordt warmer en warmer. Wij trouwens ook, want de zon schijnt volop.
In de eerste versnelling bereiken we de parkeerplaats. Het weer werkt mee: het is heerlijk om te wandelen. Zon en af en toe een wolkje.
Het wandelpad blijft maar stijgen, al gaat het geleidelijk. Logisch, want we zitten hier tegen het Hardangervidda plateau aan. Het pad staat niet altijd goed aangegeven, maar we kunnen toch min of meer de juiste weg volgen.
Kennelijk is dit nog iets te veel gevraagd van onze kinderen. Na een uur klauteren besluiten we te stoppen en te picknicken. Het uitzicht is inmiddels grandioos, je kijkt het hele dal door richting Ovre Eidjord.
Ik kan de waterval horen, ‘dus die kan niet ver meer zijn’. Ik moet er naar toe. Ik spreek af om nog een kwartier verder te lopen en als er dan nog niks is, keer ik om. Al ga ik veel sneller dan met de kinderen, toch is er na een kwartier nog steeds geen zicht op de waterval. Jammer, terug dan maar.
De volgende morgen rijden we naar Kinsarvik, waar een tocht van een paar kilometer is uitgezet. Kinsarvik ligt aan een driesprong van ‘fjordentakken’. Eén gaat noordwaarts (naar Eidfjord) en één gaat naar het zuiden, richting Odda. De derde ligt tegenover Kinsarvik een geeft toegang tot de Atlantische Oceaan.
De tocht is uitgezet op een oud spoorweg-tracé dat in de jaren ’20 van de vorige eeuw is aangelegd. De spoorlijn zelf is nooit in gebruik genomen. De bedoeling was het achterliggende gebied te industrialiseren. Door de recessie in die jaren is dat er nooit van gekomen. De spoorwegverhoging loopt langs de woest kolkende rivier Kinso met groen gletsjerwater.
We rijden terug naar Eidfjord en dan verder het Sima-dal in. Hier staat de grootste waterkrachtcentrale van Noorwegen. Je wordt met een bus 700 meter de berg in gereden naar de generatorhal en de enigszins verouderde controlekamer. Het is nog niet allemaal duidelijk voor de kids, maar vooral de bus in de donkere tunnel is erg interessant, vindt Fabian.
Wederom een stralende dag. We rijden naar de Vöringsfossen. Deze immense waterval ligt een paar kilometer ten oosten van onze camping. Na een aantal tunnels gepasseerd te zijn, bereiken we een parkeerplaats. Hier tiert het toerisme welig. Souvenirshops, goedkope restaurantjes en bussen. Ja hoor, een bus met Japanners. Zelfs Manouschka valt het op dat zij nauwelijks kijken maar wel foto’s maken.
Vanaf de eerste parkeerplaats heb je niet echt een goed uitzicht op de waterval, dus rijden we verder naar het Vossli hotel, dat boven aan de waterval staat. Op weg naar de parkeerplaats zie ik dat je moet betalen. Als echte Nederlander stamp ik vol op de rem en wil midden op een smal weggetje de auto keren.
Dan slaat het noodlot toe: de achterwielen verdwijnen in een klein greppeltje. De kinderen brullen en ik loop te ‘shitten’. Een hulpvaardige Nederlander helpt duwen en zo komt de auto toch weer uit de greppel. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd, en dat zit er niet van de warmte.
Na dit ‘avontuur’ rijden we terug en nemen genoegen met een kleine stroomversnelling. Daarna gaan we westwaarts en rijden naar het zandstrandje van Eidfjord.
Het is zo warm dat zitten langs het water ook al lekker is. Lizet doet een kwartier lang pogingen haar badpak nat maken. Uiteindelijk zwemt ze een stukje. Ik krijg het ook steeds warmer en ga er ook in. Ik moet nu natuurlijk wel stoer doen en duik er in één keer in. Aaiihh! Dat is koud. Heel koud!
Het is duidelijk zondagmorgen als we de volgende ochtend vertrekken: geen kip op de weg. We rijden langs de Hardangerfjord zuidwaarts: Kinsarvik, Lofthus, Tyssedal en Odda. De bewolking neemt toe en af en toe valt er een regenbuitje.
Bij Odda gaan we verder naar het zuiden. We rijden langs een enorme rij watervallen, de een nog spectaculairder dan de ander. Maar het weer maakt het wel een beetje triest. De weg begint hier flink te stijgen. Met onze volgeladen auto gaat dat niet zo snel. We worden steeds ingehaald, vooral door Noren.
We nemen ook flink wat tunnels en uiteindelijk bereiken we Röldal. De bergen rondom zijn duidelijk skigebied. We zien nog plakjes sneeuw op de hoogste toppen liggen. We vinden een leuke kleine camping, uitstekend sanitair en niet te duur.
Tijdens het opzetten van de tent begint het te regenen en met vlagen blijft dat de rest van de dag doorgaan. We kijken wat rond in de omgeving van Röldal. In de regen is het hier troosteloos, maar het moet hier met mooi weer fantastisch zijn!
Als de kids in hun slaapzakken liggen, breekt de lucht open en schijnt de zon even. Tijdens mijn wandelingetje schildert de ondergaande zon vlammende taferelen op de wolken. Daarna regent het de rest van de avond. Ik boek nog gauw een hutje voor twee nachten na deze.
Vandaag willen we naar Tyssedal, het waterkracht- en energiemuseum. We willen ook ergens gaan zwemmen. We rijden naar Odda. Helaas blijkt het overdekte zwembad in de zomer gesloten.
We rijden dus door naar het waterkracht- en energiemuseum. Hier laat een tentoonstelling zien hoe men in de eerste decennia van de 20ste eeuw het gebied heeft geïndustrialiseerd door middel van waterkracht. De waterkrachtcentrale, die naast het museum staat, is nog steeds prominent aanwezig. Er wordt in aansluiting op het museumbezoek een rondleiding gegeven.
De waterkrachtcentrale wordt van water voorzien door grote pijpen die over de bergwand naar beneden lopen vanaf een stuwmeer boven Tyssedal.
De centrale is architectonisch verantwoord. De toenmalig bouwstijl is terug te vinden tot zelfs in de controle kamer: het instrumentarium staat op marmerplaten. De centrale is niet meer in gebruik.
Op de terugweg worden we vanaf Odda, tijdens de rit langs de watervallen, toch nog op wat zon getrakteerd. Dat maakt de omgeving weer heel mooi en de dag toch nog een beetje goed.
Buiten is het droog vanmorgen, al is het wel zwaar bewolkt. We rijden naar Rjukan, naar de volgende waterkrachtcentrale. In de tweede wereldoorlog werd hier door de Duitsers zwaar water gemaakt, iets dat de geallieerden niet konden toestaan (zwaar water wordt gebruikt bij de productie van atoombommen). In een actie van het Noors verzet werd de installatie opgeblazen en de voorraad zwaar water vernietigd.
Het is een tocht van ongeveer 150 km. Vanaf Röldal stijgen we een stuk voordat we door een tunnel aan de oostkant van een bergrug uitkomen. Meteen is het weer ook anders. Blauwe lucht met witte wolken in plaats van witte wolken met grijze wolken.
Ook het landschap is anders: een onherbergzaam en woest plateau met vele meertjes en plukjes sneeuw of ijs ertussen. Vanaf dat punt dalen we langzaam naar lagere regionen. Eerst komen we verlaten ski-oorden tegen, daarna uitgestrekte naaldbossen.
Bij Åmot nemen we de 37 naar Rjukan. Je rijdt hier langs de uitlopers van de Hardangervidda: uitgestrekte vlaktes met wat bomen, struiken en rotsen. Vlak voor Rjukan begint een verdere afdaling. Het eigenlijke Rjukan krijgen we niet te zien, want na een tunnel vinden we de waterkrachtcentrale aan onze rechterzijde.
Via een hangbrug en een paar haarspeldbochten bereiken we de centrale. Deze is ook uit de industrialisatie periode 1910-1920 en was destijds de grootste ter wereld. Het is een langgerekt massief gebouw met over de hele lengte grote, gotisch aandoende ramen.
Het oude gebouw herbergt nu een arbeidsmuseum. Een onderdeel van het museum is een tentoonstelling over de actie van het Noorse verzet.
Na eerst de waterkrachtcentrale bezichtigd te hebben, bekijken we een film waarin de nog levende deelnemers vertellen over de verzetsactie tegen de centrale.
Vandaag gaan we op weg naar de Lysefjorden met de Preikestolen. Dit plateau op een 604 meter hoge kaarsrechte rots, is een van de toeristische toppers van Noorwegen. We volgen de RV 13, deze slingert zich langs het Röldalsvatnet en daarna het Suldalsvatn naar het zuiden. Een rustige weg met veel tunnels, waarvan de helft zonder verlichting. Omdat het mooi weer is, rijd je bij zo’n tunnel een zwart gat binnen. In het begin wel eng, maar het went snel.
We rijden het Ryfylke gebied binnen. In Nesvik nemen we het pontje naar Hjelmeland. Boven de bergen waar we naar toe willen, hangt donkergrijze bewolking. Al gauw kan de zonnebril af en de ruitenwisser aan.
Even later bereiken we Jörpeland, de grootste plaats in de buurt van de Preikestolen. Het blijft regenen. Omdat we geen zin hebben om in dit weer te kamperen, rijden we door naar Stavanger. We gaan nog wel even kijken bij de Preikestolen, maar alles zit in de wolken, er is niets te zien. Daarna nemen we het tweede pontje van vandaag van Oanes naar Lauvvik. Daar vervolgt de RV 13 naar het westen. Hier schijnt de zon.
Stavanger blijkt een super-relaxed stadje. Niet zo druk als Bergen, maar wel heel gezellig. Weer terug op de camping genieten we nog tot een uur of tien van de warmte van de zon.
Als we wakker worden, begint het te druppelen. Maar niet getreurd, we gaan naar het oliemuseum aan de kade van Stavanger. Dit presenteert alle aspecten van de olie- en gaswinning in Noorwegen op de Noordzee. De havens van en rondom Stavanger spelen daar de hoofdrol in. Het museum is zo boeiend, dat we bijna de hele dag blijven. Er is een deel van een boorplatform nagebouwd en voor de kinderen is er een speeltuintje in de vorm van een boorplatform.
Na afloop bezoeken we de haven ‘waar het allemaal gebeurt’. Op het haventerrein van Dusarvik liggen de boorpijpen en andere materialen huizenhoog opgestapeld.
Aan de kade liggen fel oranje geschilderde verzorgingsschepen te wachten op lading. Fabian zit een minuut na het verlaten van het haventerrein nog met open mond…
Daarna rijden we langs een monument dat is opgericht ter nagedachtenis van het kapseizen van een booreiland, de Alexander L. Kielland, waarbij 123 mensen omkwamen.
Het is vanmorgen wel bewolkt, maar af en toe schiet de zon gaten. We gaan kijken op het vliegveld van Stavanger en ook het vliegtuigmuseum bezoeken dat vlakbij is.
Als we in Sola aankomen, waar het vliegtuigmuseum zich bevindt, is het nog gesloten. Dan maar eerst bij het vliegveld kijken. Maar parkeren blijkt krankzinnig duur, dus draaien we maar om.
Als het museum eindelijk open is, blijkt het door lokale luchtvaart- enthousiastelingen gerund te worden. Het vliegveld is in de oorlog gebruikt door de Duitsers en daar zijn veel sporen van terug te vinden. Als we weer buiten staan, regent het.
De rit van Stavanger naar Egersund loopt de volgende dag soepel over de ‘snelweg’ E 39. Ik verbaas me over het landschap dat op de Oostenrijkse Alpen lijkt, terwijl we hier maar 300 meter boven zeeniveau zijn.
In Egersund is het mooi weer. Vanaf de camping zie ik met de verrekijker de ingang van de fjord van Egersund en zie bij toeval een schip van de Fjordline aankomen. We gaan met de kinderen kijken naar het binnenvaren en het aanleggen. Als de neus van het schip opengaat, braakt deze een stroom passagiers uit Denemarken uit. Daarna gaan de wachtenden aan boord en vertrekt het schip. Al die tijd hebben Fab en Manous hun ogen uitgekeken en honderduit gevraagd. Nu weten ze precies wat hun morgenvroeg te wachten staat.
Tijdens het wachten voor de boot de volgende ochtend loopt er een Legoland piraat tussen de auto’s door en stopt, overal waar kinderen in de auto’s zitten, een tegoedbon voor een doosje Lego in de auto. Handig! Als we aan boord zijn, haasten we ons naar het zonnedek. We genieten van de zon tijdens de afvaart en kijken naar de voorlopig laatste stukjes Noorwegen die voorbij dobberen.
Halverwege de middag zijn we weer in Hanstholm en beginnen we aan de lange rit naar Billund, waar we met de kinderen Legoland gaan bezoeken. Mijn vermoedens worden bevestigd: Denemarken heeft een saai landschap.
Legoland bestaat voor een deel uit een soort Madurodam van legoblokjes en voor een deel uit een pretpark en een speeltuin. Manous ondergaat haar vuurdoop in de achtbaan en vindt het prachtig (‘papa, ik wil blijven zitten!’).
Aan het einde van de dag nog even een bezoek aan de winkel, want ja, we moeten toch wel met een paar doosjes Lego thuis komen. Bovendien moeten we onze waardebonnen van de Fjordline-piraat nog inleveren. In ruil voor de bonnen krijgen we twee kleine ruimtevaartuigjes van Lego. Als afsluiting eten we, voor we morgen weer naar huis rijden, in het ‘Lego-kasteel’ annex restaurant.